Utrechts zang-prieeltjen
(1649)–Anoniem Utrechts zang-prieeltjen– AuteursrechtvrijStemme: O Kersnacht, &c.
A Ch Laura, die door u gefloncker,
Maeckt Cloris luyster doof en doncker,
En door u schitterende gesicht
Verzenght de Bloemen, en de Kruyden,
En Fackel licht dat daelt in't Zuyden,
Als Delos voor u Toortsen swicht.
2. Ach Bron, wiens Kristalijne stroompjes
Bevocht de struyck van Elze-boompjes,
| |
[pagina 32]
| |
Tuygh hoe ick om mijn Laura ween:
Tuygh Vleugel-beesjens op de telgen,
Hoe Thirsis't leet niet kan verzwelgen,
Dat hy om Laura heeft geleen.
3. Dwael, dwaelt dan mijn onnoz'le Lammeren,
En wilt om Thirzis misval jammeren:
Knaeut't voetsel met een volle toom,
'k Sal u de teugel nimmer snoeren,
Noch oyt van 't Klaver-grasje voeren,
Besproeyd u vacht in Lauraes stroom.
4. Laura, wiens wreede hert derf trotsen
Het bars gemoet van klip, of rotsen,
Aensiet hoe Thyrsis om u quijnt,
Met wien 't geluck volhert te schimpen,
Terwijl hy teert door Lauraes glimpen,
En als het Was voor 't vyer verdwijnt.
5. Ick voel mijn Ader-tochten flaeuwen,
De duysternis mijn rifs beschauwen:
Mijn zieltje doelt nu na haer rust.
Vaer wel dan Laura mijn beminde,
En als ghy Thyrsis doodt sult vinden,
Segh dan: 'k heb mijn volkomen lust.
M.Teng. |
|