De Tweede Ronde. Jaargang 4(1983)– [tijdschrift] Tweede Ronde, De– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 85] [p. 85] Vier sonnetten Kees Stip Holland De populieren staan in lange rijen van horizon tot horizon, waar God zijn hemel heeft geplaatst, alsof een pot zijn grijze deksel op zich uit laat dijen. Een knotwilg balt zijn vuist naar de voorbije illusie van een zelf te kiezen lot. In alle lusten worden we beknot. Het gras is hier te nat om in te vrijen. Je denkt misschien: wat hebben we misdreven om in zo'n land zo goed als niet te leven? Maar zondags halen altijd overal de dominees de erfzonde van stal. In koude kerken luisteren de leken met natte voeten naar hun droge preken. De redder Vanaf de wallekant spreek ik u toe, drenkeling in de stormvloed van de tijden. Al lijd ik niet wat gij daar ligt te lijden, door mee te lijden weet ik heus wel hoe beroerd de zaak er uitziet van uw zijde, vooral omdat gij denkt dat ik niets doe. Ik mag niets doen. Verbrak ik dat taboe en sprong erin, de zee verzwolg ons beide. Daar zijn we geen van beiden mee gebaat, behalve als verleden tijd van baden. Maar baden wij tot Onze lieveheer, wellicht vond hij vergeving voor uw daden. Dus handenvouwen kan alvast geen kwaad. Bent u daar nog? - Hij is er al niet meer. [pagina 86] [p. 86] Twee Kijk eens naar deze man en deze vrouw en hoe hij stuntelt om zijn veel te sterke gevoelens aan geen mens te laten merken. Wat zij in hem zag zie je niet zo gauw. Maar raadhuiszalen evenmin als kerken noch hemelbedden telen zoveel trouw. Twee lichamen die warm bij elke kou ook nog twee zielen liggen te verwerken. Dit hardop lezend hoor ik hoe een floers zich zachtjes om mijn strottenhoofd komt leggen terwijl ik toch niets treurigs heb te zeggen. Wees maar jaloers, wees maar gerust jaloers. Zoveel geluk wil ik met niemand ruilen. Pas op hoor of ik maak je aan het huilen. Kleuterschool der poëzie Ik weet wat alle meisjes moeten lezen om nooit meer met een baby aan de borst tekort te schieten voor de diepste dorst van zelfs het meest onmenselijke wezen: gedichten, die door moedermelk getorst de zuigeling bereiken zodat deze van alle aardse laagheidsdrang genezen zich opricht als een arend naar zijn horst. De neuzen nog niet schoon, maar door de strot van elke kleuter spreekt een jonge god. Cultuur springt uit de allereerste zinnen. Een levend woord wil overal beginnen. De grootste dichters op de kleinste lip: Vergilius, Horatius, Kees Stip. Vorige Volgende