zoo laat, Aan mijn deur moet kloppen, 'k Loof gij zoekt mij mij mij te foppen.
Neen waarentig zoete Meid! Ik mag uw zoo zoo zoo graag leijen. Mijn Teunis vaâr met goed bescheid, Heeft al lang tot mij gezeid Trijntje moet gij vreijen, 'k Mag u zeker zoo zoo zoo wel leijen.
Wel of Teunis zoo wat kal, 'k Moet er zeker schier schier schier naar vragen, Doch zoo mijn schoonheid uw geval. 'k Loof dat gij wat met mij malt, Ik zou 't wel durven wagen, 'k Moet er zeker schier schier schier naar vragen.
Ik heb het er thans opgezet, Trijntje daarmeê zal zal zal ik het wagen Maar ziedaar ik wordt belet. 't Wordt zoo laat ik moet naar bed, Dat is naar mijn behagen, Trijn zie daarna zal ik ik ik het wagen.
Hier gaat drooge Kees naar huis, Ik wou met hem zoo graag graag graag een reisje, Is het niet een droevig kruis, Ik moet zoo stil zijn als een muis, Ach ik arm Meisje, Ik wou met hem zoo graag graag graag een reisje.
Wel dat gaat aan mijn verstand, Wel te willen maar niet niet niet te kennen, Ik loof dat ook aan alle kant, Zoo in Steê als op het land, Mijns gelijks wel bennen, Die wel willen maar maar maar niet kennen.
Hier meê nu gaat Trijn naar huis. Maar zij is heel heel heel verslagen, Omdat Kees nu als een muis. Wegloopt zonder haar de luis, Van haar lijf te jagen, Want zij is heel heel heel verslagen.