Het tweede deel van de nieuwe Overtoompsze markt-schipper, of vermaakelyke Leidsze Kaag
(ca. 1760)–Anoniem Tweede deel van de nieuwe Overtoompsze markt-schipper, of vermaakelyke Leidsze Kaag, Het– AuteursrechtvrijZynde Vercierd met de allernieuwste en aangenaamste Melodyen en Gezangen
Stem: De Nova.CArileen, Ey! wilt u niet verschuilen,
In het diepste van het Wout,
Maar hoord myn Nimphje hoord, Ey! maar een woord,
Van Cloris, Waar op gy u zo vast betrouwt:
Zeg waar heen En vreest gy niet de Kuilen,
Daar de Nimphjes Schaakers zyn,
Dat Saterlyk Gebroed, Dat geile Goed,
Zy Schenden zo meenig zoete Nimphelyn,
Dus Harderesze, Keerd terwyl gy meugd,
Weest geen Moordresze, Van u eigen Ieugd:
Maar ziet ’t Verdriet, ’t Geen u genaakt
En keerd, Eer gy leerd, Hoe de Saters Schaaking smaakt.
| |
[pagina 41]
| |
Nu, ’t geviel, Gy moogt eens loos ontkoomen,
Deeze Splittekootjes list,
Door loop of snelle Vlugt, Of naar Gezugt,
En dat gy het Bosjes naare Weegen wist:
Ach! myn Ziel, de Takken van de Boomen,
Met haar zwaar neer buigend Lof,
Daar raakten dan myn Hart, In u Haair verward,
Wie zou ’er myn Lief myn Engel helpen of:
Tygers nog Leeuwen, Beeren, wreed en stout,
Die door haar schreeuwen, door het Wout,
Dat lilt en trilt, Van bangigheen:
Wie zag, U Geklag, Dan lieve Carileen.
Kom en kom en wilt u Wreedheid buigen,
Al myn Schaapjens schenk ik u:
Myn Huizing en myn Stal, Myn al en al:
Hoe moogt gy Nimphje nog langer weezen schuw:
Keerd weerom, Myn Staf die zal getuigen,
Hoe u Cloris u Trouw bemind:
Wanneer u lieve woord, Zal koomen voort
En dat men ons Zielkens t’zaam in d’Egte bind,
Als hy zal drukken, Lipjes ende Mond,
Als ik zal plukken, d’Oorzaak van myn Wond,
Ik weet, Meer leet, Gy zeggen zoud,
Wat mogt, Onbedogt, Ik Vlugten dus in ’t Woud.
Ach zy keerd, Nu is myn Staf bepaereld:
Cloris loop u Lief te moet,
Myn Hartje word verheugd! En springt van Vreugd,
Myn Zieltje gevoeld het alderzoetste Zoet,
Nu Braveerd myn Min de gantsche Waereld
En den Hemel lagt myn toe myn zoete Carileen,
Myn eenigste een,
Ik weet naauw wat ik van groote Blydschap doe,
Laat ik u Lipjes aangenaame Maagd,
Drukken haar Tipjes, Nu ’t de Goon behaagd
En gy, Doed vry, Al wat u lust,
Gy moet, Nu zoo zoet, Van Cloris zyn Gekust.
Zuide Wind, Komt met u zwoele Aaszem,
| |
[pagina 42]
| |
Eurus, komt met u koele Koelt,
Want uit myn Liefjes ligt En Aangezigt,
Een Beekje van smert en heeten Traanen spoelt:
Harders Kind u Hertje snakt naar Aaszem,
Rust hier onder ’t geurig blos;
Hoe zwoegt u lieve Borst: Ach! dat ik dorst,
’k Ontreeg u myn Lief tot aan de middel los:
Rust op de Kruitjes, of in Cloris Schoot,
Strengelt u Tuitjes, Nu met Roosjes rood,
Op dat geen blad, U Kranzelyn omvlegt,
Voor in d’Egt, Gy Cloris Bruid zal zyn.
|
|