Voor-reden des drvckers tot den leser.
GOetwillighen Leser / op dat v.l. niet en soude
gheheelijck berooft blijven van 't wel-genoe-
ghen / dat v.l. soude moghen ghenieten in het aen-
mercken van dese Sinne-beelden / door de welcke
de ellenden ende perijckelen deser werelt leven-
digh af-ghemaelt / ende de teghen-een-strijdingen
tusschen de wereltlijcke ende goddelijcke liefde
claerlijck vertooght wordē: soo hebbe ick besorght /
dat tot verclaringhe der selver eenighe korte Ne-
der-duytsche ghedichten hier zijn by-ghevoeght;
trachtende hier door in v.l. dese vruchte te doen;
te weten / dat v.l. door de uyt-nementheydt ende
schoonheydt der goddelijcker liefde ontsteken en-
de aenghewackert zijnde / de werelt met hare sot-
ternijen ende ydelheden cloeckmoedelijck mach
verfoeyen / oft die ten minsten maer achten naer
hare weerde. Arbeydt dan dit daer uyt te trecken /
ende vaert wel.
V.L. dienstvvillighen
Ian Cnobbaert
.