De Tweede Ronde. Jaargang 5

[p. 40]

Vier gedichten
Mieke Tillema

[Zie]

zie:
het pleviertje -
een opgewonden beestje,
geen sleutel van node
om als een versnelde film
langs de zeelijn te schieten

schoonheid kan met gemak
bestaan
naast mijn erbarmelijk gebagger

Zwart wint

Altijd dán kom je,
angst, lafaard,
als ik doodmoe van droomarbeid
me wakkerzweet.

Altijd dán hoon je,
angst, lafaard,
mijn moeizaam verworven
daagse zekerheid.

Angst, lafaard die je bent -
je speelt op safe:
Zwart wint altijd.

[p. 41]

[God, zie mijn vader]

God, zie mijn vader - híj́ gelooft
dat U er bent, doe daar iets aan.
Laat hem verdomme niet zo smekend staan,
vrezend dat U hem ook een kooltje stooft -
laat hem geloven dat U van hem houdt;
ga naast hem zitten, geef hem een sigaar
en luister naar hem. God, kon ik het maar.

Bernières-le-Patry

Het landschap is van toen,
zoals een kind het tekent:
een huis, los in het groen,
boom voor, achter een beek;
de weg leidt nergens naar.

Ik wou dat ik het kon -
op weg naar evenaar,
rechtsboven: altijd zon.