De Tweede Ronde. Jaargang 5(1984)– [tijdschrift] Tweede Ronde, De– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 62] [p. 62] Vijf gedichten L.F. Rosen Het luchtruim gesloten Mijn ziel heeft een nek, een broos ja gebroken ding, en een eerloos, kaal bestaan op een kale tak, en met zijn vleugelstompjes op zijn rug gebonden lijkt hij van ons beiden de volbloed sterveling. Waarom kreeg dit zorgenkind bij mij onderdak? Niet opdat ik nooit zonder zou worden gevonden. 't Was die droom van hem dat ik eens van pijn ontslagen op zijn rug (mijn armen om zijn gespierde nek) naar de gindse wolkpartij zou kunnen ontsnappen, waar wij elkaar zachtneuriënd rond zouden dragen om dan later in het Turkooizen Slaapvertrek aan elkaar de laatste geheimen te verklappen. Gordijn Ik ben waarlijk straatarm, een ijselijk geval. Het was toch pure rijkdom, al bestond hij dan niet, de cirkelgang zij aan zij met, van en naar God. Te snel ontkurkte hij zijn gram en overal was hij, zeker, niets dat hij ongebroken liet maar in zijn alomafwezigheid is ons lot: Een poliepenbestaan en nergens hoorngeschal, een dof monster te zijn met een verfloos verdriet, en meer is 't niet dat droom- en schaduwloos verrot. [pagina 63] [p. 63] Een beul uit duizenden Al die tijd gaf zij hem slechts de lichtste gevallen: Meest armlastige adel, keukenpersoneel, boerenzoons en eenmaal zelfs een balsturig paard. Die dan niet, maar voor de rest kregen ze dus allen een opknapbeurt aan de wipgalg tot ze er scheel van keken, waarna, met een molensteen verzwaard, ze het diepe in verdwenen. Nu, die grote opdracht na zoveel jaren trouwe dienst dan toch gekregen! Hij denkt: Ik zit gebeiteld. Me dunkt, ik ga het maken! Ze heeft me haar seniele vader toebedacht - Hoorde hij immers niet fluisteren allerwegen: Kijk, hoe oud. Zijn botten zullen voorbeeldig kraken... De krabnevel 't Was een eens schier onverwoestbare Hof van Eden, een keur bekoorlijke, blonde hemellichamen, maar vooral een jongensdroom die werkelijkheid had moeten worden. Een droom waarin lang geleden 't leven zich even onvergankelijk mocht wanen. 't Hangt nu als een sleetse bruidsluier uitgespreid in de nacht. Wezenloos zoals het was begonnen. Voor het oog is het een flauw flikkerend punt. Voor dichters 't achterlicht van een wegfietsende God op naar zaliger oorden en vruchtbaarder zonnen terwijl zijn stervende tuin tot het Niets verdunt en opnieuw alles spoorloos verdwijnt in de doofpot. [pagina 64] [p. 64] Het orakel en de vloek van waanzin Als een sluipwesp haar larf heeft een grijze godheid de gave van het visioen in haar geplant en haar weerloos als een maaltijd achtergelaten. Het vraatzuchtig talent vulde haar mettertijd tot zij nog enkel was de voze buitenkant van wat orakelde uit al haar lichaamsgaten. En toen zij voor het laatst met honderd kilo stem een orakelspreuk uit haar leeggeschraapte lijf perste, kon geen mens zijn fatale aard doorgronden. 't Voltooit in onze moeraszachte hersenbodem sindsdien zijn raadsel- en rampenrijk doodsbedrijf om daarmee dan eens een maaltijd af te ronden. Vorige Volgende