| |
| |
| |
Drie dagen in juni
Bep Vuyk
voor Rudy Kousbroek
Kampong, Makasar, 3 juli 1945
's morgens 10 uur
We liggen op de brits en zijn heel rustig. De meeste van ons roken. Een paar dagen geleden hebben we ons tabaksrantsoen gehad, boven de zestien elk acht kleine sigaren. We worden gelijk geacht met de krijgsgevangen soldaten. Roken kalmeert en je voelt de honger minder. Sommige worden er misselijk van, dan voel je de honger helemaal niet meer. We hebben altijd honger, maar vandaag hebben we honger als straf. We mogen niet werken, niet baden, niet eten. We zijn in de barakken opgesloten, 3500 vrouwen en kinderen in veertien barakken. De deuren en luiken zijn dicht, vannacht was het electrische licht uitgeschakeld, in de badkamers en wc's zijn de kranen zo afgesteld, dat ze alleen nog maar druppelen. Naar de wc gaan mag, dan kun je gelijk de fles met drinkwater bijvullen.
Het is niet donker in de barak, door de spleten en kieren en gaten van het dak siepelt het licht naar binnen. Prettig zacht geel licht, terwijl het buiten schel en gloeiend heet is. Je kunt naar buiten kijken door zo'n spleet of er zelf een maken in het bamboevlechtwerk van de wand, aan het hoofdeinde van de gemeenschappelijke brits. Buiten lijkt het nu uitgestorven. Uitgestorven is een vlakke traditionele uitdrukking, die in deze situatie ineens haar oorspronkelijke betekenis dreigt te krijgen. Hoe gruwelijk, het kamp is uitgestorven.
Gisteren was het brood dat in barak 14 A werd uitgedeeld ongaar en verwrongen en klein. Er gingen mensen naar K., die daar hancho is, om te klagen. K. is een Duitse met een Nederlander getrouwd, ze spreekt nog met een Duits accent. Haar positie is moeilijk, maar ze slaat er zich goed doorheen. Ze is een van de beste hancho's (Japans woord voor wijkhoofd, in het kamp heetten de vrouwen die aan het hoofd van een barak stonden zo). Ze heeft tact en organisatie- | |
| |
vermogen, is niet bang voor de Japanners. Ze geeft de vrouwen van haar barak het gevoel dat ze voor hen opkomt, men respecteert haar, maar men mag haar niet. K. ging met een deputatie van vijftien vrouwen uit haar hut naar de goedang, de voorraadschuur, waar de levensmiddelen die in natura binnenkomen door een aparte ploeg vrouwen en meisjes over de hutten worden verdeeld. Daarna ging K. met haar mensen door naar het kampkantoor.
Ieder kamp had een dubbel bestuur. De Japanse commandant van Kampong Makasar en zijn ondergeschikten, merendeels Koreaanse onderofficieren hadden hun kantoor in het hoofdgebouw van het oude landhuis Kampong Makasar, buiten de kampomheining gelegen. Ze woonden er ook, in de bijgebouwen waren de heiho's, de Indonesische bewakingstroepen, gelegerd. Dat was het buitenkantoor. In het binnenkantoor vlak bij de grote poort gelegen zetelde en woonde ons eigen kamphoofd. Ze was Engelse, mevrouw Summersel. Het onderhoofd was een Nederlandse, haar naam Staat nergens in mijn aantekeningen. Ik kende beiden nauwelijks. Ze waren kampstaf en ik was een soort soldaat tweede klas, die zeven uur per dag in de groentetuinen werkte met een duizend of wat andere moeders en Soldaten.
Het onderhoofd heb ik een paar maal gesproken als we ons voor het een of ander op het kantoor moesten laten registreren. Ze leek mij het type van een heel bekwame en zakelijke directiesecretaresse. Van mevrouw Summersel heb ik nog minder indruk overgehouden, hoewel ik haar tweemaal per dag zag, als ze samen met een van de Japanners appel moest afnemen.
Wij stonden in lange rijen voor de barakken aangetreden met dysenterie en kinderen. De dysenterie (of wat daarvoor doorging) was toen al zo erg, dat vele kleine kinderen met hun potje en als er geen potje was met de etenspan in de rij stonden. De hancho's hadden ons in de hutten geteld en stonden aan het hoofd van hun mensen. We moesten ons zelf nummeren van één tot tien en dan weer met één beginnen. Het nummeren ging in het Japans. De Japanners vergisten zich telkens met de algehele optelling, en soms hadden de hancho's zich vergist. We moesten in de rij blijven staan tot het klopte. Als het te dik-
| |
| |
wijls misging werden de Japanners woedend en kreeg het kamphoofd de volle laag.
Appel staan was een dodelijk vermoeiende, appel afnemen een uiterst nerveuze opdracht. Verschillende Japanners waren zichtbaar zenuwachtig. Zij moesten een kloppend aantal gevangenen overleggen aan hun meerderen. Ik heb mevrouw Summersel wel gespannen, maar altijd uiterlijk kalm achter de Jap aan langs de rijen zien lopen. Ook als er iets mis was en zij het moest uitleggen in een hakkelend Maleis, dat hij ook niet al te best kende en dat zij elk met hun eigen accent spraken. Voor het behandelen van meer ingewikkelde zaken, nieuwe bevelen van het hoofdkwartier, regelingen, klachten en alle zaken betreffende het kamp, die dit ongelijksoortige en ongelijkgerechtigde dubbelbestuur te regelen had, was een Japanse tolk aanwezig, Een jong Japans vrouwtje, getrouwd met een Nederlander. Haar positie moet nog moeilijker geweest zijn dan die van het kamphoofd.
Mevrouw Summersel waarschuwde, dat de Japanse heren die dag in een bijzonder slecht humeur waren en zei dat ze de consequentie van een klacht niet aandorst. Ten slotte ging ze toch naar het buiten-kantoor met mevrouw K. en dokter H., een al oudere, snel geëmotioneerde vrouw. De rest van de delegatie bleef wachten bij het binnenkantoor. Uit de omheenliggende hutten kwamen een aantal nieuwsgierigen bij hun groepje staan. Later beweerde de kempeitaiofficier dat er een rel ontstaan was, maar dat was beslist niet het geval.
De dames S., K. en T. werden bij de commandant toegelaten. Ze toonden hem een paar mislukte broden en vroegen hem of het brood niet wat beter kon worden en de porties groter. Dokter H. pleitte. Ze was erg opgewonden. Ze hield het brood onder zijn neus en zei dat dat niet genoeg was voor moeders en kinderen. Ze werden teruggestuurd naar het binnenkantoor en moeten daar blijven wachten. Later werden ze weer opgeroepen naar het buitenkantoor. De kempeitaiman ontving hen heel vriendelijk en bood sigaretten aan en deelde daarna de straf mee. Voor onbepaalde tijd geen eten voor het kamp. Na het appel moest de hele protestdelegatie bij het kantoor aantreden.
| |
| |
Zo is het mij verteld. De mensen uit de andere barakken wisten nog van niets. Er heerste gisteren juist een bijzonder opgewekte stemming in het kamp, omdat er 's morgens extra voedsel was binnengekomen. (Uit zijn eigen fonds mocht het kamp enkele malen per maand levensmiddelen kopen. Het gebeurde onregelmatig en men was er nooit zeker van dat het zou worden toegestaan.) Het was na het werk en de meeste vrouwen wandelden wat rond of zaten in groepjes met elkaar te praten. De mensen die in de keuken werkten merkten het het eerst, daar werd het bevel gegeven om de vuren te doven. Ook in de bakkerij moest het vuur uitgemaakt worden, het half gare brood lieten de Jappen aan de varkens geven. Ik liep met een kennisje in de buurt van de bakkerij, toen ons een groep meisjes passeerde, die op een draagbaar het dampende brood naar de varvarkenskraal transporteerden. Y. (Een Koreaan die als welwillend bekend stond, een uitzondering) liep er met een woedend gezicht naast. ‘Dat hebben we aan die rotwijven te danken,’ schreeuwde een van de meisjes.
Nog wisten we niet wat gebeurd was. Iedereen begon aan iedereen te vragen wat er aan de hand kon zijn. Kinderen kwamen aanhollen en vrouwen begonnen naar hun kinderen te zoeken. Er waren er die huilden en er waren er die scholden, op de Jappen en op die van barak 14 A, en er waren er die niets zeiden en naar binnen gingen met hun kinderen.
Over die avond en die nacht zijn er geen aantekeningen. De electrische stroom was uitgeschakeld en we lagen vanaf zeven uur in het donker. Voor ik slapen ging heb ik toen in de hut met verschillende mensen zitten praten maar wat er besproken is herinner ik mij niet meer. De eerste aantekeningen zijn van de volgende morgen tien uur en die worden hier vervolgd.
De delegatie van barak 14 A zit gevangen. Mevrouw K. heeft haar mensen gesommeerd om zich als hutgemeenschap en bloc te melden - dat schenen ze haar beloofd te hebben - maar ze zijn niet meegegaan. De Jappen lopen heen en weer en schreeuwen. De gevangenen staan in de rij. Nu moeten ze knielen.
| |
| |
Ik voel me beklemd of er iets afschuwelijks gaat gebeuren. Zo moet het zijn, om van een afstand naar een executie te kijken. Eerst zinloze bedrijvigheid en dan ineens weet je de gruwelijke zin ervan. Vanmorgen zijn er scharen opgevraagd. Ze zullen worden kaalgeknipt. Kaalknippen is voor de Jappen een symbolische onthoofding. Dat heeft een kempeitaiofficier me verteld twee jaar geleden in Soekaboemi, toen ik zijn gevangene was. Wie van een halsmisdaad wordt beschuldigd, scheren ze het hoofd kaal. Ik werd niet kaalgeknipt, wel heeft hij zijn lange smalle zwaard achter in mijn hals gelegd.
De anderen blijven kijken en leveren commentaar. De kaalgeknipte vrouwen komen niet terug in de hut, ze worden weggevoerd naar het buitenkantoor. Het zijn rustige vrouwen, de meesten al wat ouder. Nu zijn ze opgesloten in de cellen van de kempeitai (Japanse Gestapo).
Wij zitten in de hut met de kinderen. De meeste van ons liggen languit op de matrassen. Er wordt weinig gepraat. De honger doet nog geen pijn. We zijn duizelig en koud en ijlhoofdig. Ru ligt naast me. Hij heeft de bof. Hij voelt zich ook duizelig en wee, zegt hij. Ik heb nog een beetje zure pap en wat deduk.
Omdat het brood zo slecht was, vrijwel uitsluitend van cassave en maïsmeel gemaakt, dat geen gluten bevat, maakten de meeste vrouwen van een gedeelte van het brood met water en ragi, een gistsoort, pap, die beter verteerbaar was. Het gistingsproces duurde ongeveer twee dagen. Deduk, rijstzemelen, gewoonlijk als kippevoer gebruikt, werd in de kampen uitgedeeld als geneesmiddel tegen een bepaalde avitaminose.
We eten een paar theelepels pap vermengd met deduk. De rest bewaar ik. Er is ook nog een klein stukje bruine suiker, dat is onze hele etensvoorraad. Ik steek een sigaartje op en laat Ru ook een paar trekjes nemen tegen de honger. Het is heel rustig in de hut. Er wordt nauwelijks gepraat. Nu ligt iedereen. Liggend gebruik je de minste energie. Als je maar niet beweegt is de duizeligheid niet onaangenaam. Het geeft je een gevoel van zweven. Het beste is je eraan over
| |
| |
te geven, dan raak je in een vreemde toestand tussen slapen en waken, een soort ijle narcose.
| |
's Middags vier uur
Zo juist bericht dat we vandaag niet op eten hoeven te rekenen. De oebies zijn naar de hieho's en het brood is naar de varkens. Mevrouw Summersel heeft geprobeerd de Japanse commandant te spreken te krijgen, maar hij wilde haar niet ontvangen. De delegatie zit in de cellen en had om twaalf uur nog niets te drinken gehad. Wij hebben tenminste voldoende drinkwater en we maken thee. We doen een beetje thee in een fles water en leggen die op het dak in de zon. De thee is niet lekker maar beter dan koud water, waar je met een lege maag wee van wordt.
Het bericht over de gevangenen is afkomstig van Y. Hij kwam langs en zei tegen de hancho, dat ze nog steeds woedend waren en dat de straf zeker nog niet vandaag zou worden opgeheven. Buiten spelen nu de andere Japanners met de machinegeweren, die ze op de barakken richten. Niemand van ons windt zich erover op. In mijn buurt is iedereen apatisch, maar verderop in de hut (de barak was meer dan 200 meter lang) zingen kinderen en leest een moeder voor.
| |
4 juni
's morgens negen uur
Vannacht is het kindje Lasli gestorven, zes weken na haar zusje. De nacht is erg onrustig geweest, kinderen huilden en gaven over. Het zijn vooral de kleuters geweest, die daar last van hebben gehad. Het licht brandde weer niet en overal in de hut hoorde je het geluid van braken en huilen en het sussen van de moeders. De wanhoop, die ons individueel nu en dan overvalt, werd vannacht collectief. Bij het appel ontbrak de helft van de mensen. Y. nam het af, hij rende langs de rijen en dorst niet naar ons te kijken.
We zien groen. Con stond een eind van me af, ik zwaaide naar haar, maar ze reageerde niet. Ze was zonder haar jongetjes. Ruud, mijn overbuurvrouw, ging niet naar het appel. Haar jongste begon over te
| |
| |
geven toen ik een praatje met haar maakte. Ze kan zich niet meer beheersen en komt in opstand tegen de gemeenheid. Gina, mijn andere buurvrouw, at met haar zoontje haar laatste restje suiker in één keer op en is hinderlijk luidruchtig.
We mogen niet wassen of baden, er komt nauwelijks genoeg water uit de kranen om de flessen te vullen, en de kinderen braken over alles heen en daar komen de vliegen op af. De wc's zijn onvoorstelbaar smerig en er is geen water om ze schoon te maken. Ook daar brandde vannacht geen licht, tot zelfs de wanden zijn bevuild. Er zijn verscheidene onder ons die geen schoenen of klompen meer hebben, die stappen zonder dat ze hun voeten hebben kunnen wassen uit de bevuilde wc op de brits, waar we dicht op elkaar liggen, elk op 50 centimeter. Ik durf niet naar mijn zoontje te kijken, zijn ogen zijn diep ingezonken en glanzen of hij koorts heeft.
| |
's Middags vier uur.
Een paar kinderen liggen in stuipen. Het jongetje N. werd helemaal slap en is nu bewusteloos. De dokter kwam langs. Liesbetje van mijn buurvrouw heeft bungkil gegeten (varkensvoer, perskoeken van sojabonen, onverteerbaar, slechts gegist te eten). Ze gaf een uur lang over, toen begon haar polsslag weg te zinken. Ook Ali D., die al tien is, net zo oud als mijn Ru, (de kinderen van die leeftijd waren er beter tegen bestand) begint weg te zinken. Een van onze verpleegsters komt langs en geeft de kinderen die het nodig hebben een theelepeltje suiker vermengd met een theelepeltje melkpoeder. Het overgeven van de kleuters heeft geen ernstige oorzaak, wordt ons gezegd. Het komt voort uit een teveel aan maagzuur. De maag blijft maagzuur produceren, ook als er geen voedsel inkomt.
| |
's Middags zes uur.
Een kwartier geleden zijn alle hancho's op het buitenkantoor geroepen. Dat bericht gaf ons allen hoop. Wie nog kon praten dorst weer te praten. Nu is onze hancho moedeloos teruggekomen. Ze waren alleen maar toegesproken. Ze mocht niets verteilen.
| |
| |
Ondanks dat is de stemming tamelijk opgewekt. De schipbreukelingen op het vlot hebben aan de horizon de schaduw van een zeil gezien. We verwachten op het appel wel wat te horen.
| |
's avonds halfzeven.
Vanmorgen waren er veel meer absent op het appel dan de Jap ooit had toegestaan. Wie kon kwam vanavond op het appel. De meesten (waaronder ik zelf) kwamen tot de ontdekking hoe erg ze waren verzwakt. We bleven op de grond zitten tot de Jap er was. Gelukkig was het Y. Hij scheurde het appelrapport van die morgen uit zijn boekje en vulde de cijfers van het avondappel in. Er werden geen mededelingen gedaan. We lagen weer op bed, uitgeput.
Opnieuw gaat de bel voor het appel. We blijven allemaal liggen. De hancho komt in de hut met een rondschrijven van de Japanse commandant. Ze vraagt mij het te vertalen, haast niemand kent voldoende Indonesisch. Er stond in, dat we een strenge straf hadden gehad, omdat we geklaagd hadden over het eten. Er werd in het kamp veel te veel over het eten gepraat, daarom waren wij allen schuldig. De commandant zorgde voor ons en wij moesten hem iedere dag dankbaar zijn en niet klagen. Dat was op het kantoor ook tegen de hancho's gezegd, vertelt onze hancho, maar daar had de commandant ook nog gezegd, dat de hele wereld honger leed, omdat het oorlog was.
In de hut werd gesneerd. Een van ons moet het stuk ondertekenen, als bewijs dat het was voorgelezen.
Ze gaat weg en komt even later terug en roept: ‘Als het licht aangaat mag er niet gejuicht worden’. We gaan rechtop zitten, we durven weer te hopen. Dit is het einde van de straf. Sommigen komen van de brits af. Het is nu bijna donker. We wachten. De honger doet pijn, de honger is niet meer te verdragen, nu we niet meer apatisch zijn. De hancho Staat weer bij de deur. ‘Er mag gebaad worden,’ roept ze. Alleen Nanette de kleine Francaise vliegt naar de badkamer. Wij hebben het te koud. Wie honger lijdt heeft het altijd koud.
En dan komt de hancho opnieuw de hut in en loopt langs de britsen
| |
| |
en zegt: ‘Er komt eten, maar er mag niet gejuicht worden.’ Er moet een dubbel stel teilen naar de keuken gebracht worden, de corveesters zijn te zwak om zware teilen te sjouwen. Het licht gaat aan. Buiten staat een meisje en schreeuwt: ‘Pisang halen. Extra corveesters om suiker te halen.’ ‘Ben jij nog sterk genoeg?’ vraagt Ida. ‘Ja, ik ga mee,’ schreeuw ik.
| |
's avonds tien uur.
Ongehoord, de Japanners hebben zelf de vuren aangemaakt in de keuken. De keukenploeg gooit thee in het kokende water. De Koreaanse sergeant, die de Beul wordt genoemd, snauwt hun een bevel toe ‘Tambah goelah banjak’ - Doe er veel suiker in. Uit alle hutten komen de helpsters met teilen. We staan in een lange rij, om pisang voor onze hut te krijgen. We moeten lang wachten, alles wordt tegelijk uitgedeeld. We gaan zitten naast onze teil, want we zijn te zwak om lang te staan.
Buiten wordt geschreeuwd: ‘Alle barakken extra brood halen!’ Ru komt bij mij zitten. Hij heeft het brood aangenomen en tante Ruud heeft hem er een boterham van gegeven. ‘Ga maar vast verder eten,’ zeg ik, ‘ik kan hier niet weg.’ ‘Nee, straks maar met Mammie,’ zegt hij beheerst.
In onze barak waren de leidingen doorgeslagen, maar er is licht, er branden kaarsen. We zitten op de rand van de brits en eten brood met veel suiker en drinken warme zoete thee. Er heerst een waanzinnig opgewonden feeststemming in de hut. Iedereen is onbekommerd en roekeloos. Buiten schreeuwen de corveesters van de goedang, dat er eendeëieren gehaald moeten worden, pisang, djeroek, nog meer suiker! Sommige kinderen slapen zo vast, dat ze bijna niet wakker zijn te krijgen om te eten. Het elektrische licht gaat aan, de Jappen hebben het gerepareerd. Het mag tot twaalf uur aan blijven en het is nu pas tien.
Ru gaat op de matras liggen. Zijn schedel groeit door de hoofdhuid naar buiten. Hij is weer magerder geworden. ‘Je bent een heel flinke zoon,’ zeg ik en zoen hem.
| |
| |
| |
5 juni
's avonds.
Vandaag zijn er drie mensen gestorven. Ze zijn vanmiddag weggehaald. Op de vrachtauto stonden drie kisten van matten gemaakt. Het lijkje van het kleine meisje Laski was in een oud laken gewikkeld.
We kregen vanmorgen rijstepap (rijst met water) met veel Javaanse suiker. We hoeven nog niet te werken. We zijn niet meer opgewonden en heel erg moe. Het lijden en het feest zijn voorbij, de heel erge honger en het korte uur van verzadiging. We zijn weer een gewoon hongerig kamp.
Twee maanden later hadden de Japanners de oorlog verloren en nog eens twee maanden later ontmoette ik Claartje Meyers, de jongste dochter van professor Meyers, die met haar familie in Theresienstadt had gezeten. Ze kwam een avond bij mij op bezoek en bleef de hele nacht door vertellen. Zij verschafte mij de eerste mogelijkheid om onze kampsituatie te vergelijken met de Joodse.
Door de Japanners werden wij behandeld als minderwaardigen, die een oorlog hadden durven voeren tegen een superieur volk en die oorlog verloren hadden. ‘Bad soldiers’ en vrouwen die slecht waren opgevoed, zonder respect voor de meerderwaardigheid van de man, voor de Duitsers waren de Joden ongedierte dat uitgeroeid moest, mannen, vrouwen en kinderen.
| |
Van de redactie:
‘Drie dagen in juni’ verscheen eerder op 1 mei 1965 in de NRC, onder de titel ‘Honger’. Nu de discussie over de Japanse kampen weer is opgelaaid, leek het toepasselijk dit nuchtere, van iedere rancune vrije document opnieuw te publiceren. Bep Vuyk heeft het stuk van een nieuw slot voorzien en de opdracht aan Rudy Kousbroek toegevoegd die, misschien ten overvloede, duidelijk maakt waar de schrijfster staat. Met betrekking tot voornoemde discussie wenst zij nog aan te tekenen dat de inheemse bevolking - buiten de kampen - er doorgaans veel slechter aan toe was dan de geïnterneerden. De passages die niet in 1945, maar in 1965 zijn geschreven, zijn cursief afgedrukt.
|
|