De twee vrolyke confraaters. Zingende de nieuwste liederen(1795)–Anoniem Twee vrolyke confraaters. Zingende de nieuwste liederen, De– Auteursrechtvrij Vorige Volgende Op het vertrekken van het schip Leyden, van de Kaap na het Vaderland. Op een Aangenaame Wys. 1. Moet 't Schip Leiden nu vertrekken, En verlaten de Caapsche Rhee? Ach wat moet 't leed verwekken; Want wy moeten nu na Zee, Niet voor ons begrypt 't mensche, Wy verlange na 't Vaderland, Daar men heeft 't geen men kan wensche, Beter dan aan 't Caapsche strand. 2. Aan de Caap de Bonne Esperance, Is het leven zeker goed, [pagina 46] [p. 46] Als men de Moode van de France, Volgen kan, zo ieder doed; Maar zoo men dat niet kan beginnen, Dan word men 'er niet geagt, Want zy kwelle haare zinnen, Niet dan met Moodes en pragt. 3. Als zy nagaan haare stamme: Is 't Hottentots gebroed, Daar zy voortgesprooten kwamme, Uit het Hottentotse bloed, En als zy haar geslagt nagingen, Van d'eerste tot de laatste stam, Zyn Hottentot haar Ouderlingen, Daar heel Africa uitkwam. 4. Lieve Meisjes agt 't u waardig, Wanneer een Scheepeling u groet, Weest dan niet al te hovaardig, Want gy vraagt hem met 'er spoed: Dog wel om 't een of ander, Wat hy bragt uit 't Vaderland, Daartoe zyt gy heel wel schrander, In het Africaansche Land. 5. Nu gaan ik myn Lied besluiten; Dog ik my hier niet en noem, Daarom wil ik my niet uyten; Wyl ik Africa verdoem; Want zy zyn my niet eens waar dig? Dat ik hier myn naam benoem, Al is haar pragt nog zoo hovaardig, Ik egter Africa verdoem. Vorige Volgende