Het tweede deel van de nieuwe Overtoompsze markt-schipper, of vermaakelyke Leidsze Kaag
(ca. 1760)–Anoniem Tweede deel van de nieuwe Overtoompsze markt-schipper, of vermaakelyke Leidsze Kaag, Het– AuteursrechtvrijZynde Vercierd met de allernieuwste en aangenaamste Melodyen en Gezangen
Stem: Goozen die scheen hoog verheeven.ZOuden wy niet gaan uit Vryen,
Zo zeid Krelis teegen Ian,
Geurtje mag het heel wel leijen,
Want zy maakt ’er werk van:
Spot met zoete Meisjes niet,
Gy kend haar Gedagten,
Gaat vry heen,
Zegt met reen,
Waar na zouje wagten.
Heeden Kreelis ik zal ’t wagen,
Zo gy myn geen Blaauw en geeft,
Ik zal mooy Praaten en zoet Vraagen,
’t Meisje is niet Onbeleeft:
Adieu Iantje dat gaat heen,
Wilt wat vaardig loopen,
’t Is misschien,
Al half tien,
Haar Deurtje is nog oopen.
| |
[pagina 56]
| |
Kloppen zal de boodschap weezen,
Met de Hand of met de Voet,
Niet te hard of je hebt te vreezen,
Dat zy jou niet oopen doed;
Het Deurtje kraakt, Neeltje roept,
Wie komt myn hier kwellen,
Neeltje Kind,
Ik ben gezind,
niemand te ontstellen.
Meisje doed u Deurtje oopen,
Want het is de regte tyd:
Vrind dat heb je niet te hoopen,
Ik meen je op een ander Vryd,
Waarom kom je hier zo laat,
Om de spot te dryven,
Gaat maar heen,
Ik zeg neen,
Ik meen niet op te blyven.
Heeden Neeltje is dat Praaten,
Want gy zyt geen meuge Bed,
Zult gy myn dan niet in laaten,
Ik heb myn zin op u gezet,
Het Klokje heeft pas half tien,
Ik kom zagjes Kloppen
En ik zou,
Als ik wou,
Iou Deur wel op Schoppen.
Vrind ik zal ’t myn Vaartje zeggen,
Zo gy Schopt of zo gy Raast,
Wilt jou zaak wat overleggen,
Veegt jou Voetjes, maakt wat haast,
Zo gy voor geen Rugop vreest,
Anders zou gy krygen,
Met een Stok,
Op u Kop,
Daarom moet je zwygen.
Heeden Neeltje is dat Kyven,
Hoe is ’t Meisje zo Ontrust,
Ik kan op de Straat niet blyven,
Doed jou Deur op als ’t u lust,
Ian en Geurtje koomen ook,
Wilt wat Vuur aanleggen,
By de Rook,
Men wat Kook,
Ik zal jou wat zeggen.
Lieve Krelis ik kan hooren,
Nu dat gy van Geurtje zegt,
Dat gy de zaak van te vooren,
Met malkaar hebt overlegt;
Nu ik zal myn Deur op doen,
Om geen roem te draagen,
Dat gy hier,
Met Plyzier,
In komt zonder vraagen.
Och! myn Lief dat mag ik lyen,
Goeden Avond Neeltje Kind,
Waarom laat je myn zo Vryen,
Daar ik u zo heb Bemind;
Is u Vaartje al na Bed?
Wilt wat Water Kooken,
Ik heb
| |
[pagina 57]
| |
daar ree,
De Koffy mee,
Ik zal een Pypje Rooken.
Daar zal Ian en Geurtje weezen,
Ik hoorze Kloppen aan de Deur:
Krelis laat u niet beleezen,
Kyk ter deegen door de Scheur,
Laat geen andere Vryers in,
Goeden Avond Geurtje,
Iantje Vaar,
Ben je daar,
Welkom in ons Schuurtje.
Krelis benjer in gekoomen,
Ia Ian Broer ’t is kwaad genoeg,
Zouden wy dan niet iets Droomen,
’s Avonds laat en ’s Morgens vroeg,
Als de Koffy is in ’t Lyf,
Zullen wy wat Wandelen,
Weetje wat,
Na ’t Kattegat,
Daar van Liefde handelen.
Daar komt Iapik met zyn Tryntje,
Pieter met zyn Geurtje aan,
Ioris met zyn lieve Lyntje,
Ian en Geurtje blyft wat staan,
Wil je mee na ’t Kattegat,
Onder de Boompjes strooken,
Ia zeid hy,
Ia zeid zy,
Daar eens van gesprooken.
Dat is nu al twaalef Uuren,
Ionge Luidjes treed wat voort,
Het Nagje zal niet eeuwig duuren,
Ik heb zeid Krelis eens gehoord,
Hoe de Stee-Luy by den Dag,
Gaan maar netjes Vryen,
Dat zey Piet,
Teegen Griet,
Dat zou u niet vleijen.
Op den klaaren Dag te koomen,
Zomtyds bent gy Vuil en Nat,
Kappen, Styven, Hembden Zoomen
En dan is de Haard niet Glat,
Nygen Buigen op de Maat,
Dat zou u niet lyken,
Maar vry zagt,
In der Nagt,
Als men niet kan Kyken.
Dan gaat men geen Zoenen tellen,
Maar men geeftze by de hoop:
Het Knegje moet het Meisje kwellen
En ten laatsten raakt het Koop,
Dat ’s Eenvoudig en Opregt,
Een ieder moet het pryzen,
’t Is Gedigt
En Gestigt,
In den Paradyze.
Zou men zo veel moeite maaken,
Om te Vryen het Iawoord,
Men zou schier in het Dol-Huis raaken,
Klaagen en Kermen zo voort
En dan Vegt men om de Meid,
Met zyn Mede-Vryer,
Dispe-
| |
[pagina 58]
| |
raat,
Is den staat,
Voor den armen Stryer.
Hier mee is den Tyd verstreeken,
Ieder past maar op zyn Huis
En wy zullen Afscheid neemen,
Daar hier ginter by de Sluis,
Wanneer koomen wy by een,
En hoe zal het voegen:
Stelt maar plaats,
Beste Maats,
Met gemeen genoegen.
Wie kan best het Vryen voegen
En wie kan een Compliment,
Maaken met zyn Boeren Ruggen,
Als men het niet is gewend,
Dog men zegt van oude Tyd,
Meisje, kan je Nygen?
In ’t gemeen,
Zegt men neen,
Daar van moet gy zwygen.
Ian zeid Ik zal by Geurtje weezen,
Ieder past maar op zyn Tyd
En wy hoeven niet te vreezen,
Elk weet wel waar hy Vryd
En een ieder op zyn beurt,
Bent gy ’er mee te vreeden,
Ia zeid hy,
Ia zeid zy,
Ik ben daar toe gebeeden.
|
|