De Tweede Ronde. Jaargang 2(1981)– [tijdschrift] Tweede Ronde, De– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 67] [p. 67] Vondelpark Peter Verstegen I ... en het bewijs van God is dat hij Jesusgristus heeft uit den dode doen op te wekken en op de derde dag weer opgestaan. Mensen, laat je toch niet verlakken dat het afgelopen is met de dood, er is leven na de dood: planten komen ook weer op. Krijg ik een bom op mijn kop, heb ik de wonderbare zekerheid dat ik niet verloren ben, mensen, omdat ik Gods eigendom ben. En u zal nooit kunnen ontkennen dat u het niet wist als u straks voor Gods rechtertroon staat, God zal zeggen: En de dertiende september dan, in het Vondelpark, toen hebt u het gehoord. Hallelujah! [pagina 68] [p. 68] II Het geeft een sterk geluksgevoel om zomaar herfstbladeren voor je uit te schoppen en hun gronderige paddestoelenlucht te ruiken en wat om je heen te staren: naar het gekromde bruggetje van zwart gietijzer, hier en daar een wandelaar, een punker met een hanekam van haar, en honden uitgelaten met hun baas uit. Door de verkleuring van het najaar staan wat verderop kastanjes met oranje, koperrood-bruin, zelfs geel in hun enorme kruinen te pronken; kijk die stoerling daar, alleen in 't gras: zijn ene lange arm reikt zo laag dat er aan gehangen werd; de boomchirurg heeft hem met stalen kabel en twee ringschroeven aan zijn stam verankerd. De rijke vracht van franje aan de treurwilg; zij liet je zien dat die hangende takken wel loodrecht naar het water streven, maar even daarboven keren ze zich af en mijden het contact, de watervrees schiet deze bomen zichtbaar in de tenen; dwars door dit beeld glijdt een patrouille eenden, voortvarend, brede V's achter zich aan. De groene waterrimboe van slootwater, vol licht, bibberig vloeibaar, waar de lucht erin gespiegeld wordt, en daardoorheen talloze tinten groen; het stram gelid van de knotwilgen reflecteert het donkerst, veel lichter zijn hun takken die zachtgroen omlaag wijzen; één uit de rij is kruinloos, alleen maar stam, een knoestig uitroepteken. [pagina 69] [p. 69] Vijver, witte fontein, gebogen stralen suizen opzij en spuiten steil de lucht in; één klimt het hoogste als een witte pijl van stuivend water, tot hij onverwacht nog gebroken terugvalt; de sensatie dat je, wanneer de wind het wil zelfs op een afstand van dertig meter natgestoven raakt: je snuift de frisheid in, gezuiverd ben je. Hoog boven je klinkt het boze gekrijs van meeuwen die wat uit te vechten hebben, die duikend aanvallen, wegkantelen, en dan verdwijnen in een lage scheervlucht; ook klinkt gedempt verkeerslawaai, het hamert pneumatisch in de verte, het getater van al die eenden is niet van de lucht. En stilte neemt opeens bezit van je. Vorige Volgende