De Tweede Ronde. Jaargang 9(1988)– [tijdschrift] Tweede Ronde, De– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 61] [p. 61] Aan Flavius H. Prenen (naar Catullus) Vriend, je zou mij graag bekennen wie in bed je kwam verwennen, maar je durft niet, - want misschien kreeg ik iets teveel te zien. In de kuil van je matrassen schijnt een Venusdier te passen; ach, we weten immers wel van je heimelijk minnespel. Door je nachtelijke zwoegen kraakt je bed in al zijn voegen, want die blonde kamerkat drukte al je kussens plat. Waait de geur van deze dame door de kieren van je ramen speel dan maar geen kiekeboe, 'k weet allang het wat en hoe. En dat zij haar vak nog kende zag ik 's morgens aan je lenden, toen ik je zo tegenkwam: hoe ze je te grazen nam. Biecht maar op! Wat kan het schelen? Dan zal ik mijn lier bespelen en bezing je minnarij met je bedvriendin erbij! 6. Flavi, delicias tuas Catullo, Nei sint inlepidae atque inelegantes, Velles dicere, nec tacere posses. Verum nescioquid febriculosi Scorti diligis; hoc pudet fateri. Nam te non viduas iacere noctes Nequiquam tacitum cubile clamat Sertis ac Syrio fragrans olivo, Pulvinusque peraeque et hic et ille Attritus, tremulique cassa lecti Argutatio inambulatioque. Nam nil stupra valet, nihil, tacere. Cur? non tam latera ecfututa pandas, Nei tu quid facias ineptiarum. Quare quicquid habes boni malique, Dic nobis; volo te ac tuos amores Ad caelum lepido vocare versu. Vorige Volgende