De Tweede Ronde. Jaargang 13
(1992)– [tijdschrift] Tweede Ronde, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 102]
| |
Uit: The Golden Gate (Canto I)Ga naar voetnoot*
| |
AcknowledgmentsMy debts are manifold and various:
First, Stanford University
Where, with progressively precarious
Nurture, my tardy Ph.D.
Has waxed, and waxes, lax and sickly.
Second, to friends who've read this, quickly
Advised me to desist and cease,
Or burbled, ‘What a masterpiece!’
Or smoothed my steps with sage suggestion.
Third, to John and Susan Hughes
For refuge, friendship, ears, and views.
And, fourth, to you, who did not question
The crude credentials of this verse
But backed your brashness with your purse.
| |
[pagina 103]
| |
OpdrachtZiehier de kant en klare zangen.
Nu, nolens volens, ben ik vrij
van het benevelend verlangen
naar méér, de uitputting nabij
na dertien omgevlogen maanden,
geprikkeld en geprest, gemaand en
gesmeekt door vrienden dóór te gaan.
Steele's zachte handen, bid ik, slaan
dit boek nog wel eens open, even.
Waar prosodie of metrum wringt,
verwijt het hém slechts, die hier zingt;
waar stanza's echter zwieren, zweven,
door versvoetval, woordkeus of klank,
Tim, wéét wie ik daarvoor bedank.
| |
DedicationSo here they are, the chapters ready,
And, half against my will, I'm free
Of this warm enterprise, this heady
Labor that has exhausted me
Through thirteen months, swift and delightful,
Incited by my friends' insightful
Paring and prodding and appeal.
I pray the gentle hands of Steele
Will once again sift through its pages.
If anything in this should grate,
Ascribe it to its natal state;
If anything in this engages
By verse, veracity, or vim,
You know whom I must credit, Tim.
| |
1.1Om te beginnen, kort en krachtig:
de Muze Heil, dat is bon ton.
Zo rond het jaar 1980
was er een man, hij heette John.
Pas zesentwintig, maar een naam reeds
op zijn terrein, geslaagd, eenzaam steeds,
werd hij eens 's avonds, vlak bij huis,
in Golden Gate Park per abuis
onthoofd haast door een onnauwkeurig
geworpen frisbee en hij dacht:
‘Wie mist mij, als mij onverwacht
zoiets gebeurt? Geen mens!’ En, treurig,
schonk hij zijn aandacht maar terstond
aan zaken, lager bij de grond.
| |
1.1To make a start more swift than weighty,
Hail Muse. Dear Reader, once upon
A time, say, circa 1980,
There lived a man. His name was John.
Successful in his field though only
Twenty-six, respected, lonely,
One evening as he walked across
Golden Gate Park, the ill-judged toss
Of a red frisbee almost brained him.
He thought, ‘If I died, who'd be sad?
Who'd weep? Who'd gloat? Who would be glad?
Would anybody?’ As it pained him,
He turned from this dispiriting theme
To ruminations less extreme.
| |
[pagina 104]
| |
1.2Dus dacht hij aan geïntegreerde
circuits - daar werd hij kalmer van.
Irreguliere (gefrustreerde)
gevoelens deed hij in de ban.
Hij dacht aan or-gates en aan and-gates,
aan ROMs, aan nor-gates en aan nand-gates,
nanoseconden, bytes en bits...
tot hij, opkijkend, in een flits
een kauwenzwerm voorbij ziet scheren
langs spargekarteld hemelblauw
en - hij begrijpt het niet zo gauw -
opeens verkeert in hoger sferen,
ver van de plek waar, in zijn schulp
van eenzaamheid, hij schreeuwt om hulp.
| |
1.2He tuned his throughts to electronic
Circuitry. This soothed his mind.
He left irregular (moronic)
Sentimentality behind.
He thought of or-gates and of and-gates,
Of ROMs, of nor-gates, and of nand-gates,
Of nanoseconds, megabytes,
And bits and nibbles... but as flights
Of silhouetted birds move cawing
Across the pine-serrated sky,
Dragged from his cove, not knowing why,
He feels an urgent riptide drawing
Him far out, where, caught in the kelp
Of loneliness, he cries for help.
| |
1.3John mag er zijn, kleedt zich zorgvuldig.
Zijn stem is diep, zijn geest gezond,
hij werkt keihard en zeer geduldig,
naamplaat van plastic steeds braaf rond
zijn nek - het lijkt wel een mascotte.
Een goede baan. Leeft safe, ten slotte:
betaalt zijn huur, trimt váák, rookt niet,
mijdt kerk en onbekrompen schenken,
houdt van zijn tuin, leest veel, zij het
eclectisch en het liefst in bed
(een surrogaat, zegt men, voor denken).
‘John,’ klagen vrienden, ‘solipseert.’
(Zo niet zijn chef, die hem waardeert.)
| |
1.3John's looks are good. His dress is formal.
His voice is low. His mind is sound.
His appetite for work's abnormal.
A plastic name tag hangs around
His collar like a votive necklace,
Though well-paid, he is far from reckless,
Pays his rent promptly, jogs, does not
Smoke cigarettes, and rarely pot,
Eschews both church and heavy drinking,
Enjoys his garden, likes to read
Eclectically from Mann to Bede.
(A surrogate, some say, for thinking.)
Friends claim he's grown aloof and prim.
(His boss, though, is well-pleased with him.)
| |
[pagina 105]
| |
1.4Grijsogig, blond, aristocratisch
van bouw, gelaat, optiek, élan,
genuanceerd en toch dogmatisch,
en kwetsbaar onder 't dekschild van
verfijning van smaak-én-verschijning,
bespeurt John een neergaande lijn in
(al gaan zijn aandelen omhoog)
de curve van zijn levensboog.
Gepassioneerd, een snel getarte
natuur, onloochenbaar charmant,
heeft hij, onschuldig vaak, de brand
gestoken in veel vrouwenharten.
Waarop hij voor een hele poos
kuis voor een carrière koos.
| |
1.4Gray-eyed, blond-haired, aristocratic
In height, impatience, views, and face,
Discriminating though dogmatic,
Tender beneath a carapace
Of well-groomed tastes and tasteful grooming,
John, though hit corporate stock is booming,
For all his mohair, serge, and tweed,
Senses his life has run to seed.
A passionate man, with equal parts of
Irritability and charm,
Without as such intending harm,
His flaring temper singed the hearts of
Several women in the days
Before his chaste, ambitious phase.
| |
1.5Septembergroengeregend rijgen
de blonde heuvels, bloemgetooid,
zich rond de baai; de kleuren neigen
naar een pastel. En meer dan ooit
door 't steeds weer woelige en wondere
van San Francisco's zo bijzondere
historie nostalgie-omringd,
loopt John door 't park, dat als een lint
van groen zich slingert, verder westwaarts,
door wat eens duinland was tot aan
de deining van de Oceaan.
't Is laat, de vogels vliegen nestwaarts;
ze zien de zon juist ondergaan -
schoorvoetend schuift de schemer aan.
| |
1.5John notes the late September showers
Have tinged the blond hills round the bay
With a new green. He notes the flowers
In their pre-winter bloom. The way
That, when he was a child, the mystery
Of San Francisco's restless history
Kindled in him an answering spark,
It strikes him now as, through the park,
Wrested from old dunes by the westward
Thrust of the green belt to the slow
Pacific swell, his footsteps go.
But it is late. The birds fly nestward
Toward me sunset, and the arc
Of darkness drifts across the park.
| |
[pagina 106]
| |
1.6't Is vrijdagavond. Als ontketend,
weergalmt de stad van woest jolijt.
John voelt zich zielig worden, wetend
dat hij alleen staat sinds de tijd
dat, na zijn moeders overlijden,
zijn vader, Engelsman, zich blijde
weer heeft gevestigd in ‘zijn’ Kent
en daarvandaan schaars antwoord zendt
op (schaarse, kan John slechts beamen)
post van zijn overzeese zoon,
maar het postale dienstbetoon
- en dat van kust tot kust met name -
gispt in de Times, want zó scherpt hij
zijn pen en geest en pleit zich vrij.
| |
1.6It's Friday night. The unfettered city
Resounds with hedonistic glee.
John feels a cold cast of self-pity
Envelop him. No family
Cushions his solitude, or rather,
His mother's dead, his English father,
Retired in his native Kent,
Rarely responds to lettert sent
(If rarely) by his transatlantic
Offspring. In letters to The Times
He rails against the nameless crimes
Of the post office. Waring frantic
About delays from coast to coast,
He hones his wit and damns die post.
| |
1.7Een losse schakel, geen relatie
en kind noch kraai - alléén, kiest John
voor even ter reanimatie
de koelte van een ijssalon.
Twee tieners staan, één lik om beurten
van maar één ijsje, druk te flirten.
Het laat John koud. Hij ziet voldaan
Pêche-Melba op de prijslijst staan,
bestelt, betaalt, neemt plaats; maar, ziende
dat van de mensen om zich heen
(drie schoolmeisjes, heel knus bijeen,
een druk gezin en - blijkbaar vrienden -
een hippie en een Castro-tiep)
slechts hij alleen is, treurt hij diep.
| |
1.7A linkless node, no spouse or sibling,
No children - John wanden alone
Into an ice cream parlor. Nibbling
The edges of a sugar cone
By turns, a pair of high school lovers
Stand giggling. John, uncharmed, discovers
His favorite flavors, Pumpkin Pie
And Bubble Gum, decides to buy
A double scoop; sits down; but whether
His eyes fall on a knot of three
Schoolgirls, a clamorous family,
Or, munching cheerfully together,
A hippie and a Castro clone,
It hurts that only he's alone.
| |
[pagina 107]
| |
1.8Weer thuis, zoekt, voor de variatie,
John troost bij Beatles en Pink Floyd.
Voedt ‘Girl’ alleen maar zijn frustratie,
van ‘Money’ wordt hij kwaad: berooid
is hij geenszins. 't Is minder weelde
die hij als sexueel misdeelde
verlangt, dan op zijn minst A Taste
of Honey, of iets in die geest.
Luid Money - it's a gas... meeblèrend,
schenkt hij een biertje in. Wellust,
herinneringen, half bewust,
vermengen zich met zijn misère,
tot hij (Floyd?... Freud?) het liefst nog aan
een grass-trip of het gas zou gaan.
| |
1.8He goes home, seeking consolation
Among old Beatles and Pink Floyd -
But ‘Girl’ elicits mete frustration,
While ‘Money’ leaves him mote annoyed.
Alas, he hungers less for money
Than for a fleeting Taste of Honey.
Murmuring, ‘Moneys - it's a gas!...
The lunatic is on the grass,’
He pours himself a beer. Desires
And reminiscences intrude
Upon his unpropitious mood
Until he feels that he requires
A one-way Ticket to Ride - and soon -
Across the Dark Side of the Moon.
| |
1.9Hij droomt weer van zijn Berkeley-dagen,
van Phil, zijn vrienden, hoe vaak 's nachts
de tijd verstreek in biergelagen,
aan bul noch baan meer werd gedacht.
Eheu fugaces... Silicon Valley,
promotor van de Maagzweer-Rally,
zuigt jonge doctorandi aan
met gouden bergen en een baan,
ontslaat de slomen, prest presteerders -
ze branden aan twee kanten op.
Zo raakt de vriendschap in het slop,
terwijl de boterham gesmeerd is.
Devoot legt John zijn levenslot
in handen van de Chip, zijn God.
| |
1.9He thinks back to his days at college,
To Phil, to Berkeley friends, to nights
When the pursuit of grades and knowledge
Foundered in beery jokes and fights.
Ebeu fugaces... Silicon Valley
Lures to ambition's ulcer alley
Young graduates with siren screams
Of power and wealth beyond their dreams,
Ejects the lax, and drives the driven,
Burning their candles at both ends.
Thus files take precedence over friends,
Labor is lauded, leisure riven.
John kneels bareheaded and unshod
Before the Chip, a jealous God.
| |
[pagina 108]
| |
1.10Dat deed ook Phil, tot die recentelijk
een droom van een Defensiebaan
heeft opgegeven - een bedenkelijk
besluit, vindt John, en te spontaan.
Dat Phil nu plotsklaps pacifist is,
maakt John, die géén idealist is,
bang voor hun vriendschap, die sinds lang
stoelt op Wein, Weiber und Gesang.
Hij schroomt Phils nummer nu te draaien
uit angst dat ideologie
de warme camaraderie
van vroeger zal verkillen. Saai en
bourgeois is John sindsdien. Naar Phils
gezelschap snakt hij, met een pils.
| |
1.10As did Phil too, until his recent
Flight from the rich realms of Defense
(With what John holds to be indecent
Precipitation and bad sense).
John, still engaged in such endeavors,
Feels Phil's new zest for peace work severs
A thread of mutual interest
He almost feats to call him lest
Political debate should color
A friendship based on easy cheer,
Light camaraderie, dark beer,
And double-dating. Life's grown duller
Since when - ah, time! - they used to share
The aegis of the Golden Bear.
| |
1.11Dus belt hij hem, voor 't eerst sinds eeuwen,
krijgt geen gehoor - ach ja, weekend -
zoekt dan in zijn agenda, geeuwend,
naar wie hij verder zoal kent.
Ach ja... Jane Hawakaya. Menig
seizoen verging sinds zij, herenigd,
nog droomden van een opbloei van
hun oude liefde. Een bestand
voor altijd pantsert hun relatie
af tegen elke passie thans.
Bijtijds ontsprongen aan de dans
van steeds verstikkender stagnatie,
leeft elk van hen zijn eigen trip:
de kunst voor Jane, voor John de chip.
| |
1.11He phones Phil, the first time in ages,
But there's no answer. (Friday night.)
He idly thumbs the scribbled pages
Of his address book. Well, he might
Phone Janet Hayakawa. Many
Seasons have sunk since there was any
Hazard a meeting could educe
Thar former love. A standing truce
Shelters their friendship from all passion.
They'd felt their union would constrict
Their separate lives. An interdict
Agreed by both, after a fashion
They went about their singular ways,
Slaves to the Chip or artist's daze.
| |
[pagina 109]
| |
1.12Beeldhouwster als ze is, vereent ze
perfect haar hobby met haar werk,
boetserend, beitelend, verleent ze
haar arbeidsuren ongemerkt
de schijn van vrijetijdsbesteding.
Met hand en oog nog niet tevreden,
gebruikt ze 's avonds hand en oor
als drummer in een band, notoir
tot ver in Frisco's buitenwijken
waar menigeen, die heerlijk sliep,
wreed wordt gewekt door Liquid Sheep's
volume - meer dan klankenrijke
muziek met melodie noch wijs:
gepunctueerd, gesmoord gekrijs.
| |
1.12She is a sculptor. Stress and pleasure
For her thus perfectly combined,
The boundaries of toil and leisure
By definition ill-defined,
Her worktime doubles as her playtime,
But hand and eye deployed in daytime
Yield, when night comes, to ear and hand.
She is the drummer in a band
Well known and feared throughout the city:
The striking sounds of Liquid Sheep
Rouse distant suburbs from their sleep.
Unlinked alike to tune or ditty,
Their music is a throttled yelp -
Morse crossed with a pig's squeal for help.
| |
1.13Des avonds zo dus supersonisch
en koortsachtig actief aldoor,
vindt Jane het zacht gezegd ironisch
dat juist haar artistieke fort,
stillevens haast in brons en ijzer -
Drie Eieren, Een Zonnewijzer,
Een Naakt Gekleed, Een Adelaar
op Kinderroof - voortdurend maar
op vooroordelen stuit. Clementie
kent de verzamelde kritiek
niet voor haar visie op plastiek.
Een hogerhandse interventie...?
De Goden zelf, zei Schiller reeds,
bestrijden domheid tevergeefs.
| |
1.13Although such accents supersonic
Engage her in the fevered night,
Janet considers it ironic
That her true forte, try as she might,
Her quiet forms of bronze and iron -
Three Eggs, An Adelesscent Lion,
Clothed Nude, Study of Young Man Caught
In Eagle's Claws - have not yet brought
The sober critical attention
She craves. The crirks' common nose
Sniffs magisterialty at her shows.
And as for divine intervention -
In Schiller's phrase, the very gods
Strive fruitlessly against such clods.
| |
[pagina 110]
| |
1.14Hoort hoe ze dom en blind beslissen:
Miss Hawakaya, dient gevreesd,
mist elk gevoel voor vorm - waar is ze
de laatste dertig jaar geweest?
Of staan bij haar soms Moore en Calder
al in de kelder of op zolder?
Een spanningsloos, glad lijnenspel
staat voor haar beeldhouwwerk model,
ontleende surrogaat-emoties,
te makkelijk gemodelleerd...
Door modetrends geobsedeerd
en door géén artistieke noties
geremd, spuit zo de kennerskliek
zijn gal en ongein en public.
| |
1.14Blind mouths! They spew their condescension:
Miss Hayakawa, it appears,
Lacks serious sculptural intention.
Where has she been these thirty years?
Are Moore's and Calder's use of medium
Unknown to her? The languid tedium
Of lines too fluid to show pairs
Reflect this artist's dated chains:
Derivative, deluted passion,
A facile versatility....
With smooth and blinkered savagery,
Servile and suave, oboessed by fashion,
These chickenhearted chickenshits
Jerk off their weak and venomous wits.
| |
1.15Al storen Jane die loze kreten,
die ze, waar mogelijk, negeert,
ze is ook zelf vaak, ongeweten,
in haar obsessies, geborneerd.
Te zamen met haar tweelingkatten,
gracieuze Siamese schatten
bewoont ze een soort arendsnest,
een steenworp van Café Triëst,
een atelier, hoog, ruim en zonnig.
Het duo Oor en Bel krijgt elk
des ochtends vis met brood en melk,
haar eigen Muze een gin-tonic,
waarna, door Muesli zelf gesterkt,
Jane urenlang gedreven werkt.
| |
1.15Though savaged by this vain unkindness
Which she tries not to take to heart,
She too displays unwitting blindness,
Plunging her spirit into art.
Only her cats provide distraction,
Twin paradigms of lazy action.
A short walk from Café Trieste
The three live in an eagle's nest,
A great loft studio, light and airy.
Each day for breakfast Cuff and Link
Have fish to cat and cream to drink.
Their mistress drinks a Bloody Mary
(For inspiration) and devours
Her Weetabix, and works for hours.
| |
[pagina 111]
| |
1.16De snoezepoezen, zacht als zijde,
met Tjoklat-oren, beige vacht,
ze ondergaan Janes toegewijde
verzorging als normaal: geen acht
slaat Oor of Bel ooit op het vrouwtje,
dat, zelf soms bijtend op een houtje,
het tweetal vet mest en hun mand,
met dons gevoerd, bekleed met kant,
getooid heeft met hun initialen -
in gouddraad! - welke evenwel
wanneer ze nijdig is, ook wel
voor BAL en ORIG staan. Betalen
ze vaak haar zorg met ongerief,
Jane neemt hun kattekwaad voor lief.
| |
1.16Sweet Siamese of rare refulgence
With chocolate ears and limbs of tow,
Jan gives them love, food, and indulgence.
The cats take this for granted, show
Scant deference to their human betters;
Their baskets woven with gold letters,
In splendor Jan can ill afford,
In silken bed, on sumptuous board
They fatten. Though, when out of favor,
The L and C on their beds are
Interpreted ‘Louse’ and ‘Catarrh,’
Jan relishes the warmth and savor
The deeds of Cuff and Link confer,
The love they deign to yield to her.
| |
1.17Geen kattepis: hun klauw- en roofzin
kost kussens, beddespreien, verf
en trok al menig diepe kloof in
het kostbare bureau, geërfd
van haar grootouders, zelf nog issei,
via haar ouders, self-made nisei,
die, kleinbehuisd, het in hun flat
niet konden bergen, zodat het
Janes atelier nu siert, pal onder
- het maakt haar steeds weer triest én blij -
een schemerstrofe van Wang Wei,
nog door haar opa, heel bijzonder,
gekopieerd, kort na die ramp
(Pearl Harbour!) en kort vóór het kamp.
| |
1.17Through Cuff's exploratory predations
Knobs in electric blankets know
Untimely death. Link's sharp striations
Score the old desk that years ago
Was left by Jan's grandparents, issei,
To her own parents (self-made nisei),
And now (for lack of storage space
In their small flat) stands in this place
Beneath a scroll by her grandfather:
A twilight poem by Wang Wei
He calligraphed that shameful day
In '42: Internment. Rather
Yellowed and frayed in recent years,
This scroll still brings Jan dose to tears.
| |
[pagina 112]
| |
1.18John haakt plots naar haar kalme warmte:
koologen met een lach erin,
een paardestaart, de donkere charme
van Oosterse zigeunerin.
Hij draait haar nummer - goede raad is
bij velen duur, bij Jane meest gratis.
Verwonderd en een tikje kwaad,
hoort hij haar antwoordapparaat
dat vraagt naar nummer naam en boodschap
(‘Pas ná de piep!’) John meldt zich, stijf:
‘John, 234-6485.
Ik belde zo maar.’ Met een noodklap
ramt hij de hoorn weer neer en zoekt
soelaas, prozaïsch, in een boek.
| |
1.18John stands beside his phone, reccalling
Janet's wann beauty, smiling calm,
Her dark eyes, high-boned features, calling
Black ponytail, her vagrant charm.
He thinks, ‘I guess I'll be the wiser
For talking to a sound adviser.’
He dials. To his peeved surprise
An answering machine replies,
Requests his message, name, and number.
(‘Wait for the beep.’) John says, ‘It's me,
John. 234-4963.
No message.’ Rather than encumber
The brusque machine with his heart's woes,
He wraps himself in pensive prose:
| |
1.19
Life's Little Ironies van Hardy,
de sombere preken van John Donne,
de Zibaldone (Leopardi),
The Queen of Spades, totdat hij om
één uur, versomberd en verloren,
melancholiek als nooit tevoren,
wordt opgebeld. ‘Met John? Hallo!
Is alles goed of maar zo-zo?
Ik kom net thuis, het is een beetje
erg laat al, wéét ik, maar je klonk
zo down en moe, zo treurig, von'k,
dat ik me bijna dood schrok, weet je’.
‘Niets aan de hand.’ ‘Oké, maar toch,
ik wil je zien, liefst morgen nog.
| |
1.19
Life's Little Ironies by Hardy,
The gloomier sermons of John Donne,
The Zibaldone of Leopardi,
The Queen of Spades. At ten to one,
From the crevasse of melancholy
In which he now is buried wholly,
He hears the phone ring. ‘Hello, John?
Are you OK! What's going on!
I just got back. I thought I'd phone you
Although it's late. You sounded bad
On die machine, more tired and sad
Than in the whole time that I've known you.’
‘It's nothing.’ ‘Tell you what, let's meet
For lunch tomorrow. 16th Street.
| |
[pagina 113]
| |
1.20Om één uur bij Shu Jing? Dat schikt je?
Het is er heel apart.’ Apart,
jawél! Als John, nerveus een tikje
en dus te vroeg, in 't pak, Chanel -
for-Men op, arriveert in 't volle
eethuisje, ziet hij - zonder dollen -
een circusclown in vol ornaat
aan een der tafels. Jane is laat.
Waar blijft ze toch? Beu van het wachten
en de muzak die luid en slecht
en vrij voorbarig, zacht gezegd,
De herdertjes lagen bij nachte...
vertolkt, blikt John, uit zijn humeur,
maar steeds van klok naar buitendeur.
| |
1.20The Shu Jing. One. It's well-frequented.
Food's great.’ Next day, not quite at ease,
John shows up early, cologne-scented,
Hyper-immaculate, sits and sees
Families, lovers, inter alia
A circus clown in full regalia,
But as the hope-hour strokes its sum
He fidgets: Janet hasn't come.
Deaf to the pap of Muzak sounding
‘O Little Town of Bethlehem’
Anachronistically at them,
The patrons dine with zest. Rebounding
Off plastic chairs and grubby floor
The notes merge with the squeaking door.
| |
1.21John denkt: Ik vind niet gauw iets gruwelijk...
maar die keiharde kitsch-muziek...
of zo'n kalender daar, afschuwelijk...
die clown maakt me gewoon doodziek...
ik wacht al drie kwartier, wat donder!
Om twaalf voor twee, haar handen onder
de klei en gips, is Jane dan dáár.
‘Het spijt me, John, die tors moest klaar,
ik kan de Muze moeilijk dwingen...
Wat heb je daar voor bier besteld?
Tsingtao! Kijk niet zo gekweld!
Oprechte verontschuldigingen.
Te gek hier, toch? Goed, kies je voor
een lekkere lunch of knies je door?’
| |
1.21John thinks, ‘It's not that I'm fastidious....
I wish they'd turn that music down....
It's gross. That calendar is hideous...
(He stares at the distasteful clown.)
... I've waited half an hour, blast her!’
Her hands encased in day and plaster,
Janet arrives at twelve to two:
‘So sorry, John, I had to do
This torso. Yes, I tried to hurry.
I'm glad you've got yourself a beer.
What's that? Tsingtao! Don't look severe..
I didn't mean for you to worry.
You've ordered? No? This place is fun!
What'll you have? It's family-run.’
| |
[pagina 114]
| |
1.22De service is uitstekend, éérlijk,
merkt John, die rammelt, blij verrast;
de bief met broccoli ruikt heerlijk
en compenseert, stelt hij mild vast,
de vuile tafel en de drukte.
Een pils erbij spoelt het mislukte
begin snel weg, en het gesprek
komt aarzelend op gang. John trekt
wat bij, kijkt minder sikkeneurig.
‘Hoe varen Oor en Bel?’ ‘Patent!’
‘Jijzelf?’ ‘Oké.’ ‘De kunst?’ ‘Miskend!
Maar hou je niet zo stoer en keurig,
vertel eens op: wat is er mis?’
‘O, Jane, ik wéét niet wat het is.’
| |
1.22The food arrives as soon as ordered.
Impressed and ravenous, John relents.
His chospticks fasten on beef bordered
With broccoli. Enticing scents
Swim over the noise, die greasy table.
Two bottles each of beer enable
Small talk and large, in cyclic waves,
To wash their shores, and John behaves
At last less stiffly if not sadly.
‘How are the cats?’ ‘Just fine.’ ‘And your?’
‘Great.’ ‘And the sculpture!’ ‘Yes, that too.’
‘Your singing group?’ ‘Oh, not too badly.
But I came here to hear your song.
Now sing!’ ‘Jan, I don't know what's wrong.
| |
1.23‘'k Ben jong, gezond, heb werk, ambitie,
verstand, wat geld... ik ben gesláágd.
Hoe 't vérder moet, is wat ik niet zie.
De Dow-Jones van mijn hart staat laag,
de bloesem van mijn jeugd verdort en
mijn droomwereld dreigt in te storten.
De lens van mijn élan is dof,
mijn leven één absurde sof.
Wat is de grond van mijn neurose?
Ik trim, houd mijn gezondheid bij,
maar toch, het leven snelt voorbij.
Hoe luidt jouw koele diagnose?
Ik sterf. Bezwijm. Ik val. Ik stik!’
‘Je mist de liefde, John, denk ik.
| |
1.23I'm young, employed, healthy, ambitious,
Sound, solvent, self-made, self-possessed.
But all my symptoms are pernicious.
The Dow-Jones of my heart's depressed.
The sunflower of my youth is wilting.
The tower of my dreams is tilting.
The zoon lens of my zest is bhured.
The drama of my life's absurd.
What is the root of my neurosis!
I jog, eat brewer's yeast each day,
And yet I feel life slip away.
I wait your sapient diagnosis.
I die! I faint! I fail! I sink!’
‘You need a lover, John, I think.
| |
[pagina 115]
| |
1.24Een vrouw die je pleziert. Afleiding -
en Vitamine C, beslist -
en kies een lens met wat meer spreiding,
er is zo veel, John, dat je mist.
De bloesem van je jeugd verdort dus?
Al werk ik dan niet in de hortus
en evenmin als psycholoog -
geloof me, jongen, je staat droog...’
Haar eetstokjes spontaan hanterend
als drumsticks op haar lege bord,
slaat Jane een roffel, fel en kort.
John fronst en heft zijn hand bezwerend.
‘... Stel het niet uit. Doorbreek die sleur,
je bent je eigen regisseur.
| |
1.24Someone, I'd say, who's fun to be with -
And, of course, vitamin C to ear -
And choose a richer lens to soe with.
Reach for a vision more complete.
Trade in that zoom for a wide angle.
Don't let your drooping sunflower dangle
Its head upon the garden wall.
It needs some watering, that's all....’
The fervor of her declamation
Induces her to drum a roll
With her chopsticks upon her bowl.
A waiter turns in consternation.
‘... Don't put things off till it's too late.
You are the DJ of your fate.
| |
1.25.Straks ben je niet meer die vitale
charmeur van nu, wees niet zo dom.
De eerste ouderdomssignalen...
een buikje... (‘Welbedankt!’ zegt John.)
... en kalend... (John verstijft inwendig.
‘Nog wat meer rijst?’ vraagt hij lamlendig.
‘Nee, dank’)... vereenzaamd... (‘Smaakt als loog,
die thee,’ negeert John haar betoog.)
... verloren, zonder lief of liefde,
flink aan de drank, een bolle kop...
(met smaak drinkt Jane haar biertje op)
... geen vrolijk beeld!’ Dan, Johns gegriefde
gezicht ziend, zegt ze met een zucht:
‘Toe, John, je kunt nú nog terug!’
| |
1.25Think of yourself a few years later,
Possessing, as the years go on,
Less prepossessing viral data:
Love handles... (‘Thanks a lot,’ says John.)
... Receding... (John is getting nervous:
‘More rice? I wonder when they'll serve us.’)
... Hairline... (‘Funny taste, this tea.’
He sips at it distractedly.)
... Lonely and lost, sans love, sans lover,
Too much to drink last night... (And here
Jan pauses for a sip of beer)
... Nursing the dregs of your hangover,
Blubbering into your raisin bran.
Why not do something while you can?’
| |
[pagina 116]
| |
1.26‘O ja?’ bromt John, terneergeslagen
door 't sombere scenario.
‘Goed, mag ik je dan één ding vragen:
denk je nu echt dat ik maar zó
een meid versier?’ Boos en meewarig
kijkt Jane hem aan. ‘Zéér overjarig
jargon voor jou, John. Spoel je mond!’
‘Hé, Jane, doe niet zo snel gewond,
zó was het niet bedoeld, ik vroeg...’
‘Dat zei die smeerlap gisteren ook
die naast me aan de bar opdook,
toen ik hem stevig op zijn smoel sloeg.’
‘Een meid versieren...! Echt, ik kots
van zulke taal - het kwetst mijn trots.’
| |
1.26‘But what?’ growls John as this depressing
Directory drums on. ‘OK,
You've got a point; enough B.S.ing -
Suppose you're right - well, what's the way
To hook chicks?’ Angrily and sadly
Jan looks at him. ‘You'll blow it badly
Till you clean up your Pigspeak act.’
‘Oh, come now, don't overreact,
Janet, you know I didn't mean it.’
‘Nor, I suppose, did the crude crass
Hall manager who pinched my ass
Last night. “Cute chick.” You should have seen it
I punched his snout. “To book a chick” -
Such porcine lingo makes me sick.’
| |
1.27‘Benigne linguïstieke tumor.’
‘Maligne!’ ‘Grapje, Jane, ach kom,
waar blijft nu je gevoel voor humor?’
‘Sinds gisteren absent.’ ‘Waarom
ben ik nu de gebeten hond, Jane?’
‘Omdat ik het niet geestig vond, een
vrij vrouw-onvriendelijke term.
Maar basta nu,’ besluit ze ferm.
‘Een macho-act, om je te plagen...’
‘Dat is je dan gelukt!’ ‘Pardon,
Jane. Vriendjes weer!’ ‘Verdorie, John,
dat hoef je toch niet eens te vragen!
Maar kom me alsjeblieft voortaan
niet meer met je frustraties aan.’
| |
1.27‘A venial linguistic tumor.’
‘It's not benign.’ ‘But it was just
A joke, Jan. Where's your sense of humor?’
‘It's dormant since last night.’ ‘Why must
You blame me for his roving trotter?’
‘Because, sweet ostrich, it was not a
Harmless joke. Enough said, John.
You've got my drift. I won't go on.’
‘I donned machismo just to rile you.’
‘Well, you succeeded.’ ‘Sorry, Jan -
Friends?’ ‘Friends - of course, you fool, how can
You doubt it? Though I think I'll file you
Under “Male Repentant Pig.”’
John takes her hand, and she a swig.
| |
[pagina 117]
| |
1.28John pakt haar hand, Jane nog een biertje.
‘Oké. Geen leuke dame op
je werk? Of man?’ vraag Jane, geen ziertje
sarcasme in haar stem. ‘Jane, stop!
Je weet heel goed, ik ben geen homo!’
‘Och, wat niet is, kan toch nog komen?’
Beroerd bij het idee alleen,
roert John zijn broccoli dooreen
en denkt in stilte: ‘Laat maar dazen.
Ze heeft hem om. Ik nok ermee.
Hoewel, dat is niet aardig. Nee,
geen ruzie meer. Na een paar glazen,
slaat haar verbeeldingskracht op tilt:
Homo!? Straks loop ik nog in kilt!’
| |
1.28‘We need first off’ says Janet dryly,
‘A venue to begin from.’ ‘What?’
‘Your office, John?’ she ventures slyly -
‘Any nice women?’ ‘Not too hot.’
‘Any nice guys?’ ‘Oh, come on, Janet,
I just don't go for that, so can it.’
‘Well, don't knock what you haven't tried.’
John stirs his overstirred stir-fried
Vegetables for answer, thinking,
‘She's had too much. Should I suggest
We stop at this one? No, it's best
To keep the peace. But when she's drinking
She talks about the weirdest things -
Guys with guys, or pigs with wings.’
| |
1.29Maar het is Jane nog altijd menens,
ze kiest een andere taktiek:
‘Al eens op zoek geweest naar Venus
in een museum?’ ‘Fanatiek!
Alsof ik een erotomaan ben
heb ik voor Goya, Titiaan en
natúúrlijk Rubens stil gestaan,
soms uren, om een bres te slaan
in 't koel en academisch pantser
waarin de vrouwen in zo'n zaal
zich hullen. Oesters, allemaal!
Geloof me, Jane, geen schijn van kans er
één aan te klampen. Weet je, meid,
't is zonde van mijn vrije tijd.’
| |
1.29Now Janet's fancy (wingéd) flighty?)
From pigs to pictures is enticed
‘Ever tried seeking Aphrodite
In a museum?’ John cries, ‘Christ!
Haven't I just? With base volition
I've gaped at Goya, ogled Titian,
Loitered by Rubens with intent,
But have (to date) not made a dent
In the cool academic armor
The women wandering through those halls
Assume; we stare at paint and walls
But not a word's exchanged.’ Then, calmer:
‘I gave it up eventually.
My weekends mean too much to me.’
| |
[pagina 118]
| |
1.30‘Hoe pleeg je die dan te spenderen?’
‘Mijn weekends? Ach, je weet in huis
valt altijd iets te repareren:
een kraan die lekt, een afvoerbuis,
een steentje in de maaimachine,
een mankement aan de bobine
van de Peugeot. Dan, als het gaat -
je weet, ik ben een filmfanaat -
de bios (laatst weer eens sinds tijden
naar 'n Buster Keaton-film geweest,
fantastisch, hoor, dat pokerface),
naar huis, een hapje eten, bij de
TV wat werken, als dat lukt,
en dan naar bed,’ klinkt het bedrukt.
| |
1.30‘Your weekends - well, how do you spend them?’
John thinks - where do my weekends go?
‘Oh, things go wrong. I have to mend them:
A plug, the plumbing, the Peugeot,
A stone stuck in the electric mower -
And I'm a regular moviegoer:
Whenever there's a decent show
I try to make the time and go.
Last week I saw a Buster Keaton.
(I think he's great. He never smiles.)
Then home, to catch up on my files.
A can of chili. When I've eaten,
The late night news, and so to bed.’
John looks forlorn as this is said.
| |
1.31‘Ik geef het toe, niet zo bijzonder.’
‘Ocharm!’ troost Jane hem met een zoen.
‘Maar wees er niet zo treurig onder.
Daar moeten we eens iets aan doen.
Je moet eruit, uit die impasse!
Stel eens iets voor.’ ‘Mezelf vergassen,
de Golden Gate Bridge af, vannacht?
Ik las in de Bay Guardian...’ ‘Wacht!
Ik heb het, denk ik. Luister, mister,
de redding is nabij, wat héét,
voorgoed geleden is je leed.’
‘Dat klinkt, kindlief, nogal sinister.
Maar laat eens horen.’ Met aplomb
zegt Jane: ‘Een advertentie, John!’
| |
1.31‘I guess my weekends aren't too sprightly
After all.’ Jan with a kiss
(‘Poor little rich boy’) murmurs lightly,
‘We've got to put a stop to this.
There has to be a swift solution
To dus impasse.’ ‘Electrocution?
I could jump off the Golden Gate.
I read in the Bay Guardian...’ ‘Wait!
I've got it, John! The perfect answer!
I should have thought of it. My friend -
Your sufferings are at an end.’
‘That sounds as terminal as cancer.
Let's hear it.’ With a tame surmise
He listens. Jan says: ‘Advertise.’
| |
[pagina 119]
| |
1.32‘Een advertentie, Jane, wat daas je?’
‘Ik méén het!’ ‘Je bent gek!’ ‘Oh nee!’
‘Ach, schat, je hebt gewoon een glaasje
te veel op. Moet ik de risée
van 'Frisco worden? Jane, mesjoche!’
‘Eenvoudig en doeltreffend, jochie.
Plaats een annonce, nog vandaag:
Charmante jonge yup wil graag...’
‘Hou op! Ik ken je onbesuisdheid
en zwak voor soap-scenario's,
maar dit is ronduit smakeloos.
Bespaar me je mentale huisvlijt.
Charmante yup! kreunt John. ‘Obsceen!
Spoel jij je mond nu maar eens, Jane!’
| |
1.32‘What? Advertise? You must be joking!’
‘I'm serious.’ ‘Jan, you're nuts.’ ‘I'm not.’
‘You know, Jan, you've had such a soaking
In Tsingtao you don't know what's what.
Me advertise? You must be kidding!’
‘Kiddo, I'm not. Just do my bidding.
Take out an ad. Right now. Today.
Young handsome yuppie seeks...’ ‘No way!
I've always thought your schemes, though wacky
(Conceived in midair, born in haste),
Remained within the bounds of taste,
But as for this one - talk of tacky!
Let's talk of something else instead.
Young yuppie...! Better dead than read.’
| |
1.33Naast hen wordt openlijk geluisterd
naar hun niet alledaags gesprek.
Jane heeft het opgemerkt en fluistert:
‘Probeer het toch een keer, lafbek!’
‘Het is zo desperaat, pathetisch...’
‘Ach, Johnnie Boy, doe niet zo ethisch!
Die vooroordelen zijn passé.’
‘En wat bedoel je dáár weer mee?’
‘Een vooroordeel,’ luidt Janes verklaring,
‘is een opinie over iets
waarvan je weinig weet, of niets.’
‘Ik heb,’ smaalt John, ‘óók geen ervaring
met zelfmoord. Moet ik eerst aan 't gas
en dan pas zeggen hoe het was?’
| |
1.33The family at the next table
Are listening in with interest.
‘But, John, at least - when you feel able -
Why don't you put it to the test?’
‘But it's so desperate, so demeaning.’
‘Johnny Boy, your mind needs cleaning
Of the debris of prejudice.’
‘Jan, what has that to do with this?’
‘Its definition is,’ states Janet,
‘Judging a thing before it's tried.’
‘But it's the same for suicide,’
Says John - ‘or blowing up the planet.
Why should I try it first to see
If it agrees or not with me?’
| |
[pagina 120]
| |
1.34‘Draaf niet zo door,’ zegt Jane geschrokken.
‘Ach wat, het is een veemarkt, dot,
van stieren, apen, beren, bokken,
slechts uit op zinnelijk genot.
Zelfs de Bouquet Reeks biedt niets kleffers
dan de lectuur van dit soort ‘Treffers’:
Dyn. j.m. (50) wil graag met
sexy brunette het duet
(of trio?) opus 69
van Pervertini spelen. Jéch!
Of wil je soms (bewaar me, zeg!)
dat ik mijn hoop op zó iets vestig:
Yup, 26, eenzaam, smacht,
naar mooie meiden voor één nacht.’
| |
1.34‘But that's... but that's...’ Janet considers.
‘That's what! It's a meat market, Jan.
Goers and monkeys, bears, bulls, bidders,
Buyers: grab me while you can -
DWJSM, 50,
Solvent, sexy, thrilling, thrifty,
Seeks a bosomy brunette
Who likes to play the flageolet.
Let me maks music with you, baby.
Box 69. I will not share
A column with such types out there.
How could you think I'd do it! Maybe
You see me as Male, 26,
Who gets his thrills from booking chicks.’
| |
1.35Jane speelt wat met haar waarzegkoekje,
kijkt dan weer op en zegt: ‘Ach, vent,
dat je nog jong bent, is een doekje
voor 't bloeden en géén argument.
Veel dingen die ons nog niet treffen
in onze jeugd, gaan we beseffen
zo rond de dertig, als de tijd,
massages, crèmes en sport ten spijt,
ons kerven gaat, ons hart afpantsert,
koortsachtig als we aan de jacht,
al vóórgeprogrammeerd, op macht
en geld begonnen zijn. Verkwanseld
voor loze waarden, schijnsucces,
gaat zo de ziel snel op de fles.
| |
1.35Janet picks up her fortune cookie,
Then puts it down, turns to her friend:
‘Don't bank too much on youth. Your rookie
Season is drawing to an end.
John, things we would - when young - not think of,
Start to make sense when, on the brink of
Thirtydom, we pause to scan
What salves and salads cannot ban,
The earliest furrows on our faces,
The loneliness within our souls,
Our febrile clawing for mean goals,
Our programmed cockfights and rat races,
Our dreary dignity, false pride,
And hearts stored in formaldehyde.
| |
[pagina 121]
| |
1.36De tijd verglijdt; neem de TV nou:
steeds nieuwe riedels, nieuwe soap.
Uit angst voor meelij, hoon, een Kenau
ga je ten slotte op de loop
voor je gevoel. Gehard geraakt en
teleurgesteld in het volmaakte,
stoot je gelaten zelfs je neus
bij je in wezen tweede keus:
we vallen toch al in de prijzen,
als we met moeite en geluk
nog iemand vinden die een stuk
van 't leven met ons op wil reizen?
Wie koppig op de ware wacht,
weent stil en bitter in de nacht.
| |
1.36Time sidles by: on television
The soaps dissolve, the jingles change.
Defeat or pity or derision
Constricts our hearts. Our looks grow strange
Even to us. The grail, perfection,
Dims, and we come to view rejection
As an endurable result
Of hope and trial, and exult
When search or risk or effort chances
To grant us someone who will do
For love, and who may love us too -
While those who wait, as age advances,
Aloof for Ms. or Mr. Right
Weep to themselves in the still night.
| |
1.37Het doet me pijn, je zo neerslachtig
te zien, jôh.’ Jane valt stil. John past:
hij heeft van Janes gloedvol, waarachtig
betoog niet terug. ‘Ach,’ peinst hij, ‘was 't
maar écht zo simpel.’ Hij ziet zwijgend
het koolzuur in zijn bier opstijgen
en zet zijn herenleed opzij.
‘Ik bof met een vriendin,’ zegt hij,
‘als jij bent, Jane. Maar stel - belóven
doe ik niks nog - maar stel, ik schrijf,
wie weet waar ik aan hangen blijf.’
Hij meesmuilt en verzucht: ‘Gelóóf me,
ik kán het niet. Dan word ik, Jane,
maar oud en eenzaam en alleen.’
| |
1.37It's sad to see you look so lonely,
That's all, John.’ John does not confute
Jan's passionate words. He thinks, ‘If only
Things were that simple.’ Moved and mute,
He sits and stares as little bubbles
Fizz in his beer, and his grand troubles
Dissolve: ‘Well, I'm a lucky man
To have a true friend like you, Jan.
You may be right But if I do it...
Who knows what sort of person I'll
Wind up with.’ He attempts to smile
But fails. He sighs, ‘I can't pursue it.
I'm sorry that I'm such a pain.
It simply goes against my grain.’
| |
[pagina 122]
| |
1.38De gasten, clown induis, vertrekken.
De ober sakkert, zacht en vaag,
in het Chinees, gaat tafels dekken
en kijkt hen wég. ‘Lekening?’ ‘Graag...
En wat doe jij, Jane, wou ik vragen.
De laatste keer was je al dagen
aan 't hakken op, weet ik nog best,
een golfbal in een koekoeksnest.’
‘Ik zoek een poster, een speciale,
als hoes voor de debuut-elpee
van Liquid Sheep. John, denk eens mee:
het was een maf soort pastorale,
een schapenwei, en naast de zon
een groen-met-witte luchtballon.
| |
1.38The family, the clown, the lovers
Have left. Muttering in Cantonese,
Impatiently the waiter hovers
Around the table. ‘Check, sir?’ ‘Please!...
But, Janet, what have you been doing?
Last time we met you were pursuing
A work of deathless interest:
Sculpting three golf balls in a nest.’
‘I'm hunting for an album cover
For the first disk of Liquid Sheep.
I know just what I want. I keep
Remembering this scene: above a
Meadow of lambs a green and white
Hot-air balloon is poised in flight.
| |
1.39Weet je nog wel dat we eens samen...’
‘Ja, nu je 't zegt, maar wáár ook weer?
Misschien op dat Aviorama
van vorig jaar? Ik weet niet méér
dan dat ik zo'n Magritte-pastiche
ooit heb gezien op een affiche,
een jaar geleden, in die geest,
het kan ook eerder zijn geweest...
Het spijt me, Jane, slecht van memorie.’
‘O nee, John, nee John, nee John, nee!
Het was die luchtvaartshow. Verdorie,
Ik heb me suf gepiekerd. Kus!
De rest is een routineklus.
| |
1.39Who painted that? Can you remember?’
‘I do, though I can't quite recall....
Was it the air show last September?
I think I saw it there, though all
I know is, it was on a poster
Sometime last year, well, at the most, a
Couple of years back.... No, I'm stuck.
Jan, looks as though you're our of luck.
Afraid my mind's deteriorating....’
‘Oh no, John, no, John, no, John, no!
You're right! A poster at a show.
That's where I saw it. I've been waiting
A long time for a proper clue.
I'll check some stores now, thanks to you.
| |
[pagina 123]
| |
1.40Dat vind ik wel.’ John glimlacht schuchter
en pakt zijn koekje van zijn bord.
Jane leest het hare, grimlacht nuchter:
‘Uw kans komt als het winter wordt.
Wat hebben we vandaag, september?
O, haast u, nevelmaand november,
bevries mijn vingers. Sigaret?’
‘Ik róók niet, Jane. Maar opgelet,
hier komt mijn spreuk: Bedrijf geen liefde,
maar naastenliefde. Zie je nou?’
‘Ik dacht dat jij nooit kletskoek bliefde?
Waarom niet liever dit geslikt:
Op strooptocht, John, zie wat je strikt!’
| |
1.40I'm sure I'll trace it.’ John smiles shyly,
Picks up his cookie from his plate.
Janet reads out her fortune, wryly:
‘For better luck you have to wait
Till winter. What's it now, September?
Come speedily, O numb November.
Congeal my fingen. Cigarette?’
‘You know I don't Here's mine: Forget
The entanglement of love; forget not
To practice charity. You see -
The cookie says love's not for me.’
‘John, I've a better dictum: Set not
Any great store by cookies; set
Your boat on course and spread your net.’
| |
1.41John kust Jane vluchtig en de nota
wordt hém daarop ter hand gesteld.
Jane fronst, zegt niets, betaalt haar quota
en laat als fooi nog wat kleingeld
op tafel achter. ‘Waarom,’ denkt ze,
‘die man beknorren. Nee, je krenkt ze
soms vóór je 't weet. Hij meent het goed
en wou al lang naar huis. Toch moet...’
Dan houdt John ook de deur nog open!
Jane houdt haar trekken in de plooi
(‘Het was toch leuk, hou het nou móói,
zie met een glimlach weg te lopen.’)
Zó, met een lach, gaan ze uiteen,
in pais en vree, het hart sereen.
| |
1.41John kisses Janet swiftly, lightly.
The waiter sets the check by John.
Jan frowns. They pay, and Jan politely
Thanks him and leaves a tip upon
The cookie plate. She thinks, ‘Why bother?
There's always something or the other,
And even good men of goodwill....
Poor guy. We kept him waiting. Still,
I wish... but what's the use! It's trivial,
I guess.’ When John attempts to hold
The door for her, she thinks, ‘Why scold
Him for such slips! It's been convivial.
Part with a smile!’ They smile and part
In friendship, with a lightened beart.
|
|