De Tweede Ronde. Jaargang 9
(1988)– [tijdschrift] Tweede Ronde, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 62]
| |
Acht vertalingenGa naar voetnoot*
| |
L'albatrosSouvent, pour s'amuser, les hommes d'équipage
Prennent des albatros, vastes oiseaux des mers,
Qui suivent, indolents compagnons de voyage,
Le navire glissant sur les gouffres amers.
A peine les ont-ils déposés sur les planches,
Que ces rois de l'azur, maladroits et honteux,
Laissent piteusement leurs grandes ailes blanches
Comme des avirons traîner à côté d'eux.
Ce voyageur ailé, comme il est gauche et veule!
Lui, naguère si beau, qu'il est comique et laid!
L'un agace son bec avec un brûle-gueule,
L'autre mime, en boitant, l'infirme qui volait!
Le Poète est semblable au prince des nuées
Qui hante la tempête et se rit de l'archer;
Exilé sur le sol au milieu des huées,
Ses ailes de géant l'empêchent de marcher.
| |
[pagina 63]
| |
In memoriam Kapitein BambineNu rust je onder groene zoden, Bambine,
In leven kapitein van de Lieve Proserpine,
En de Parijzenaars die met vakantie gaan
Vertoonde je à twee francs: ‘De Atlantische Oceaan!’
De sleepboot vaart plezier, tot berstens volgeladen,
De rede is wat woelig, de zee kent geen genade
En de lading in doodsangst gilt luidkeels: ‘Wij vergaan
Voor ons goede geld, kapitein! God, doe ons dat niet aan!’
Bambine zegt geen stom woord. 'n Golf spoelt hen de voeten.
‘O, kapitein! Heb meelij met ons! O, wij moeten
Terug!’ - ‘Hebben de dames, heren al
Hun bekomst? 't Is mij goed. Dan gaan we weer naar stal.
Klaar om te wenden!’ - De schavuit van een schuit
Loopt full speed op een bank. De pleziertocht heeft uit.
De lading geeft een gil, geeft zich over, geeft over.
Bambine bewandelt zijn brug. Een dame, betoovrend
Schoon, valt hem te voet: ‘Halt, conducteur! ik wil
Er uit. Ik wil aan land. Het koste wat het wil!’
Bambine ziet haar aan, zo recht in het gemoed.
‘Aan land, hebt gij gezegd? Heb ik het goed gehoord?
Aan land wilt gij terstond? Nu, op mijn zeemanswoord,
Ik wou ook wel. Als de opkomende vloed
Ons straks niet vlot maakt, dan, Uwe Edelheid,
Hebben we gratis bain mixte tot in de Eeuwigheid.’
(Corbière)
| |
BambineTu dors sous les panais, capitaine Bambine
Du remorqueur havrais l'Aimable-Proserpine,
Qui, vingt-huit ans, fis voir au Parisien béant,
Pour vingt sous: L'OCEAN! L'OCEAN!! L'OCEAN!!!
Train de plaisir au large. - On double la jetée -
En rade: y-a-z-un peu d'gomme... - Une mer démontée -
Et la cargaison râle! - Ah! commandant! cessez!
Assez, pour notre argent, de tempéte! cessez! -
Bambine ne dit mot. Un bon coup de mer passe
Sur les infortunés: - Ah, capitaine! grâce!...
- C'est bon... si ces messieurs et dam's ont leur content!...
C'est pas pour mon plaisir, moi, v's'êt's mon chargement:
Pare à virer... -
Malheur! le coquin de navire
Donne en grand sur un banc... - Stoppe! - Fini de rire...
Et talonne à tout rompre, et roule bord sur bord,
Balayé par la lame: - A la fin, c'est trop fort!... -
Et la cargaison rend des cris... rend tout! rend l'âme.
Bambine fait les cent pas.
Un ange, une femme
Le prend: - C'est ennuyeux ça, conducteur! cessez!
Faites-moi mettre à terre, à la fin! c'est assez! -
Bambine l'élongeant d'un long regard austère:
- A terr'! q'vous avez dit?... vous avez dit: à terre...
A terr'! pas dégoûtaî... Moi-z'aussi, foi d'mat'lot,
J'voudrais ben!... attendu q'si t't-à-l'heure l'prim'flot
Ne soulag' pas la coqu': vous et moi, mes princesses,
J'bérons ben, sauf respect, la lavure éd'nos fesses! -
Il reprit ses cent pas, tout à fait mal bordé:
- A terr'!... j'crâis f...tre ben! Les femm's!... pas dégoûté!
| |
[pagina 64]
| |
Kapitein LedouxBij Wed. Galmiche Sailor Home ‘Goedenmorgen, Ledoux. 't Is haast vier jaar geleden.
Hoe kom je hier verzeild?’ - ‘Niet zonder reden:
We hebben zware averij, 'n kapotte steng...
Klein ongeluk, je klimt niet zo maar op de knie
Van een kaptein!’ - ‘Laat hem maar, Vader, zie
Uw zoon. Lijkt hij niet sprekend?’ - ‘Wat! Dat kleine kreng?’
(Corbière)
| |
Cap'taine Ledouxa la bonne relache des caboteurs veuve-cap'taine galmiche chaudiere pour les marins - cook-house brandy - liqoeur - pouliage - - Tiens, c'est l'cap'tain' Ledoux!... eh quel bon vent vous pousse?
- Un bon frais, m'am' Galmiche, à fair'plier mon pouce:
R'láchés en avarie, en rade, avec mon lougre...
- Auguss'! on se hiss' pas comm' ça desur les g'noux
Des cap'tain's!... - Eh, laissez, l'chérubin! c'est à vous?
- Mon portrait craché hein?... - Ah...
Ah! l'vilain p'tit bougre.
Saint-Málo-de-l'Isle.
| |
Uitreis van het kaperschipTachtig kapers sloegen hun hangmat aan de balken
Van 't tussendek - gereed voorjaren zwalken.
Het was een mooie brik, de Rooie Miesje.
Men maakte zeilree, een lichtzinnig briesje
Omspeelde Aurora's rozig hemd, haar soms onthullend.
De laatsten verlieten de havenkroegen brullend.
Als apen nestlend in hun hoge palmen,
Klommen ze in de raas, hun afscheidslied te galmen.
Met slapen onder tafel en op de vriendinnen
Raakten drie nachten zoek - klaar om weer te beginnen.
Maar: eeuwiggeliefde, voor eeuwig het beste!
Rooie Miesje barst vol, Zuidwest ten Zuidwesten.
De branding blanket haar hoge borst met schuim;
Dan verdwijnt ze, een schim in het diepblauwe ruim.
(Corbière)
| |
Aurora
| |
[pagina 65]
| |
De piratenSlaat de laatste spijker in 't hout, pers het pek
In de naden! Hoor! 't Hout kraakt van ongeduld,
De raas gaan te keer en roepen om vertrek.
't Ruim is leeg, kruitkamer, drankkast gevuld.
Tegen de kiel breekt een triton zijn bek.
Een grillig-rosse bliksemflits verguldt
De bronzen chimaera voor op 't spitse dek,
Alsof een grijns haar dikke lippen krult.
De rauwgebrulde beurtzang der zeerovers
Rolt onder een prinselijke dag die over
Zee waait, de nacht afdekkend met zijn vlag,
Bebloedend 't azuur van hemel en oceaan,
Begroetend de knekelkruisndders van de orkaan;
De branding doet het met doffe schaterlach.
(Rubén Darío)
| |
Los piratas
Remacha el postrer clavo en el arnés. Remacha
el postrer clavo en la fina tabla sonora.
Ya es hora de partir, buen pirata; ya es hora
de que la vela pruebe el pulmón de la racha.
Bajo la quilla el cuello del tritón ya se agacha;
y la vívida luz del relámpago dora
la quimera de bronce incrustada en la prora,
y una sonrisa pone en el labio del hacha.
La coreada canción de la piratería,
saludará el real oriflama del día
cuando el clarín del alba nueva ha de sonar
iglorificando a los caballeros del viento
que ensangrientan la seda azul del firmamento
con el rojo pendón de los reyes del mar!
| |
VesperStilte, stilte... De gouden stad
Wordt door de nacht in 't geheim genomen.
De kathedraal is een grote reliekschrijn.
De baai wiegt sterren en lichten samen
Op mollige blauwfluwelen golven;
Spitsbogen, steunpijlers deinen in zijn diep.
De vissersboten teeknen scherp en stil
Witte driehoeken van Latijnse zeilen.
Wij verwachten een bries die fluistren zal: Ulysses -
De menggeur van zout en bloemen toeaadmend.
(Rubén Darío)
| |
Vesper
Quietud, quietud... Ya la ciudad de oro
ha entrado en el misterio de la tarde.
La catedral es un gran relicario.
La bahía unifica sus cristales
en un azul de arcaïcas mayúsculas
de los antifonarios y misales.
Las barcas pescadoras estilizan
el blancor de sus velas triangulares
y como un eco que dijera: ‘Ulises’,
junta alientos de flores y de sales.
| |
[pagina 66]
| |
ZeekoortsIk moet weer op zee gaan, een goed schip en in 't verschiet
Een ster om aan te sturen, anders verlang ik niet.
Het rukken van 't wiel, 't gekraak van het hout, het zeil er tegen,
Als de dag aanbreekt over de grauwe zee, door een mist van regen.
Want de roep van de rollende branding, brekende op de kust,
Dreunt diep in het land in mijn oren en laat mij nergens rust.
't Is stil hier, 'k verlang een stormdag, met witte jagende wolken
En hoogopspattend schuim en meeuwen om kronk'lende kolken.
Ik ben een gedoemde zwerver, waar moet ik anders heen?
Maar gelaten door den wind gaan, weg uit de stad van steen.
Geen vrouw, geen haard verwacht mij. Ik blijf ook liever zonder,
'k Heb genoeg aan een pijp op wacht, en 'n glas in 't vooronder.
(John Masefield)
| |
Sea-feverI must go down to the seas again, to the lonely sea and the sky,
And all I ask is a tall ship and a star to steer her by,
And the wheel's kick and the wind's song and the white sail's shaking,
And a grey mist on the sea's face and a grey dawn breaking.
I must go down to the seas again, for the call of the running tide
Is a wild call and a clear call that may not be denied;
And all I ask is a windy day with the white clouds flying,
And the flung spray and the blown spume, and the sea-gulls crying.
I must go down to the seas again to the vagrant gypsy life,
To the gull's way and the whale's way where the wind's like a whetted knife;
And all I ask is a merry yarn from a laughing fellow-rover,
And quiet sleep and a sweet dream when the long trick's over.
| |
[pagina 67]
| |
De oude zeemanMoe is de machtige zee, moe ook de zwervende wind.
En ik dan? Een oude man en toch ook hulploos kind.
Ik wou dat ik lag op 't verlaten strand,
Waar alleen een meeuw mij nog vindt.
Aan wal wou geen van mij weten. Ik werd vroeg oud,
Varend, getaand door de zon, gebeten door 't zout.
Ik wou nu liever zinken, gelaten neer op 't zand,
Onder de lome deining van 't diepe waterwoud.
De golven gaan stuivend open. Zie, lang, zacht wuivend haar,
En witte armen reiken: zij zullen mij dragen waar
Mijn leven wordt gelukkig en eindlijk lichter, want
Daar drijven ook de wrakken, gezonken lek en zwaar.
(Masefield)
| |
Sorrow of mydathWeary the cry of the wind is, weary the sea,
Weary the heart and the mind and the body of me,
Would I were out of it, done with it, would I could be
A white gull crying along the desolate sands
Outcast, derelict soul in a body accurst,
Standing drenched with the spindrift, standing athirst,
For the cool green waves of death to arise and burst
In a tide of quiet for me on the desolate sands.
Would that the waves and the long white hair of the spray
Would gather in splendid terror, and blot me away
To the sunless place of the wrecks where the waters sway
Gently, dreamily, quietly over desolate sands.
|
|