| |
| |
| |
Essay
| |
| |
Een zelfmoord in de negentiende eeuw
Jan Fontijn
Op 5 maart 1889 pleegde Anna Witsen, zuster van de schilder Willem Witsen, zelfmoord door zich te verdrinken in de vijver van het landgoed Ewijckshoeve bij Zeist. Ze woonde op dat buiten samen met haar vader, de koopman en aristocraat J J. Witsen. Dank zij een informatief artikel van Rein van der Wiel in De negentiende eeuw beschikken we over nogal wat gegevens met betrekking tot het leven van Anna, de omstandigheden die tot haar zelfmoord hebben geleid en de enkele literaire reacties die de zelfmoord heeft teweeg gebracht. De bekendste literaire reactie is het gedicht van Anna's tijdgenoot Herman Gorter: ‘In de zwarte nacht is een mensch aangetreden.’ Gorter schreef dit meesterlijke gedicht kort na de zelfmoord in maart 1889, vlak na de voltooiing van Mei en even voordat zijn proefschrift werd afgekeurd. Volgens Rein van der Wiel zijn er, met uitzondering van een dagboekfragment van Van Eeden, verder geen reacties van tijdgenoten bekend. Ook in geen enkele correspondentie uit die tijd wordt over de zelfmoord gerept.
Er is volgens mij nog een andere reactie van een tijdgenoot en wel van de naturalistische schrijver Frans Coenen. In 1892 publiceerde hij in De Amsterdamsche Studenten Almanak een fragment van een verhaal, dat in 1896 volledig in het tijdschrift Nederland verschijnt en vervolgens is opgenomen in de bundel Bleeke Levens uit 1899. Het verhaal bevat, zoals ik verderop zal aantonen, allerlei passages, die het aannemelijk maken dat Coenen bij het schrijven het tragische leven en de tragische dood van de zangeres Anna Witsen voor ogen heeft gehad. En daar blijft het niet bij. Coenen zou misschien ook door Gorters gedicht ‘In de zwarte nacht is een mensch aangetreden’ bij het schrijven beïnvloed zijn geweest.
Eerst enige biografische feiten betreffende Anna Witsen, ontleend aan het artikel van Van der Wiel. Anna werd in 1855 geboren. Zij was de dochter van J.J. Witsen, een koopman met
| |
| |
belangstelling voor muziek. In 1868 was hij lid geworden van het bestuur van de Maatschappij ter bevordering van Toonkunst, afdeling Amsterdam. Anna's moeder stierf in 1873, toen Anna 18, haar zusje Cobi 22 en de broers Johan, Karel, Hendrik en Willem resp. 24, 17, 16 en 13 waren. Karel stierf op 23-jarige leeftijd aan tuberculose. Hij was de hartstochtelijkste van de jongens.
Anna kreeg zangles in het jaar van haar broers dood. Ze trad op voor klein publiek in het kader van de avonden, die door de Maatschappij werden georganiseerd. Ze leerde daar de bekende musicus Julius Röntgen kennen, op wie zij, zo gaat het verhaal, verliefd zou zijn geweest. Röntgen organiseerde in het begin van de jaren tachtig muzikale soirées in Odéon.
Anna en haar familie woonden tot 1882 in Amsterdam op het Westeinde. Ze verhuizen in dat jaar en vestigen zich vervolgens op het landgoed Ewijckshoeve in de buurt van Zeist. In 1884 doet Anna eindexamen van de muziekschool. In datzelfde jaar werd het Amsterdamse Conservatorium opgericht onder leiding van Frans Coenen Sr, de vader van de schrijver. In tegenstelling tot de muziekschool werden de musici op het conservatorium professioneel opgeleid en men beweert dat vader Witsen Anna verbood het zingen professioneel te beoefenen. Het standsbewustzijn bracht vaak met zich mee (lees Eline Vere) dat een meisje geen beroep uitoefende, zich voorbereidde op het huwelijk en tot die tijd zich bekwaamde in het huishouden. Anna zit met haar evenmin getrouwde zuster Cobi en haar vader op Ewijckshoeve. Ze nodigen Utrechtse en Amsterdamse musici uit om op het buiten te komen speien. Ook de amateur-musicus en schrijver Frans Coenen Jr is van de partij. Dit laatste feit is belangrijk. Frans Coenen kende dus het landgoed en was door zijn verblijf aldaar ongetwijfeld op de hoogte van het wel en wee van de familie. Bovendien zal hij thuis bij zijn eigen familie verhalen hebben gehoord over de familie Witsen: vader Coenen was aktief in het muziekleven in Amsterdam.
In 1885 trouwt Cobi, de zuster van Anna, en gaat in Den Haag wonen. Nu woont Anna alleen met haar vader en het personeel op het eenzame landgoed. Haar broer Willem Witsen, die af en toe komt logeren, klaagt in zijn brieven aan zijn vrienden over
| |
| |
de eenzaamheid van het buiten en de burgerlijkheid van zijn milieu. In brieven van de familieleden wordt o.a. vermeld dat ‘Anna erg lastig is en het de juffrouw lastig maakt’ en ‘dat ze soms zo moeilijk zit te denken en het schijnt dat ze tegen de meiden zich niet opgewassen voelt’. Ze adviseren de vader om Anna kort te houden, de juffrouw te steunen en Anna als kind te behandelen. Anna is melancholiek en zeer wisselend in haar stemmingen; het ene moment is ze boos en onaardig, het volgende heeft ze spijt en gedraagt zich schuldbewust. Ze slaapt lang uit. Vader Witsen neemt ten opzichte van haar een ambivalente houding aan door haar zangplannen te dwarsbomen en tegelijk haar serieus te nemen. Of ze in 1888 een tijdje in een psychiatrische inrichting heeft vertoefd wordt niet duidelijk. Hoe het ook zij, eind 1888 wordt Anna aktief: ze reist naar Parijs, waar ze hard studeert en neemt vervolgens het initiatief om samen met Cramer en Röntgen in een paar plaatsen in Holland te concerteren. Op 26 en 27 november 1888 zingt ze resp. in Amsterdam en Leiden. Over het eerste concert vermeldt het Handelsblad in een recensie o.a. het volgende: ‘Zij heeft een goede school doorloopen, hetgeen de voordracht van een drietal liederen van Schumann (...) en twee liederen van Brahms (...) bewees, doch is nog niet gewoon in het openbaar op te treden. Het kwam ons althans voor dat zij zich niet geheel vrij voelde en daardoor niet ten volle over haar stemmiddelen beschikte. Wanneer zij hare vrees overwon, klonk de stem helder, doch dikwijls had deze iets gedekts, vooral in het mezza voce’.
Ook Anna's zuster Cobi schrijft iets over de concerten en wel in een brief aan haar broer Willem. Ze prijst Anna voor haar zingen en vermeldt verder dat vader Witsen bij het uit de trein stappen gevallen is en zijn been erg heeft bezeerd. Toch gaat hij naar het concert en is zeer zenuwachtig. Hij huilde aldoor. ‘Anna is heel goed en flink en vol zorg! 't Is alsof 't haar goed doet, dat zingen.’ Zo'n laatste zin is veelzeggend voor de houding van de familie ten opzichte van Anna. Anna beschouwde de concerten als een nieuwe fase in haar ontwikkeling, daamaast wil ze het gezin intact houden: ‘en van daaruit verder gaan’.
In de sombere maand maart van 1889 maakt ze een eind aan haar leven.
| |
| |
En nu dan het verhaal van Frans Coenen. Ik ga uit van de versie van het verhaal zoals dat voorkomt in Bleeke Levens uit 1899, een bundel die sindsdien nooit herdrukt is. Ik zal daarom wat uitvoerig zijn in het navertellen van de inhoud.
Het verhaal, getiteld Vervreemd, begint met een beschrijving van de aankomst van Caroline Doreman op het station. Na een verblijf van drie jaar in het buitenland (in de winter pianostuderend op het conservatorium in Leipzig, in de zomer bij vrienden verkerend) is zij vol verlangen haar vader te zien. Zij heeft zich voorgenomen zich voortaan geheel aan hem te wijden. Wel had ze al eerder naar hem toe willen gaan, maar haar zuster Jeanne, met wie ze niet goed overweg kon, verbleef thuis. De plotselinge dood van haar zuster, een feit dat haar hevig schokte, maakt het mogelijk dat ze naar haar vader kan gaan. In het rijtuig op weg naar het landgoed Lindenhof constateert ze dat er sinds haar vertrek veel is veranderd. Van de koetsier verneemt ze tot haar teleurstelling dat haar vader niet zo hulpbehoevend is. Hij blijkt zich 's avonds uitstekend te vermaken met kaarten in het gezelschap van een kennis en de juffrouw die het huishouden leidt. Dat dempt Carolines vreugde. Ze had een redster van haar vader willen zijn maar hij heeft haar niet nodig. De ontvangst is koel, hij schenkt nauwelijks aandacht aan haar. Ze besluit echter haar plicht te doen en in de volgende dagen werkt zij zich in in het huishouden. De juffrouw van de huishouding, die tot dan toe het bewind heeft gevoerd, verdwijnt. Steeds meer overvallen haar negatieve gedachten over haar vader. Vader en dochter hebben elkaar niets te zeggen. Hij zag haar als een excentrieke vrouw en zij zag haar vader als een ijverige en knappe man, wiens geest laag bij de grond was. De eenzaamheid van het landgoed beklemt haar en zij verlangt naar haar kunst, het pianospelen. Op een avond, als haar vader afwezig is, gaat ze spelen, en dit ondanks het voornemen nooit meer achter de piano te zitten. Na het spelen wordt ze melancholisch en denkt aan zelfmoord. Het komt tot een ruzie met haar vader, als blijkt dat ze door haar spel de huishouding verwaarloost en ze besluit naar Amsterdam te gaan om weer te
gaan studeren. Vol weemoed neemt ze afscheid van de natuur rondom het landgoed. In Amsterdam studeert ze verbeten tijdens de
| |
| |
wintermaanden om in de lente met twee jonge artisten, die van plan zijn een tournée in het land te maken, samen te concerteren. Ze heeft een opgewonden tijd. Voor haar familie gold zij als excentriek, ‘voor iemand die van tijd tot tijd bepaalde buien van krankzinnigheid had’. Op het concert, dat veelbelovend begon, stokt zij plotseling in haar spel. Ze blijft roerloos zitten ‘als een krankzinnige, met wijdstaande ogen’. Ze beseft dat ze te zenuwziek was om als uitvoerend pianiste op te treden. Ze voelt zich mislukt in haar leven en besluit te sterven. Met dit voornemen keert ze terug naar het landgoed van haar vader. Het is op een lentenacht, dat ze naar de vijver van het landgoed loopt.
‘Roerloos, als de dood, lag het water en geen zucht bewoog ook de grassprieten aan de donkeren kant. Zij had het gevoel of iemand haar volgde en haastig zette zij zich neer in 't vochtig gras bij den lariksstam. Het water, gewekt, beroerde ijs-kil haar voeten en beenen, doorweekte haar rok, langzaam opsluipend. Zij rilde, en wachtte luisterend ...
Toen was 't haar weer of iemand op de hoogte nader kwam; en ineens zich opheffend aan den tak, liet zij zich neerplompen in 't zwarte water, dat woest opzwalpte.
Een zwakke schreeuw verwoei, er was nog eenige beweging onder de woelende oppervlakte ... daarna begonnen breede rimpels rustig uit te loopen naar de oevers onder de zwaarstil overhangende bladerboomen, en even later stond de hooge nacht weer in zwijgen’.
Tot zover dit resumé van Coenens verhaal. Er zijn naast verschillen opvallende parallellen tussen Anna Witsens lotgevallen en die van Coenens hoofdpersoon Caroline Doreman. Ik noem hier slechts de meest in het oog springende overeenkomsten. Het gehele verhaal van Coenen is gebaseerd op het probleem van een vrouw die niet weet te kiezen tussen haar roeping en verlangen om kunstenares te worden aan de ene kant en de plicht die zij zichzelf oplegt om als dochter haar vader te verzorgen. Het is een problematiek, die ook centraal staat in Anna Witsens biografie. Het belang van deze problematiek voor
| |
| |
die tijd (om maar te zwijgen van het belang voor onze tijd) is evident. Binnen de eerste emancipatiegolf op het eind van de 19de eeuw is deze problematiek voortdurend een punt van discussie. Vrouwen die de stem van hun hart volgen door te kiezen voor een carrière worden door hun omgeving al gauw als excentriek beschouwd. Ze worden gefolterd door schuldgevoelens omdat ze hun ‘roeping’ als vrouw en verzorgende moeder niet volgen met alle psychische gevolgen vandien. Zelfmoord is bij Coenen de meest radicale oplossing om aan die ambivalentie te ontkomen.
‘En telkens weer keerde zij terug op 't zelfde punt. Werp dien last af, doe eenvoudig wat ge gaarne wenscht; word weer kunstenares, zeide iets in haar.
Maar in de diepe moedeloosheid van haar geest dezen avond, antwoordde zij zichzelf: en als dat ook eens mislukte, als ik ook daar bleek niet te kunnen, wat dan gewonnen?
Plicht verzaakt hier, spot dáár wellicht. (...)
Dan maar liever dood meende zij, om te ontkomen aan dit ellendig gehaspel.’
Uit Coenens andere verhalen blijkt voortdurend dat hij zich zeer goed bewust is van het dilemma waarvoor vele vrouwen in zijn tijd staan. Een aantal vrouwelijke personages leggen zich neer en bezwijken voor de druk van de omgeving door te kiezen voor een saai bestaan als echtgenote en moeder, vol verveling. Ik zal hier niet verder ingaan op de columns die Coenen schreef en waarin hij duidelijk te kennen geeft een open oog te hebben voor de situatie van de vrouw. Men kan hier meer over lezen in het boekje dat begin volgend jaar verschijnt bij De Engelbewaarder en dat gewijd is aan Frans Coenen.
Coenen moet zich het tragische lot van Anna Witsen sterk hebben aangetrokken. En dat niet alleen omdat hij door zijn bezoeken en verblijf op het landgoed van de Witsens Anna persoonlijk gekend moet hebben, maar ook omdat haar problematiek ten dele ook de zijne was. We kunnen heel goed zijn persoonlijke ontwikkeling volgen dank zij een dagboek dat hij tussen 1884 en 1901 - dus van zijn 18de tot zijn 35ste jaar -
| |
| |
heeft bijgehouden. Het dagboek is een curieus document, waarin soms met grote openharigheid over zeer intieme zaken wordt gesproken: zijn verhouding tot zijn ouders en andere familieleden, zijn ijdelheid, de verveling, zijn melancholie, zijn verlangen naar de dood, de sexualiteit enz. Een van de problemen, die als een rode draad door het dagboek loopt, is zijn onmacht om te kiezen voor een maatschappelijke carrière of voor zijn roeping als kunstenaar. Hij heeft nogal wat moeite om zijn rechtenstudie af te maken. Zo noteert hij op vrijdag 13 september 1889: ‘Ik zou gaarne weten wat ik eigenlijk wou. Vage gedachten, die zoo vermoeien, heb ik nu al den ganschen dag. Werken is geen straf maar een zegen. Dat wil ik nu wel gelooven, want zonder dat verveelt men zich.’ (...) ‘Dikwijls heb ik gedacht waarom de menschen zich toch zoo moeilijk maken een treurige existentie zich te verschaffen. Waarom gaan ze niet uit dit leven. En in 't tegenovergestelde geval: als men niets en geen liefhebberijen om den tijd te vullen heeft, dan voelt men zich nog beroerder als hij die altijd ploetert. En die verveling schijnt gauwer tot zelfmoord te leiden dan overmaat van arbeid. Maar hoe is dit nu alles op mij toepasselijk. Hoe haal ik er een levensphilosophie uit? Ik heb geen lust tot arbeid en ook geen sterke liefhebberij in iets meestal. Dus is de beroerde stemming dikwijls ten minste, niets anders dan verveling. Komt nog bij de onbevredigde zinnelijkheid. Als ik nu later hard werken moet voor de kost, dan heb ik mijzelf beloofd, dat ik er spoedig een einde aan maak.’ (...) ‘Het leven scheen mij altijd niet de moeite waard, dan als artist en nog wel gevierd artist, of geleerde.’
Op 28 September 1889 noteert hij dat concerten of het lezen van een boek bij hem de lust doen ontstaan om iets moois te doen. ‘Maar 't houdt geen stand en misschien is de ijdelheid vooral schuld aan die wenschen en niet de liefde tot de kunsten. Want als ik dan toch kunstenaar was, dan moest ik alles overhebben voor mijn kunst. Dan moest ik verlangen voelen tot schrijven en ook het schrijven zelf behoorde een genot te zijn. Nu is 't een taak, weinig minder lastig te volbrengen dan de studie van het recht.’ (...) ‘'t Kan zijn, dat er in mij wat steekt van de artist, maar als 't zich niet sterker toonen gaat, zich niet meer uit in ijver tot werken, tot iets maken, dan wordt 't nooit
| |
| |
iets goeds en 't verlicht mijn leven nie t.’ (...) ‘Ik wou dat er wat kwam, dat mij gevoelig aangreep, dat ik het leven er voor vergeet, dat al mijn belangstelling wakker maakte, dein kan er iets uit mij worden’.
In nog vele andere passages in het dagboek Staat de keuze tussen maatschappelijke plicht en kunst centraal, met alle gevoelens van zelfmoord vandien. De problematiek van Anna Witsen, verbeeld in het verhaal Vervreemd, is ook zijn problematiek. Het is opvallend, dat Coenen in dit verhaal en ook in andere verhalen zijn falen als man in het kiezen van een maatschappelijke carrière transponeert naar vrouwelijke personages. Het is een fenomeen dat bij andere schrijvers uit die tijd (Couperus, van Groeningen, Aletrino en Emants o.a.) meermalen voorkomt.
Niet alleen in grote lijnen, maar ook in details lijkt het er op dat Anna Witsen model stond voor de hoofdfiguur uit Vervreemd. Men lette naast opvallende feiten als het verblijf in het buitenland, de concerten in het land met twee musici, haar typering als excentriek en krankzinnig door haar familieleden, de omstandigheden van haar zelfmoord door verdrinking in de vijver in de lente, ook op de beschrijving van het landgoed Lindenhof in het verhaal, dat sterk doet denken aan Ewijckshoeve van de familie Witsen. Verder is Caroline Doremans uiterlijk in Vervreemd sterk gelijkend op dat van Anna Witsen. Men vergelijke de foto van Anna Witsen op ongeveer 26-jarige leeftijd met de beschrijving in het verhaal:
‘Zij zette haar hoed af en liet zich achterover zakken in de kussens, 't zwarte, glanzende haar tegen het grijze trijp.
Dit haar en de groote, donkere oogen waren haar voornaamste schoonheid; neus en mond waren te groot en de tint van 't smalle gezicht was geelachtig. Toch maakte het een aangenamen indruk en 't zwarte rouwkostuum kleedde haar goed.’
Uiteraard was Coenen gedwongen om feiten te veranderen. En dat niet alleen omdat de literaire struktuur van het verhaal hem hier misschien toe dwong, maar vooral omdat een te sterk
| |
| |
gelijkende beschrijving van het drama Anna Witsen op weerstand zou stuiten. Zelfmoord was taboe in die tijd; het spreekt boekdelen dat er in de correspondentie uit die tijd geen enkele maal gerefereerd wordt aan de zelfmoord van Anna Witsen. Opvallend is dat in de eerste versie van het verhaal in de Studentenalmanak van 1892 de zelfmoord ontbreekt. Verder publiceerde Coenen dit verhaal onder het pseudoniem Egmond en met de titel Mathilde Ruysch. De namen van de personages luiden in dit verhaal anders dan in de latere versie. Het zou kunnen dat Coenen in 1892, drie jaar na Anna's dood, de tijd nog niet rijp achtte om tot volledige publikatie onder eigen naam over te gaan.
Het is niet onmogelijk dat Coenen bij het schrijven van dit verhaal Gorters gedicht voor ogen heeft gehad. De verzen van Gorter heeft hij ongetwijfeld gelezen. Op 16 september 1892 noteert hij in zijn dagboek dat hij na een bezoek, overvallen door een depressie, teleurgesteld is het genot te hebben gemist Gorters verzen te lezen, genot waarop hij rekende. Voor de hand liggend is dat hij op een andere dag zeker zijn schade zal hebben ingehaald. Jaren later zal hij in zijn Studiën van de tachtiger beweging uitvoerig stil staan bij de bundel Verzen van Gorter, waarin ‘In de zwarte nacht’ verscheen, en zal hij dit boek o.a. prijzen als ‘de triomf van de naturalistische kunst, die o.m. bedoelde de gave “vertaling” der gewaarwordingen’.
En nu het gedicht zelf, dat hierbij is afgedrukt. Enno Endt heeft in zijn voorbeeldige uitgave Verzen in 1977 aangegeven dat het gedicht in fases is te verdelen: 1. het aanschrijden van een mens, begeleid door heftig bewogen natuurelementen, die spiegel van haar dramatische zielswereld zijn (strofen 1, 2, 3); 2. het stil blijven staan van allen op een grens, zowel van de vrouw als van de begeleiders (strofen 4-6); 3. de dierbare verwanten uit het verleden, toekomst en eigen heden zijn mede getuige (strofen 7-11); 4. de stem in haar leven, troost en toevlucht voor de eenzame en bevreesde onder de mensen (strofen 12-14); 5. haar laatste daad, half in beeldspraak aangeduid als scheepgaan, schipbreuk.
Deze fasering in Gorters gedicht is, zij het niet in deze volgorde,
| |
| |
ook in Coenens verhaal te vinden. Maar dan moet men zich bij het verhaal niet alleen concentreren op het slot waar de zelfmoord vrij geserreerd wordt beschreven, maar ook op andere dramatische momenten in het verhaal, waarin de zelfmoord wordt overwogen of wordt aangeduid.
Allereerst de passage waarin Caroline weer voor het eerst achter de piano gaat zitten en daarbij haar huishoudelijke plicht verwaarloost. Na het spelen is zij wanhopig. Haar wanhoop wordt begeleid door een naderend onweer. ‘Roerloos en zwaar stonden de donkere gedaanten der groote boomen, waarvan geen blad bewoog. Alles was stil en wachtte het onweer. Slechts een enkele vogel tjipte in de laan twee zelfde noten angstig herhalend’ Als het onweer losbarst, denkt zij aan zelfmoord. Vervolgens de passage waarin Caroline besloten heeft dat ze het ouderlijk huis zal verlaten om haar muziekcarrière weer op te vatten in Amsterdam. Na dit ingrijpende besluit zwerft ze door de natuur van het landgoed: ‘haar klein zwart figuurtje alleen, het smalle donkere passiegezicht met de groote zwarte somber-verlangende oogen’. Er is een grote eenheid tussen de natuur en de vrouw. ‘In die stille, fijngrijze herfstdagen zwierf zij daar om, in het halfonbegrepen gevoel van wat de dingen haar zeiden’. (...) ‘Uiterlijk scheen er niets veranderd en toch was in het buiten het weten van groote, ernstige dingen, die stonden te gebeuren en hoe deze boschstilte en diepe, zalige eenzaamheid al in 't verleden stonden ...’ (zie voor deze passages fase 1 en 2 van Gorter).
In Amsterdam studeert ze fanatiek; ze is op van de zenuwen tijdens het oefenen op de piano en ze voelt voortdurend de druk van haar vader en de rest van de familie. ‘Er kwamen oogenblikken van afmatting, dat zij van alle muziek een afschuw had, als een zware nooit eindigende obsessie, een donker-breeden stroom die haar leven medesleurde, en waarin haar ziel was als een naar adem snakkende en in doodsangst worstelende drenkeling’ (zie fase 3 en 5 bij Gorter).
Na het falen van haar spel tijdens het concert wordt het besluit om zelfmoord te plegen definitief. De passage in het verhaal waarin haar dood wordt beschreven heb ik in de samenvatting
| |
| |
eerder al geciteerd. Hoewel de zelfmoord van Anna Witsen in de namiddag plaats vond, laten Gorter en Coenen beiden deze in de nacht plaats vinden. Bij beiden overweegt in de beschrijving de kleur zwart.
Het thema van de verdronken vrouw is zeer geliefd in de 19de eeuw. In de schilderkunst en de literatuur tref je herhaaldelijk schone Ophelia's, drijvend in het water, het haar wijd uitgespreid. Ze werden bezongen of geschilderd door o.a. Rodenbach, Jean Lorrain, Couperus, Delacroix, Millais, en Rimbaud. In hoeverre deze Ophelia's producten zijn van een sadistische, mannelijke verbeelding, zoals meermalen beweerd is, laat ik hier verder buiten beschouwing, ofschoon er met betrekking tot Coenen wel aanwijzingen zijn in die richting. Ik hoop er bij gelegenheid nog eens op terug te komen. In ieder geval moet de populariteit van het Ophelia-thema ons weerhouden al te snel concluderen dat de ene schrijver (Coenen) beïnvloed werd door de andere schrijver (Gorter).
| |
| |
Anna Agnes Witsen, geportretteerd op ± 26-jarige leeftijd.
|
|