Utrechts zang-prieeltjen
(1649)–Anoniem Utrechts zang-prieeltjen– AuteursrechtvrijVoys:
| |
[pagina 131]
| |
Toen is sy ne'er gesegen.
En heeft het geurigh kruyt verplet,
Dus lagh mijn Floridaetje met
Haer Borsjes los ontregen.
2 Ick sagh op 't Lely-witte vel
Twee purpre Karsjes proncken:
Ay, Florida, dacht ick, hoewel
Kondt ghy mijn borst ontvoncken,
Door 't heete vuyr van uwe Min:
Wat Scnyth soudt ghy sijn wreede sin
Niet tot de Min bewegen?
Had Apoll' u soo leggen sien,
Hy had sijn Daphne laten vlien,
En zin in u ghekregen.
3 Een dartel Musje sprongh om hoogh,
Keeck ylinghs na beneden,
Van stonden aen het Diefje vloogh
Op haer Alblaste Leden
En pickte met sijn beekje teer
Op 't purper-root: wie krenckt mijn eer
| |
[pagina 132]
| |
Rieps' met gesloten oogen?
Ey Boefje 't is niet wel gemickt
Riep ick hem toe, doen is 't verschrickt,
En is weer op-gevlogen.
4 Soo drae als 't Musje had gemerckt,
Hoe dat het was bedrogen,
Soo heeft het we'er sijn moet versterckt,
En quam strackx ne'er-gevlogen,
En dacht tot lichtingh van mijn pijn,
Sal ick gaen soecken Medecijn
Tusschen de purpre wallen,
En suygen uyt de lieve mondt
De Nectar, lavingh van mijn wondt,
Daer d'Hemel mee sou brallen.
5 Dus komt het dart'le Musje we'er
Van boven ne'er gezegen.
Help, roept sy, ach! wie krenckt mijn eer?
Ick ben om hulp verlegen;
Ach, ach! Wie steurt mijn zachte rust?
Hout op, het is genoegh gekust,
| |
[pagina 133]
| |
Wie red' m' uyt dees ellende?
Dus roept sy, slapend', overluyt,
Ach helpt m'! eer dat mijn hartje sluyt,
Wie wou mijn eer daer schenden?
T.A.Ducens. |
|