Uytertse hylickmaeckers(na 1677)–Anoniem Uytertse Hylickmaeckers– AuteursrechtvrijVol soetigheydt, ofte Amsterdamse kermiskoeck, opgedist voor de genoode kermis gasten en aerdige sangers en sangeressen Vorige Volgende [pagina 17] [p. 17] Een Brabands Droom-Liedeken. Op een aengename Voys. DRoomen, ô droomen, vermakelijck droomen, Wat brengt die droomen ons al vreughden aen, Want ik droomden dat mijn Engel by my quam, Met haer playsier, O soete droome, weest wellekome, Alwaert dat gy quaemt alle nachten schier. 2. Hoe mach’er mijn Cupido so torneen, Dat hy mijn wellusten neemt in acht, Want ick droomden soo natuerelijck Dat mijn soete-lief by my lach, En ick haer queelden, en sy my streelden, O groot playsier, dat quam ons onverwacht. 3. Haer teere Leden en vriendelijckheen Schonck my dees Maget uyt een suyver min, En ick wierdt in ’t bed ontsteken Op mijn soete Engelin, Denkt eens wat deugden en soete vreugden Dat ons die droomen brengen in den sin. [pagina 18] [p. 18] 4. Dit soete dromen in ’t minne versoenen Hy in het rusten alsoo wel beviel, Ick scheen als in eenen Hemel te wesen, Met mijn tweede Ziel, Als die Vriendinnen met eet en minne, Haer hert en sinnen my voor oogen hiel. 5. Ick droomden seer lange dat ick haer om-vange, Had die schoon Maget in mijn armen by, En dat ick haer rooder wangen, Dickwils kusten aen weder zy, Wat soete lusten dat in mijn rusten, Die soete droomen ons brengen by. 6. Ick sou seggen mogen ick wiert op getogen, Als ick in ’t bed naer mijnen Engel socht Uyt liefde heb ik haer Borstjens gesogen, So my in mijnen droome docht, Maer sonder graci heb ick elaci, Den heelen nacht alleenigh over brocht. 7. Og dromen vreugt is mijn ‘er benomen Al door het komen van den dageraet, En doen begon ick te bedencken, Hoe het waer in mijnen droom, Veel soete woorden mijn hert bekoorden, Maer ’t was een soete lief seer wonderschoon. 8. Als ik ontwaken doen was ik beddrogen Elaes mijn Engel die en vondt ick niet, Die my so vriendelijck in mijn rusten, Haer liefden biedt, O soete droomen hoe doet gy komen, So menig minnaer in een zwaer verdriet. 9. Oorlof gy minnaren ’t is my wedervaren, Als gy in uwen soete dromen licht, Met soete minne-lusten ervaren, So haest als quam Auroras licht, ‘t Was al-gelogen ick was bedrogen, Berooft al van dat soete Venus wicht. EYNDE. Vorige Volgende