Uytertse hylickmaeckers(na 1677)–Anoniem Uytertse Hylickmaeckers– AuteursrechtvrijVol soetigheydt, ofte Amsterdamse kermiskoeck, opgedist voor de genoode kermis gasten en aerdige sangers en sangeressen Vorige Volgende [pagina 5] [p. 5] Een aerdigh Liedeken van Jan de Koeckoeck, met sijn Vrouw, en een Amsterdams Koopman. Op een Nieuwe Voys. DAer souder een Vroutje uyt wandelen gaen Met haren lieven Man, Buyten de stadt van Amsterdam, En een Coopman quam haer tegen, Die gaf haer eenen soen, ’t Wasser dat vroutje dat hoertje om te doen. [pagina 6] [p. 6] 2. Sy gongen den raet vercieren Samen al langes den Dijck, Hoe sy haer Man sou raken quijt; Sy sey, Jan jy moet Toback halen Al in de Stadt met lust, Terwijlen wiert dat Vroutje, dat Hoertje, weer gekust. 3. En als ghy den Toback hebt gehaelt Soo spoedje maer alle soo ras Buyten al in dat gulde Glas, En daer sulen wy vrolijck wesen En drincken de koele Wijn, Hey, dan sulje Jan den Koeckoeck zijn. 4. En al moet ick Jan den Koeckoeck zijn Dat is mijn genen pijn, Ick drincker alsoo geern den koele Wijn, En al moet ick hoorens dragen Het is mijn geen verdriet, Vele diese dragen we en weten ’t niet. 5. Dat vrouwtje quam over den Dijk gegaen En sy sagh gelijcken een Koe, Sy sey, ich bender van ’t soenen also moe, En hy leyder dat Vroutje te bedde, En hy docht in sijnen sin, Wat mach’er dat Hoertje zijn haer gewin. 6. Doen schonck hy haer twee Ducaten Met een kus tot morgen weer; Jan de Koeckoeck bedankten hem also seer, Grietje lachten boven maten Dat Jan Koeckoeck soo was te vree, Sulcken vintmer wel meer inne de Stee. 7. Oorlof Princen en Graven, Hoorndragers al te saem, Die het niet en is en treckt hem niet aen, En al moet ick hoorens dragen Dat en is mijn geen verdriet, Velen diese dragen en weten ’t niet. Vorige Volgende