Het tweede deel van de nieuwe Overtoompsze markt-schipper, of vermaakelyke Leidsze Kaag
(ca. 1760)–Anoniem Tweede deel van de nieuwe Overtoompsze markt-schipper, of vermaakelyke Leidsze Kaag, Het– AuteursrechtvrijZynde Vercierd met de allernieuwste en aangenaamste Melodyen en Gezangen
[pagina 3]
| |
Stem: ô! Holland schoon gy Leeft in Vreê.ô! GOd wat Ramp en Teegenspoed,
Word ons nu weer Beschreeven,
Al uit het Lissabons Gebied:
Ach! wie en zou niet Beeven,
Hoe God komt met zyn slaande Hand,
Straft met Aard-Beeving veelerhand,
Dat wy ons niet Bekeeren
En doen na Godes Leeren.
Ia God straft haar zeer wyd en zyd,
Om hunne booze Zonden:
Het schynt wel in de laatste Tyd,
| |
[pagina 4]
| |
Gelyk ik zal verkonden,
Dat nu door een Aard-Beeving groot,
Vyftig Duizend Menschen bleeven Dood,
Huizen, Kerken en Palyzen,
Storten in met groot afgryzen.
De Koning die was zeer Ontsteld,
Hy heeft de Vlugt genoomen,
Uit zyn Palys buiten op ’t Veld
En dat al met veel Schroomen,
Is in een houte Hut gegaan,
Om ’t Oordeel Godes te ontgaan;
Alwaar hy zonder Eeten,
Dag en Nagt is gezeeten.
Des anderendaags kwam een Courier
By den Koning verheven,
Heeft hem gebragt de Tyding hier,
Met Schrikken en met Beeven,
Dat zyn Familie op het pas,
Door Gods goedheid behouden was,
Waar door hy hem verblyden,
Is na de Stad gaan Ryden.
De Graaf, genoemt Perelade,
Die heeft de Vlugt genoomen
Uit het Palys, maar is spade
Daar droevig om gekoomen,
Met neegen Domestiken groot,
Die meede zyn gebleeven Dood;
’t Palys is neer geslaagen,
ô! God wat droeve Plaagen.
Een ieder was daar zeer Ontsteld,
Men heeft de Vlugt genoomen,
Zelfs zonder Kleeren, op het Veld,
Om den Dood te ontkoomen,
Waar dat men Vlugten op dees pas,
De Aard zig open splyten ras,
| |
[pagina 5]
| |
Daar Vuur is uit gekoomen,
Wat Mensch zoude niet Schroomen.
Het was een groot minuet of tien,
Voor de Aard-Beeving wilt weeten;
Toen kon men op de Ree gaan zien,
Hoe de Scheepen zyn gesmeeten,
Van d’eene na de and’re kant,
Uit ’t Water op het vaste Land;
Wat Mensch en zou niet Treuren,
Die dit alles ziet Gebeuren.
Te Bilboa, Cadix, Guinee,
Is het Water mee gereezen
En ook op and’re Plaatszen mee:
Ach! wie en zou niet Vreezen,
Men ziet hier in ons Nederland,
Die Teekens mee aan alle kant:
ô! Mensch wilt u Bekeeren
En doed na ’t geen wy Leeren.
Gantsch Europa klaagt van Teegenspoed,
De Welvaard is aan ’t zinken,
ô! Mensch bid dat ons God behoed,
’t Zyn ons Zonden die ons krenken:
Nu Lissabon is weg gerukt,
Zit meenig Koopman in den druk,
Dat doed hen nu wel klaagen,
ô! Felle Noodlots Plaagen.
ô! Ramp en Droefheid al te groot,
Wanneer zal dit nog enden,
Nu kan geen Koopman meer zyn Vloot,
Met Koopmanschappen zenden
Na Lissabon, die schoone Stad,
Die eertyds zo veel Schatten had,
Die lyd nu neer geslaagen:
ô! God wat droeve Plaagen.
ô! God ons Ramp is nu zo groot,
| |
[pagina 6]
| |
Ik stort tot u myn Klagten,
Wy zyn benaauwd tot in der Dood,
Och! Wilt het dog verzagten,
Want onze Zonden die zyn zwaar,
Gelyk men heeden nu ziet klaar:
Wilt ons niet meer Kastyden,
ô! God wilt ons bevryden.
Hier ziet men hoe dat God den Heer,
Het Land komt te Kastyden,
Het is om onze Zonden groot,
Daar wy om moeten lyden,
Want God, die in den Hemel is,
Die ons Gedagten weet gewis,
Als wy maar Kwaad gedenken,
Zal onze Ziel doen krenken.
|
|