Het tweede deel van de nieuwe Overtoompsze markt-schipper, of vermaakelyke Leidsze Kaag
(ca. 1760)–Anoniem Tweede deel van de nieuwe Overtoompsze markt-schipper, of vermaakelyke Leidsze Kaag, Het– AuteursrechtvrijZynde Vercierd met de allernieuwste en aangenaamste Melodyen en Gezangen
Op een aangenaame Vois.LEst als de Nagt-Godin Diaan,
Haar glinsterende Pruik had aangedaan
En dat een ieder Vreugde schepte,
En elk in Minnelust,
Om ’t zeerst zyn Handen repten,
Hield ik myn gerust.
Ik zag hoe elk zyn lust voldee,
Ik haakte na de Zoetheid mee;
Elk nam zyn Iuffer in de Armen,
d’Een Kust en de ander Vleid
En ik eilaas, och armen!
Bleef vol Treurigheid.
Daar Zong ’er een, een vroolyk Lied,
Gins Trekkebekt men in ’t verschiet;
Wat verder in een donker Hoekje,
Slaat Cupido de Maat,
Terwyl de Broek het Doekje,
Naar haar wens verzaat.
Doen zag ik nog een mooije Tryn,
By ’t glinsteren van de Maaneschyn,
Die kreeg haar Buik vol op een Bankje,
Zy trekt haar klyne Mond,
Regt of zy zey, Ik Dankje,
Gy geneest myn Wond.
Maar mooije Marry ging het doen,
Digt by haar Vaar op nieuw Fatzoen;
De Vader kwam het spel te hooren,
Doen moest den armen Knegt,
Zyn blydschap zien verlooren;
Och! hy zag zo slegt.
En naauwelyks was dat Spel gedaan,
Of daar ging weer een ander aan,
Ik dagt, ô! Nagt, wat brengt gy Kuuren,
Die zulke Zoetheid ziet,
Wie kan op ’t Bed duuren,
Ik dagt om Slaapen niet.
| |
[pagina 89]
| |
Maar als ik denk hoe meenig Kwant,
Moet Vaaren na het warme Land,
Die zo by Nagt de Straat bezoeken
En hangen Geld en Lyf,
Aan Gesteeven Doeken,
Om haar tyd-verdryf.
Dan haat ik liever dat Gespuis
En blyf veel liever Vroolyk t’Huis;
’k Wil om een Meid geen Peper haalen,
Of tot myn groot Verdriet,
Op de Heilige Weg gaan Dwaalen,
’k Hou van ’t Zoenen niet.
|
|