De Tweede Ronde. Jaargang 4(1983)– [tijdschrift] Tweede Ronde, De– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 64] [p. 64] Twee gedichten Simon Knepper Varium et mutabile Het laatste zonlicht doofde. De laatste bloem ging toe. Ik legde mij te slapen, Van 's levens grillen moe. Toen streek er in het duister Een windvlaag langs mijn wang. Ik schrok. Uit ijle verten Klonk vloeiend psalmgezang, En midden in de kamer Stond plotseling een vrouw In stralend witte kleren. ‘O,’ riep zij, ‘toon berouw! Uw lichaam is bedorven Uw hart van zonden rood. O mens, verlaat uw dwaalweg, Uw ziel verkeert in nood!’ Ik wierp de lakens van mij, Omvatte haar kordaat, En drukte zonder schromen Een kus op haar gelaat. ‘Mevrouwtje,’ riep ik stralend, ‘Het is gelijk u zegt: Ik ben van kruin tot voeten Boosaardig, vals en slecht. Maar nu een ander hoofdstuk: U bent verblindend schoon. Uw ogen zijn als duiven, Uw haren als een kroon, [pagina 65] [p. 65] En wat betreft uw lichaam: Het geurt naar marjolein. Mag ik u dringend vragen Mijn vrouw te willen zijn?’ Zij heeft besmuikt gelachen, En glunderend bekend: ‘Ik zoek al heel mijn leven Zo'n leuke beursstudent.’ Toen dronken wij Chartreuse, En aten brood met ei, En bleven altijd samen, En waren altijd blij. Na het afscheid Aanbeden lief, hoe zou nog vreugdezang weerklinken Waar zucht na zucht gestadig aan de borst ontwelt? Nooit zal uw beeltenis in mijn gemoed vervagen, Maar uw voorkomendheid heeft mij teleurgesteld. Want ik was dorstig en u schonk mij niets te drinken, En ik had honger, maar u heeft me niet gevoed, En toen ik juist een lofdicht voor begon te dragen Verscheen uw gade met mijn overjas en hoed. Vorige Volgende