Een Nieuw Amoureus Jagers-Lied.
Op een Hoogduitsze Wys.
IK Droomde laatst by Nagten,
Dat ik lag by een Harderin,
Door het Speelen al van de Min,
Tot het einde van haar Vreugd,
In het Bloeijen van haar Ieugd:
Zy meenden daar te Sterven,
In het Bloeijen van haar Ieugd.
Ik had nog een nobel Drankje,
Dat zal ik myn zoet Lief schenken,
Uit Liefde een volle Glas:
Dat Drankje verkwikten haar Hert,
Ia Geneezen was al haar Smert,
Toen kwam zy weer by haar zelven,
Tot Vreugde van myn jonk Hert.
Ik had al myn Kruit verschooten
En doe liet ik myn Iaagen staan,
| |
Drie reizen met haar gedaan:
Ik nam myn Tas en het Geweer,
Ik leide haar te Velde neer
En doe zeyze myn lieve Iagertje,
Komt Morgen nog eens weer.
Als Aurora kwam verschynen,
Op een klaaren ligten Dag
En ik hoorden de Wyman Blaazen,
Terwyl ik nog by haar lag
En doe ley ik daar weer op aan:
Zy liet my ook weer begaan;
Ik schoot ’er een nobel Beesje,
En dit moet ik nog verhaalen,
De Iaagers hebben genoeg,
Van alle de Oost-Indies-Vaaren,
Hoe zy zitten in de Kroeg
En Zwieren vroeg en laat,
Met de Meisjes langs de Straat,
Zy koomen in veel ligte Huizen:
Dat haar Geldje zo op raakt.
Oorlof gy Ionkmans allen,
Laat u myn Raad gevallen,
Gaat Wandelen langs de Straat:
Neemt u zoet Lief by de Hand,
Leidze aan de klaare Waterkant,
Al onder de Boompjes groene,
Daar de Liefde blyft even kant.
In de Ridder-Straat wilt weeten,
’t Kollegat daar omtrent,
Dat is haar nog niet vergeeten,
Daar bennen zy wel bekend,
Daar zitten de Meisjes dan,
Die haar wel Streelen kan,
’t Is om de Oos-Indies Vaarders,
’s Morgens vroeg wilt weeten,
Dan koomen zy uit de Ionker-Straat,
Na ’t Oost-Indies Huis toe treeden,
Daar staan zy ook Paraat,
Om te kyken hier of daar,
Zy zien na de Oost-Indies Vaar
En die weer mee te krygen,
Dan zyn de Hoertjes klaar.
Als ’t Geld is op wilt weeten,
Dan zitten zy in de Nood,
Of zy in haar Broek Gescheeten hadden,
En dan moeten zy weer voort,
Met een leege Kist aan Boord,
Zy moeten dit de Hoertjes wyten,
Die ’t Geld zo brengen door.
| |