De Tweede Ronde. Jaargang 6(1985)– [tijdschrift] Tweede Ronde, De– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 39] [p. 39] Vier gedichten Ed Leeflang Strooien hoeden Uit voorraad van mijn vader - modes en gros - vijf rose hoeden in gevlochten stro. Lint om de bol tot grijs verschoten. De gratie van vijf ongedragen hoeden bracht de grossier niet het vermoeden. Eén past. Ik ben voor oorlog jong, gezeten in een strandstoel, waarvan flanken ook heupen zijn, ik zie een schip voor anker, woon driehoog in mijn land dat ik bezong. Prediker, mijn moeder, geef ik toe, is stof. Haar ziel was niet verzadigd, ijdelheid hield haar trapnaaimachine gaande; wat haar schoot verdroeg of niet, wie nam de tijd haar in die rieten stoel eerst te doorzien. Haar ogen liggen in de schaduw van een rand. Tentmaker vouwt zijn tent op, nog bij dag. En onbeheerd blijft achter hem het zand. [pagina 40] [p. 40] Heft De kris is bot, kan wie een brief schreef haast niet zagen. Een stijve man van ebbehout kruist platte armen voor zijn navel. Getakte handjes grijpen in zijn huid, bedekken wel twee lege magen Neemt zij dit heft in eigen hand, zij voelt de neus, gegrifte ribbenborst, het armenstel dat zich niet spreiden dorst. Zij gaf het weg na nachten achter niet gelukte dagen. Omsluit mij dan en open daarna pas mijn brief. Zijn scheve schedel luistert half. Heeft hij de oren primitief, vraagtekens zijn het aan zijn hoofd, mijn lief, om nooit iets aan te vragen. [pagina 41] [p. 41] April April hinkt op dertig gedachten, niet alle even streng. Ach, hemels is April nooit, wie ook de winter in zijn graf legt, wie de nachtuil maar ter sprake brengt. Want April kan niet kiezen uit nachten, niet uit de opperwinden, de draai niet vinden, uw beurt niet afwachten en danst verscheurd om het kompas. Ontzie April, til niet aan alle zerken, vergeef het warhoofd dat zichzelf niet was. En laat de mezen uw verstand niet merken. Ook zij beginnen pas. [pagina 42] [p. 42] Locke Je valt gerust bij hem in slaap. Terzake. Locke verscheen - ik ben een zoon - mij in de natte uiterwaarde. Hij las het blad aan een verstokte linde en had het maanlicht om zich heen. Achter hem gloeide een stad. Is wanhoop niet het veiligste systeem, nog voor het is geleefd, gebruik je door de dood gevoed verstand. Hij wikkelde een brood uit wolken, stille papiersoort, knikte jawel en at. De haren droeg hij van mijn vader en zijn gestreepte hemd, de regen. Van aandoening dampte de aarde. Zij spreekt de rede uittentreure tegen. Zijn hoofd begon al aan ontbinding, zijn benen slonken tot hun vegen. Ik trachtte naar hem toe te waden, de mist steeg hoger; hij verdween - ik wist het - in zijn ondervinding. Vorige Volgende