| |
| |
| |
Drie gedichten
Mayra Verheyen
Drank
is het maar alleen thuiskomen, zegt hij
terug in het neergeslagen stof van zijn kamer
vallen alle maskers af, gezichten
die zo lekker zaten, bij elke slok beter gekleed
alsof hij ze naar believen
had kunnen plooien, eindelijk
genezen door een magistrale receptuur, verlost
de opstanding van de filosoof
met zijn lucht en licht doorlatende samenhangen
en zomaar ook weer de romanticus die zeker is
van het goede in de mens en van geen woede weet -
zachtmoedige man, nog natrillend
van hoe zijn eerste glimlach als een dageraad werd
uitgetrokken boven de moddernacht
van zijn kamer, het denkmoeras
waarin hij zich overdag verschuilt
De kroeg, een baarmoeder vol
die hij met eerbied en ontzag geboren ziet worden
en een barmoeder die geen onschuld kent,
waar iedereen nog bij iedereen een rekening
heeft lopen, herstelbetaling, vordering van excuus
| |
| |
met ieder zijn stoel, zijn onwrikbare rol
en eenzaamheid die hier tenminste altijd nog
uitgetekend, voor iedereen te zien
als een wilde fantasie of een som
iets dat je tegen iets kunt wegstrepen
waar hij, gunsteling met nog een naam
van vroeger, open tafel houdt en bezingt
voorbijtrekt in het romige licht
van de verleiding, de gebogen spiegels van de roes
zelfs rancune, raaskallen en schrokkige ogen
zien er min of meer extatisch uit, ach
na een fietstocht van klimmen en dalen
belt hij mij, ik beluister
het melodische slagwerk van de drank -
de geruste rondgang van het tandwiel, de trappers
die nu toch weer nodig woorden maken, woorden
om gaande te blijven, woorden nodig
de steile wanden, de kloof
tussen droomvliegen en neerkomen
het hof houden en het huis houden
het onverschrokken lanterfanten
| |
| |
| |
Ring
Beste vriendin en bedgenoot, al zou je
zes keer zoveel betalen en al ben ik berooid
een ring voor jou smeden, nee
ik zet je achter op de wachtlijst, onzichtbaar
want we zwijgen er voorgoed over
de toewijding en liefde die zoiets kost
gaan me boven mijn macht, leveren mij volledig uit ik,
Oblomov met lamme lendenen en de slaap
het zwaartepunt van mijn verrichtingen,
kom al zo moeizaam aan het werk
Je vingers misschien wel mooi
of niet, maar te dichtbij
liefste vrouw, jouw handen binden
hebben mij steeds geraakt, weten mij te vinden
zo'n ring laat me niet vrij genoeg
hem om je beminlijke vinger schuiven
zet me gevangen in mijn eigen strik - worgengel
Nee, dan de hand van een dame verder weg
die, onschuldig nog, mij kan bezingen
zilver, goud en de levendige gloed
van edelsteen voor een abstracte vrouw
al zit ze vleselijk achter de kassa bij Albert Heijn
zo'n versiering verheft met ere: ik
edelman zonder vrees of blaam, dolende strijder
voor het ridderideaal, en mijn jonkvrouwen
met aan hun vinger de geur van ongekende streken
| |
| |
Pas na drie jaar en dan nog met schroom,
zoals bij haar vader altijd een goed moment
afwachtend, en ervan doordrongen
dat mijn liefde schamel was - eeuwige tegenzin
die me met zijn nulspanning in de wurggreep houdt
niet als jouw vriendin, zei ze, als 'n vriendin
met de klemtoon op het onbepaalde
probeerde haar een ring te slijten
die er nog lag, te groot en barok
ze liet niets merken van de pijn
bekeek hem aandachtig, schoof hem terzijde
en zocht opgewekt in het doosje
met de losse stenen: de bloedrode granaat
bekeek hem aandachtig en legde hem opzij
al zouden de ring en de zetting
er nooit komen, wisten wij allebei.
| |
| |
| |
Bergens liefdesgezicht
Wil je Bergen binnenkomen
doe dat dan op eigen kracht, zweeg hij
want ik ben hier geboren en getogen
heb de naam van mijn vader, een gezicht hier -
alsof zij De Vaas van Laotse leeg wou roven
Een lief dat me onverhoopt dwingt
de wapens van mijn schaamrood af te werpen
door mijn diepste onzichtbaarheid te houwen
met zijn sabel, zijn bijna ideale vrouwen
uit een verre tijd, zijn wonden
En toch, ik heb hem zelf gezocht
twee kinderen - iets ouds dat nu moet gebeuren
twee op elkaar werkende vlakken met groeven
waartussen een stof wordt fijngewreven -
een Bergens liefdesgezicht
Heel traag na het bed, het billen
van de beelden, het geschraap
kwam zijn liefde op gang met een lach
voor mij die hij al kende en doorzag -
weggestoven stof, ooit ergens in hem opgevangen
Alsof hij lange tijd van vrouwen
hun wezen en wensen door de strot geduwd
had gekregen, hij die het wel redde
met zijn messcherpe gave, afgestroopt
in een bleekwaterbad te vondeling gelegd
| |
| |
wat voor hem geen echte gift was
besloot zachtmoedig te trakteren op
halve waarheden en sloeg altijd terug
zoals het leven, voor het evenwicht
Bergens gezicht, te hooggestemd
om zijn eigen duister te zien en beducht
voor een kennersblik - ontmaskering
beval mij met een oogopslag
daar en daar niet te komen, dat was van hem.
|
|