Tweemaandelijksch Tijdschrift. Jaargang 5
(1899)– [tijdschrift] Tweemaandelijksch Tijdschrift– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 380]
| |
Boendale's Lekenspiegel
| |
[pagina 381]
| |
dom toch zweeft de mens even zo goed in de ruimte, als de wereldbollen, bij ons weten, door wat voor krachten dan ook, heen en weer slingeren, zonder veel plaats te verliezen.
In Vondels Lucifer wordt de voorstelling gegeven, als zou 'n deel van de engelen tegen God zijn opgestaan uit jaloezie over de heerlikheid van de aardbewoner. De Middeleeuwers echter zoeken Lucifers drijven in hovaardij. Bij hen, begint gelijk met de schepping, het dualisme. God kon niet oproepen het licht, of meteen heerste de duisternis; en geen stof kon worden gecreëerd, of de schaduw volgde de gestalten. Zodra de engelen geschapen waren, - tegelijk met de hemel op de eerste dag, - vervielen ze tot hoogmoed, en zodra ze tot hoogmoed vervallen waren, werden ze er voor gestraft. Zo ze waren gebleven als God eerst wilde dat ze moesten wezen, - dan was er geen recht geweestGa naar voetnoot1). Dit rechtsgevoel nu is 't, wat in 't Christendom de slingerbeweging regelt. Maar in de diepe verborgenheid werkte 'n andere kracht: de voorstelling van God als de Goede, de Hoge, de Vader, de Barmhartige. Voor 't juridies gevoel van de massa bouwde de mens de leer van Schuld en Verzoening. Het begrip van God als Liefde- en Genade-bewijzende Vader kon er toe leiden, het scheppingswerk voor te stellen als 'n louter spel en Goddelik vermaakGa naar voetnoot2). Niet 'n werk uit noodzaak dus, om b.v. Gods aanwezigheid te getuigen, of iets anders. Want zonder daden was God toch óók machtig, zonder roem z'n naam toch óók groot. Daar had hij geen mens en geen schepping voor noodig. Neen, 't was enkel maar 'n vermaak, om eigen goedheid om te zetten in daden en gaven, in hemelruimten en op wereldmassaas. En dat deed God in z'n lustig spel op velerlei wijzen. Hij gaf zo maar allerhande gestalten en eigenschappen. Hij deelde zelfs 't eeuwig leven uit, aan engelen en mensenzielen. En ook hierin bracht hij noch verscheidenheid. Zo schiep hij de engelen uit 't niet, en de mens uit de vier elementen. Niet omdat daardoor | |
[pagina 382]
| |
de mens minder zou zijn dan de engel. Wel neen, want Gods adem blies de mens de ziel in. En daarmee kreeg hij behalve het eeuwige leven, ook noch de rede en de Goddelike geest met God gemeen. Ook alweer niet, om God gelijk te worden. Volstrekt niet, want God heeft géén begin en de mens wel; 't begin van de mensenziel dagtekent van de schepping der wereld. Doch ondanks dit casuïsties verkneuteren in de hoogheid van God, wiens daden louter 'n spel en vermaak zijn, staat de Middeleeuwer, in de grond van de zaak, even goed voor 'n onvoltooid epos of 'n onopgelost raadsel als wij. De eerste generatie, die van de engelen, kwam door de waan ten val, dat ze meenden aan God gelijk te zijn. Een twede generatie was nu nodig, om de opengevallen plaatsen van de verworpen engelen in te nemen. God doet nu anders; hij genereert niet uit het niet; hij neemt de elementen, en blaast er z'n adem inGa naar voetnoot1). Ook deze twede generatie blijft niet rein en edel. De gevallen engelen-wereld brengt ook het kwáád op de twede generatie over. Getrokken in de dualistiese kamp, wil hij ook aan God gelijk zijn, en hij valt. Wat nu, 'n derde generatie? Neen, geen nieuwe; maar het twede geslacht zal gerèd worden; en God zal dit zelf doen. Zal God dit doen tegemoetkomend, omdat hij zag, dat z'n werk onvolmaakt was, en niet gehard genoeg tegen 't kwaad van 't gevallen engelendom? Neen, God die toch zelf almachtig is, draagt na de val de schuld van de val over, op de feilbaar aangelegde mens. Zo zwak is deze zelfs, dat hij zich niet eens uit z'n val kan oprichten. God richt hem op, en bewijst daarmee z'n Liefde en Genade. Juist de Barmhartigheid en de Genade zijn 't, die het dualisme en de zondeval eisen; om te verlossen, had God de mens nodig; om zich in z'n ganse grootheid te tonen, moest hij, de Volmaakte, 't dualisme scheppen, en in z'n geslachten de kiem van 't verderf. Wat blijft er zo over van 't ‘spel,’ - waar niet eens de mens nodig toe was, - bij de Middeleeuwers, dezelfden, die zich het diepst gevallen voelden tegenover de verlossende God? | |
[pagina 383]
| |
En nu de alles-beheersende Verlossingsleer. God zelf wordt mens, om als mens te doen, wat de diepgevallene niet bij machte was te volbrengen, God offert zich op, geeft zich prijs, vernietigt zich. De schuld der ongehoorzaamheid, die voorkomt uit hoogmoed en waan, wordt met het berustend geloven en 't zich volledig overgeven gekweten. Het rechtsgevoel is bevredigd.
De Lekenspiegel van Boendale heeft als nationaal litterair produkt veel meer eigenaardigs dan de grote werken van hem, die hij de ‘vader der Dietse dichteren al te gader’ noemt. Ofschoon Maerlant, opdat hij gelezen zou kunnen worden, veel uit de door hem geraadpleegde bronnen heeft moeten weglaten, is hij toch in z'n hart een compilator, die de levenlose massa's tot in 't oneindige optast, en alleen daar, waar hij z'n stof door de christelike idee laat inspireren, een nauweliks merkbare verheffing in z'n eentonig verhaal brengt. Hij is de encyclopediese wetenschaps-man, die geleerde handboeken bewerkt voor de begaafde mannen en vrouwen van de Dietse vorstenhoven. Geheel anders doet Boendale, die 'n volksboek wil schrijven. Hij overziet op 'n afstand, - hij leeft 'n eeuw later dan Maerlant, - beter, dan het de andere kon doen, de tans meer eigendom geworden ‘wetenschap,’ en gaat na wat als dood kapietaal goed is voor 't geleerdendom, en wat van prakties nut is voor de volksvorming. Nu zondert hij af en gaat ordenen. De vraag is nu bij hem, wat voor kennis bij een ieder die horen wil en lezen, noodig is om wèl te leven en zalig te sterven; met wat voor doel de wereld is geschapen en wat voor lijn er door de geschiedenis loopt, opdat elk in die lijn en tot dat doel mee kan werken. Die lijn nu houdt hij vast in 't oog, en slingert er z'n verhalen los en smaakvol om heen, vastsnoerend die historiese feiten en volksverhalen ('n keur uit M.E. Bijbels, Summa, Vitae en Passionalen,) met overvloedige en bevallige moraal aan die weg die leidt tot het Behoud. Zo construeerde hij z'n Spiegel, zo mooi, dat wat er in staat, de dingen die hij zegt, en de manier waarop hij het zegt, - het werk tot 'n sieraad van | |
[pagina 384]
| |
de M.E. maken, en de man zelf, om z'n ernst en z'n smaak, z'n soberheid en z'n degelikheid, z'n onuitsprekelik grote liefde voor het volk en z'n ijver om in hem te geven wat hij kon, aanspraak kan maken op de naam van een der beste Leidsmannen geweest te zijn van 't Nederlandse volk. De geschiedbeschouwing bij Boendale nu, typies midden eeuws, is deze. Het leven van de mensengeslachten vormt 'n feitenrij, die met Adams val begint, z'n glanspunt krijgt in de menswording Gods, en voortgezet wordt tot het einde der dagen met de stichting van 'n algemeen Koninkrijk Gods. De historie is 'n Spiegel, 'n Openbaring van God aan het mensdom. Het Joodse volk, dat de belofte ontving, dat onder hen de Christus zou opstaan, is in de oudheid het volk. De Christus zelf echter wordt door hen verworpen; daarom eindigt hun geschiedenis met Jeruzalems val. Het Godsvolk is voortaan het Christenvolk, de Kerk, met Rome als middelpunt en met 'n heidense vóórgeschiedenis. Van dit duistere Grieks-Romeinse vóórhistories tijdperk is 't haast de moeite niet te spreken. Alleen Augustus wordt even genoemd; dit komt omdat de legende in hem iets meer dan enkel de tijdgenoot van Christus ziet. Dragers van de Katholieke idee worden eerst de Romeinen, daarna de Franken: beide heldenvolken. Wel verbrokkelen het Romeinse, en daarna het Karolingiese rijk, en schijnt het met een Godsrijk onder een zelfde wereldlik regime uit te zijn; maar de dichterlike gedachte werpt zich op 'n nieuwe taak voor de Christenheid, die nieuwe eenheid brengt in de Katholieke wereld: de felle kamp vangt aan tegen de Antikrist, opkomende in het Oosten in de voortschrijdende Islam, waarbij het Westen zich in fiere zelfbewustheid opwerpt als de vaandrager van 't Kruis. Zo loopt de geschiedenis-draad door 't Jodendom en de worstelende Kerk naar de Overwinning. 't Verloren Paradijs is 't begin; de intocht in de Godsstad het eind. Ook hierin is pragmatiek; maar 't meest naar voren treedt de moraal. Elk feit is 'n spiegel voor 't Leven, een richtsnoer voor 't Geloof en voor 't Leven. Hij, die bij Boendale historie leert, wordt omschanst met veilige wallen, waarop waakzame engelen | |
[pagina 385]
| |
de omtrek verkennen. De leerling moet rustig kunnen wandelen langs betrouwbare wegen en uit het hoge blauw zendt 'n vogeltje de zoete tonen van 'n lovend Lied.
‘Lieve kinderen,’ - want allen die leren willen, groot en klein, noemt hij kinderen, en hij reept ze wat vaak om hem heen, - ‘kijk nu eens,’ zegt hij dan, ‘nu sloeg Kaïn Abel dood om z'n rechtschapenheid. Maar zo gaat het in de wereld gemeenlik. De slechte mensen verdraaien altijd wat ze van de brave mensen horen, en maken er iets lasterliks van. Zo tasten zij ze in hun goed, in hun eer, hun rust en hun leven. Alleen van hun deugd kunnen zij ze niets ontnemen, omdat de brave voor z'n deugd opgetekend staat bij God in 't boek van de Roem. Nu heeft die nijd van Lucifers en Kaïns tijd altijd bestaan, en in die lange eeuwen zeer veel mensen ongelukkig gemaakt. Maar weet nu wel, dat hij die er het meest mee achteruitgaat, niet de man is, die benijd wordt, maar wel de benijder zelf. Die de nijd het meeste draagt, wordt er 't meeste door geknaagd, kan men wel zeggen, en z'n kwaadste lot is een lang leven. Want je begrijpt, wat 'n onzalig leven iemand moet hebben, die een hart vol kwaadheid heeft tegen iemand, die hem nooit iets gedaan heeft, alleen maar hierom, omdat het hem goed gaat! Wil je wel geloven, dat het iemand noch tot 'n eer is, door de bozen belasterd te worden? Want 't is net contrarie, zooals zij het zeggen. God weet het dan ook wel, en daarom wordt het kwaad, dat de lasteraars de goede mensen aandoen, dan ook dubbel en dubbel door hem beloond. En de brave mensen zelf weten ook wel, dat dit loon van God het ware loon is, en dat alle eer en loon van de wereld er bij achter staat. Zij doen dan ook niet het goede om het loon van hier, dat toch maar achterblijft bij de dood. O neen, ze doen het om in de gunst van God te staan. God is alles; een mens, al is hij koning, is niets. Een koning kan immers m'n leven niet eens met 'n uur verlengen, kan de ziekten niet eens van me afhouden, m'n verdriet niet eens tegengaan! Hij heeft genoeg aan z'n eigen, staat dik- | |
[pagina 386]
| |
wels maar zo zo, en met z'n heerlikheid is 't gauw gedaan.’ ‘Dus kinderen, doe wel en geef niet om achterklap. Niets wordt rechtvaardiger gewroken dan nijd. Vooreerst verteert de boze zich zelf. En na al dit knagen moet hij noch branden in 't eeuwige vuur. Een straf, die nooit ophoudt.’Ga naar voetnoot1) Op deze toon gaat het door, 't hemelse en eeuwige verheffende, 't aardse en sterfelike kleinérende, bestaande toestanden en instellingen verklarende of berispende, al naardat ze gebaseerd zijn op algemeen christelik-morele waarheden of naardat ze voortvloeien uit louter-menselike vonden en wereldse ijdelheden. ‘Ziet nu eens kinderen, wat er van Adam terecht kwam, de wijste, schoonste en beste man die er ooit heeft geleefd. Zo goed en nederig was hij, dat hij geen levende schepselen at; hij leefde enkel van fruit en van zuivel, en dronk alleen maar water. Ja, sommigen beweren, dat hij blootshoofds en barrevoets ging, 'n geitevel als z'n kleed droeg, en maar hoogst zelden onder 'n dak sliep. De enigste zonde van hem was de noodlottige beet in de appel. En nu moest hij tot z'n straf, om in z'n nooddruft te voorzien, de grond bewerken in 't zweet zijns aanschijns. Hij en Eva, ze lachten nooit meer, ze bleven altijd even bedroefd, want ze wisten wel hoe zeer God hen haatte, hoe ze de dood in 't gemoed droegen, en ook, al wat er door hun schuld nà hen zou komen. Aan niemand konden ze hun leed klagen, want ze waren met hun beiden maar alleen op de wereld, en hadden niemand anders dan elkaar, om te helpen en te troosten. Maar dat deed Adam dan ook, en hielp en troostte Eva, ook in de dagen van haar zwangerschap, en in de ure van haar smart. Zo zullen altijd de mensen in dit leven elkander bijstaan, en vooral moeten de man en de vrouw dit doen, omdat ze een zijn van vlees en van wil.’ ‘En kijk nu eens aan, lieve kinderen! Als nu Adam, die slechts éénmaal zondigde tegen God, daarvoor met de hel | |
[pagina 387]
| |
gestraft werd, hij en z'n nakomelingschap, 5000 jaar lang, hoe moet God òns dan niet straffen voor de vele hoofdzonden, die we herhaaldelik bedrijven!’ ‘En nu noch iets. Zoo we nu allen van deze Adam komen, wie van ons is dan wel het edelste! Toch zeker niet, die 't meeste geld en de meeste macht heeft. Dan toch zeker eerder die de meeste deugd heeft en 't hoogst in Gods gunst staat. Maar die gunst moet dan zeker wel bij God verdiend worden, en altans niet gekocht! En toch heet adel voor geld te koop te wezen. Zou dat dan wel adel zijn? Wel neen; voor al 't geld van de wereld, zeg ik, is er geen druppel adel te koop. De ware adel komt op, van de bodem van 't hart. En al dat soort adel, dat de vorsten er tegenwoordig, hier en elders, op na houden, en dat naar schatten gaapt, er desnoods eer en schaamte, barmhartigheid en rechtsgevoel voor laat lopen, dat zijn geen heren en prelaten, maar lui als Pilatus, die God lasterde en kruisigde, omdat hij er van de Joden geld voor kreeg.’Ga naar voetnoot1) Evenmin moeten de geestelike congregaties denken, dat hun leven het ware heiligenleven is. ‘Willen ze niet trouwen, goed; maar dan moeten zij ook zoo eerlijk zijn, te bekennen, dat hun heilig leven alleen mogelik is met de hulp van die wèl trouwen, en die in 'n arbeidzaam leven de kost voor de kloosterlingen verdienen. Als allen Minnebroeders werden, kon niemand 't land bebouwen. Als geen kooplui de waren opkochten en ter markt brachten, konden de heren niet eten. Ze zouden dan net zo moeten gaan sloven als de huweliksmensen. Daarom alleen al gaat 't huwelik boven alles. Het houdt de wereld in stand. Mensen moesten er wezen, - de aarde was er voor, - om de hemelkoren te vullen. Vandaar die blijdschap hierboven, als er 'n kind wordt geboren. Maar laat nu God die kinderen uit maagden geboren worden? Als dat beter was geweest, was dat zeker zo bestierd: God heeft tot alles de macht. Maar dat is nu eenmaal niet zo. God stelde het huwelik in. - Zeker, 'n maagdelik leven, in | |
[pagina 388]
| |
kuisheid gesloten, - maar is dit wel veel zo? - is heel goed. Maar, - de heren kunnen boos kijken, dat ik het huwelik zo vóórtrek, - als man en vrouw goedwillig tegen elkaar zijn, rechtschapen leven, en hunne kinderen opbrengen in de ere Gods, dan prijs ik met menig ander Abrams huwelikstrouw boven de zuiverheid van Sint Jan.’Ga naar voetnoot1)
Niettemin staan de kuisheid en de ootmoed in de ME. hoog. Maria werd er de moeder Gods door. In al wat onthouding in heeft, armoede, soberheid in leven, groeit de heiligheid. Adam, de matige fruiteter, was 'n voorbeeld. De tijd tot Noach, toen 't vlees-eten en 't wijn-drinken in zwang kwam, was de beste, omdat hij de eenvoudigste was.Ga naar voetnoot2) Men at kruiden en vruchten, rustte in 't gras onder de boomen, droeg kleeren zonder verf en snit, zuiver als de wol pas van 't schaap, liep allemaal eender, wist van geen arm of van geen rijk, kortom, men was, - terecht had Boëtius het gezegd, - nooit zo verstandig en deugdzaam geweest. En dan ging 't in sermoenstijl: ‘Niet in 't geld en 't gewaad ligt de wijsheid en 't heil.’ - ‘Rijkdom brengt licht tot hoogmoed, maakt traag voor een nuttig leven, gierig op aards bezit, slap in het zoeken van God.’ - ‘Wie voorspoed heeft, denkt wel aan z'n voorspoed, maar niet aan zich zelf.’ - ‘Wat de Fortuin geeft, kan ze weer nemen. Geluk geeft geen blijvend bezit.’ - ‘'t Goed vergroot, en de zinnen gaan zorgen. Het wereldse vraagt, wat aan 't eeuwige hoort.’ - ‘Wijs is 't woord: est modus in rebus.’ Enz. Enz. Boëtius ‘die wise here’ had wel gelijk: de genoegzaamste tijd was de beste.Ga naar voetnoot3) Zolang nu de ophemeling van de ascese uitsluitend het onderricht in de Christelike moraal op 't oog had, was de voorstelling van de gouden eeuw op zich zelf 'n onschuldig iets. Maar tegenover de op deze eeuw volgende tijdperken van toenemende ontaarding,Ga naar voetnoot4) werd de eeuw van geluk het beeld van 'n sociaal-politiese Ideaal-staat, die men | |
[pagina 389]
| |
niet naliet, behendig als de feitelike rechtstoestand, onder de bestaande en corrupt geachte verhoudingen te schuiven. De Kerk zelf had er toe meegewerkt. Als aards instituut wil ze de mensheid, bij éénheid van zin, leiden tot 't zelfde doel. Gelijkheid voor God werkte nivelleerend op 't standverschil; algehele overgave aan 't winnen van 't toekomstig heil, eiste terzijdestelling van tijdelijke belangen en goederen. Van zelf kon de Kerk de konsekwentiën van haar leer niet ontkomen. Wanneer ascetiese naturen afstand predikten van genot en van goed, en op de nietigheid wezen van de aardse machten, konden ze allicht in botsing komen met de gestelde overheid, in wier rangen de zin voor wereldse genietingen doordrong, en waaronder zich velen veeleer vorsten over 'n wereldlijk gebied, dan dragers van kerkelike waardigheden voelden. Maar wat het zwaarste was, moest ook het zwaarste wegen. De priesters waren er voor de gemeenschap, en de gemeenschap niet voor de priesters. Meer dan als 'n gewillig ondergeschikte van 'n aards potentaat, was de mens als burger van 't Godsrijk. De bisschoppen mochten klagen, in de grond van de zaak waren de boetpredikers, zo 't bij prediken bleef, en ze de Kerkleer niet aantastten, volkomen in hun recht: armoe, onthouding, zelfvernietiging waren de veiligste wegen, om deze wereld af te sterven, en zich het loon te verwerven, dat Christus aan hen, die z'n passie droegen, voorlang had beloofd en beschikt. Trouwens, de Kerk deelde in de voorstellingen, die volken op volken in hun litteratuur en hun overleveringen hadden bewaard. Het toekomstig geluk, dat de slovende aardling zich zo gaarne droomde, was het spiegelbeeld van de aloudheid; de gouden eeuw, die door eigen schuld verloren was, was eerst in strenge plichtsbetrachting bij onthouding en boete te herwinnen; en 't Christendom, dat z'n leer opbouwde uit menselike waarheden en historiese gegevens, wees naar 't verbeurde en beloofde langs 'n weg, die samenviel met de richting, waarin ten allen tijde de hervormers van 'n verbasterde maatschappij de gouden heilstaat achter zich zien verzinken, en in de toekomst zien gloren. | |
[pagina 390]
| |
Vandaar de communistiese beschouwingen in de ME. ‘Vorsten en wetten zijn een noodzakelijk kwaad. De gouden eeuw weet er niet van. De mensen bebouwen de grond, eten wat ze oogsten op, en houden niets over. Er is dus geen bezit. Dat duurt net zo lang, tot er schelmen komen, die niet verkiezen te werken, en om te eten, hun handen slaan aan 't goed van 'n ander, en hem die 't niet goedwillig wil afstaan, eerst 't leven benemen. Ze brengen de roof en de moord op de wereld. Nu moet er in de eerste plaats op die rovers en moordenaars gepast worden, en in de twede plaats moet er uitgemaakt worden, wat eigen en wat niet eigen is. Dingen die vroeger van zelf spreken, moeten nu nauwkeurig vastgesteld worden. Eigen bezit zal nu voortaan wezen: de vrucht van eigen arbeid, en verder: gewezen onland, dat door eigen arbeid produktief is geworden. Ook 't leven krijgt ‘prijs;’ die het iemand afneemt, moet er zelf het zijne voor geven. Zo ook krijgt 't bezit ‘prijs’ Om nu aan wat vastgesteld wordt, kracht te geven, stellen de mensen samen 'n toeziener of voogd aan, die na moet gaan, of ieder wel houdt, wat het zijne is. De man die dit nagaat, kan van zelf niet werken, en ieder moet hem dus wat geven om er van te leven. Zo komt ook de ‘cijns’ op de wereld. Er komen noch meer ‘wetten,’ die ze hem alle ter handhaving opdragen, tegen wie ook. De voogd krijgt hoe langer hoe meer werk, heeft helpers noodig, wordt iemand die veel heeft te zeggen... Deze mannen worden nu de heren van 't land. Let nu goed op: die heren zijn er niet uit hun-zelf gekomen, maar ze zijn aangesteld door 't gemene volk. Aangesteld dus, om op te passen, 't volk te beschermen, 't geweld te keren, 't bezit te verzekeren; voor zóveel in 't jaar, dat opgebracht wordt door de mensen, die 't zelf met hun arbeid verdienen; en als iemand nu meer mocht nemen, dan hem toekomt, dan moet hij natuurlik terecht gezet worden door de lui, die ‘recht’ en ‘wet’ hebben vastgesteld, en hem hebben opgedragen om er naar te kijken. Zo zit dat in elkaar.’Ga naar voetnoot1) | |
[pagina 391]
| |
De ‘heren’ weten dus waar ze zich aan te houden hebben. Juist omdat ze de wet moeten uitvoeren, zijn ze de eerste onderdaan van 't recht. Zo zij misdoen, is het veel erger, dan wanneer het gedaan wordt door de lui die zij moeten nagaan en vonnissen. Dit geldt van keizers of koningen. Recht is recht, en kent geen hoog of laag. Boven ons troont de Heer, die alles hoort en ziet; hij zal met dezelfde maat meten, als waarvan zij zich bedienen.Ga naar voetnoot1) De lezer houde in 't oog, dat we 't hier over 'n volksboek hebben van grote beroemdheid, algemene bekendheid en lange nawerking, eenvoudig, aangenaam en nuttig. In kindertaal haast, zo gemakkelik geschreven, met vermijding van geleerdheid en overlading, vol levenswijsheid voor jong en oud, kernachtig mooi soms, zelden aangelengd. Een boek met klem en kleur, volksaardig tot in de diepte; de koren uit Hooft 's dramatiese werken hebben geen andere inhoud; Vondel en De Groot herhalen dezelfde dingen; Huygens schijnt soms bij Boemdale te borgen. Wat hij inhoudt, blijkt gemeengoed te zijn van 'n brede schaar, in lengte van tijden. Van opzettelik opdringen van nieuwe denkbeelden, van revolutionair propageren is dus geen sprake. Integendeel, men vindt het nodig de waarheid te spreken, en doet het zonder schroom. Desnoods noemt men man en paard, zoals wij in 'n dagblad. De aanschouwelikheid maakt soms 'n voorbeeld uit eigen omgeving nodig; en we verwonderen er ons zelfs over, wat de schrijver in 'n boek voor jong en oud, in die dagen kon zeggen van Vlaanderen-land: ‘Kijk kinderen, toen 't bezit in de wereld kwam, kwam ook de nijd, de twist en de oorlog. Zolang toch alles gemeengoed was geweest, kon niemand iets kopen of schatten ophopen. Maar nu er schatten kwamen, steeg de waarde van de mens òm de schat. Wat er toen gebeurde, zien we aan de Romeinen. Toen ze rijk werden, trokken ze zich zelf vóór boven anderen; vergaten, dat de een om en voor de ander bestaat; en met dat ze zich als gemeenschap losser | |
[pagina 392]
| |
voelden, verloren ze in kracht en aanzien naar buiten. Dan komen de vreemden, en met de vrijheid is 't uit. Kijk maar naar Vlaanderenland. De heren hebben nu net zo lang uit naijver gevochten, dat 'n ander volk de grenzen is overgetrokken, aan de steden de vrijheid, en aan de hoogsten des lands het leven heeft benomen. En hoe lang duurt dit licht noch... Zo gaat het, als 't nut van 't gemeen moet wijken voor zijn eigen belang. - Twee dingen werden vergeten: 1e. het algemeen belang; 2e. een spaarzaam gebruik van de gelden die de gemeenschap toebehoren. De eer en de wijsheid van 'n regent moeten vooral op die twee punten gericht zijn.’Ga naar voetnoot1).
De volledigheid vergt, dat we behalve de landsheer en de wijn, - die de blode moedig, en de kwaadaardige moordziek maakt, - ook noch 'n derde macht noemen, waaronder de man staat, n.l. de vrouw. Hierom, omdat zij bijwijlen de macht heeft, 'n man, hoe sterk hij van lichaam en geest mag zijn, totaal te beheersen, en wel in die mate, dat hij z'n zelfkennis kwijt raakt, niet meer weet waar hij staat en gaat, en de dag niet meer van de nacht onderscheidt.Ga naar voetnoot2) ‘Maar wie zich zo gevangen geeft, heeft geen oor meer voor God. Adres aan Adam.Ga naar voetnoot3) Hij luisterde naar... ja, naar wat voor een! Wat Lucifer niet op hèm vermocht, vermocht hij op de vrouw, die nauweliks 'n 2 van 'n 3 onderkent.Ga naar voetnoot4) Hij viel. Dat komt er van, Adam als de man de vrouw boven de maat liefheeft! Eigen welzijn en Gods wil gaan immers boven. Zorgen we dus niet in vrouwenstrikken te vallen. Wijze mannen zijn er met ziel en lichaam door ten onder gegaan. Goeie vrouwen, ja, kan men liefhebben, mits met voorzichtigheid en verstand. De rest schuwt men natuurlik. Hoe meer omgang er mee, hoe meer schande men er mee inhaalt.’Ga naar voetnoot5) Dit liefhebben-met-verstand is iets specifiek-M.E. Vooreerst was de man de meerdere: liefde moest hij kunnen onderdrukken. Dan, - zie bij Maerlant, - moest hij zich kunnen | |
[pagina 393]
| |
geven aan de vrouw die hem liefhad. Niettemin, de oude Germaanse verhouding werd sterk gesteund door 't Paradijsverhaal. En ook, evenzeer als de vrouw in 't Germaanse leven èn dienares van de man, èn moeder van 't huisgezin was, evenzeer blijft de vrouw in de M.E., behalve de trouwloze en listige dochter van Eva, die de ongemakken des levens over ons brengt, toch ook de vredestichtster tussen de vertoornde Vader en de gevallen mensheid: de reine en ootmoedige, op wie in Maria met welbehagen het Goddelik oog moet rusten.Ga naar voetnoot1) In de schuldige vrouw triomfeert de zegenrijke moeder. Door de tranen van boete, die de eenzame verstotene, knielende over het lijk van Adam stort, breekt de blijde glimlach van de rijke en ontroerde, die, met het kindeke omhoog geheven, aan de verslagen wereld een nieuw Geslacht en een eeuwige Toekomst belooft.
* * *
‘Bij Bethel,’ zegt Boendale, ‘beginnen de fiegurenGa naar voetnoot2), die de Heilige Kerk voorspellen. De steen, die Jakob er oprichtte, is Christus, 't begin en de grondslag van Gods Kerk, waarin de engelen, als op 'n ladder, dageliks op en neer gaan, om de priesterlike gebeden voor de troon van de Allerhoogste te brengen.’Ga naar voetnoot3) ‘Het oude geslacht begint, volgens Matthaeus en Lukas, bij Adam, loopt over Jacob, Juda en David, en eindigt in Christus. Met hem begint het nieuwe geslacht: z'n kinderen zijn de Christenen. Dit nieuwe geslacht is veel talrijker noch, en ook veel beter don 't oude geslacht. Tot David ging het noch: Abraham was 'n Godsman; Mozes gaf de Wet, die door Christus bevestigd werd; David, begenadigd met de profetiese geest, voorspelde in de psalmen de Godszoon, - maar na die tijd werd het voorvaderlik leven hoe langer hoe goddelozer. Men maakte afgoden nota bene, van binnen hol, | |
[pagina 394]
| |
Van zelf gingen daar duivelen in huizen, om aan de mensen taal en antwoord te geven. Dat deden ze zo bedriegelik goed, dat al de lui, die de afgoden raadpleegden, de verkeerde weg op gingen en in de hel terecht kwamen. 't Ergste was, dat dit kwaad in de wereld overal was. Alleen 'n deel van de Joden maakten 'n uitzondering; die hielden zich aan de Wet en aan de God van hun vaderen. Maar ze kregen daarentegen weer dit eigenaardige, dat ze het in voorspoed wel zonder God meenden te kunnen stellen. en als er dan weer onspoed kwam, - en ze zijn er zo noch wel, - ze hun God weer opzochten. Langer dan dertig jaar duurde dit nooit, Tegenwoordig zijn de joden 'n twistziek en trouweloos volk, vol ondeugden. Waar ze komen, worden ze gesmaad, gehaat en uitgesloten. Een eigen koning en vaderland hebben ze niet: hun lot is, onderdaan van alle heren te zijn. Ze hebben de Bijbel, met de Psalmen en de Profeten er in, maar willen niet toegeven dat de Christus gekomen is, al heeft hij gedaan, wat hij volgens de Profeten heeft moeten doen. Maar ze zijn zo verstokt, dat ze het niet willen zien. 't Mooiste is, dat Josefus, die zelf 'n Jood is, van hem geschreven heeft, en ze z'n eigen getuigenis niet eens willen geloven. Alexander heeft in z'n tijd 'n deel van hen opgesloten tussen de bergen, en als die loskomen, - want dat geloven ze zeker, - zullen ze de wereld veroveren. Toch moeten we naar 't bevel van de Kerk, de Joden met rust laten, omdat 1e de Joodse Wet de moeder is van de Christelike, 2e niemand gedwongen mag worden in te gaan, al houden we de deuren open, en 3e omdat op de Oordeelsdag ze toch allen ons toe zullen vallen’.Ga naar voetnoot1)
De fantasie der volken heeft nooit evenwicht kunnen vinden tussen de voorstelling van de Christus als de bedwinger van 't Boze beginsel, en de rondtrekkende en onderwijzende Heiland uit de Evangelieën. De zoon van de Almachtige God oordeelde men tot alles in staat; kracht vooral, 'n | |
[pagina 395]
| |
alles-overheersende en verpletterende Godskracht vroeg men allereerst in z'n demonen-verdelgende daden. Lijder zou hij ook zijn, zeker, maar als 'n mens die z'n Godheid aflei, om als nietige aardworm, in den vleze armzalig te sterven. Maar zoveel te meer vroeg dan ook die in hulpeloosheid doorgestane smaad en marteling, een vergoeding in wat er volgde en voorafging, toen de Goddelike kracht in hem werkte. En dat beslist-sterke vond men niet in de afgebroken dwalende lijnen van de Evangelieën-schets. Nu trok men ze zelf, fors en vast, de synopten-trekken dóór en óver, dubbellijnen verbergende achter zware en breede halen. Niet het wijsgerige trok aan; niet de reinheid en de diepte van leer en gedachten; dat sprak toch van zelf; z'n woorden vroeg men niet, maar z'n daden; z'n wijsheid niet, maar z'n slagen; hij zou geen meester zijn, maar 'n held. Alexander Jupiter-Ammons zoon, had de wereld bedwongen tot aan de poorten van 't Paradijs; wat daden moest hij niet leveren, die de zoon was van de waarachtige God! Karel en zijn paladijnen hadden de Moren teruggeworpen, de scharen van de Antikrist gestuit; Godfried had met z'n Christenheiren in 't O. hun benden verpletterd; volkssagen schiepen de Rolands en Tancreds om tot heroën en reuzen; dichters, lang daarna, gaven de epiese stof in noch mooier groepering weer; - zou niet de Goddelike stichter van 't Christendom, wiens helden de Heidenen in zùlke tochten bedwongen, zou hij zelf niet bij machte zijn geweest, de Satan te overweldigen, z'n demonen-scharen met eeuwige schande te slaan en de toevende geslachten uit de macht van de hel te bevrijden? Zo is dan in ons ME. volksboek de Christus 'n heros, bovennatuurlik begaafd, tegennatuurlijk geboren, - omdat gewoonheid iet menseliks zou zijn, en verstoorde natuurwetten Godelike inwerking onderstellen, - een Herkules en een Alexander, een van omhoog gezonden bedwingende gesel Gods, maar dan ook onovertroffen en onovertrefbaar in Vorstelik vermogen en Koninklike goedertierenheid. In de Christus der ME. spiegelt zich de tijd; zn leven is 'n heiligenleven, vol Godsopenbaringen; z'n dood en Verlossingswerk, en de | |
[pagina 396]
| |
nederdaling ter helle, vormen 'n epos, slepend zwaar en boomsterk als 'n Arthur-reus en als 'n Montelbaens Bayaert-ros. Gemakkelik zocht het redenerend verstand de bronnen voor wat de fantasie ter aanvulling behoeft. ‘Een kind toch kan begrijpen’, zegt Boendale,Ga naar voetnoot1) ‘dat er meer gebeurd is dan de Evangeliën ons vertellen. Wat dáárin geschreven staat: de geboorte van de Zaligmaker, de aanbidding van de herders, het bezoek van de Koningen, de besnijdenis, het bezoek in de tempel, de woorden van Simeon, - dat is, zover m'n kennis reikt, zowat alles wat de Kerk van Christus tot z'n twaalfde jaar voor vast aanneemt. Nu is 't duidelik, dat God in hem, vóór z'n twaalfde jaar, meer in hem heeft moeten verrichten. Hij zal toch z'n tijd niet doorgebracht hebben met slapen, hij heeft toch als kind ook met andere kinderen geleerd en gespeeld. En dan heeft er veel meer moeten geschieden dan de Kerk ons meedeelt. We moeten immers niet vergeten, dat hij God zelf was, en dus op de dag van z'n geboorte al even wijs en machtig was als toen hij naast z'n Vader in de hemel troonde. En heel z'n mens-zijn door is hij niet van z'n Goddelike volmaaktheid gescheiden geweest, en is hij dus als kind even zo goed in staat geweest om te doen, als hij dertig jaar oud er toe in staat was, en zooals hij noch altijd doet. Waarom zou ik dan die wonderen uit z'n kinderjaren niet vertellen, nu ze even goed beschreven zijn als de Evangelieën. Want 't is Jeronimus geweest die ze rechtstreeks uit 't Hebreeuws, - want 't was 'n buitengewoon knappe man, - in 't Latijn heeft vertaald. Let nu wel, dat de Kerk de Evangelisten alleen, - die trouwens goed op de hoogte waren, - voor vaste en onbetwijfelbare waarheid aanneemtGa naar voetnoot2). De Kerk wil namelik, voor ze iets voor vast aanneemt, sekuur weten, wie er de schrijver van is. Is dat nu 'n man van gezag, dan wordt de zaak er geloofwaardiger op. Is 't geen man van gezag, | |
[pagina 397]
| |
of is hij in 't geheel niet bekend, dan staat de zaak in 'n zwakker vertrouwen. Niet, dat de Kerk verbiedt, zo iets sprekend of zwijgend te geloven. Volstrekt niet. Als 't maar niet tegen het vaste Geloof in gaat. En daarom kan ik ook gerust vertellen, wat onze heilige Jeronimus heeft nagelaten’Ga naar voetnoot1).
De afkomst, de geboorte en het leven van Maria en de kindsheid van Jezus, is wegens de kinderlik naïeve toon 'n hoogst aantrekkelik verhaal. Met 'n rustige gemoedelikheid en 'n aanschouwelike klaarheid zit 'n aangenaam verteller in 'n ongestoorde omgeving z'n aandachtig gehoor te boeien, nut en vermaak zaaiende zooveel hij maar wil. Er is wel niet veel verheffing in, er gaat ons geen schok door 't gemoed. Maar van platheid is evenmin sprake. Gedragen door de Christelike idee, welke in het leven en de lotgevallen van de Moeder en de Zoon Gods 'n reeks van Goddelike interventieën ziet, vraagt de inhoud voor zich het recht gehoord te worden door oren, die in 't verhaal de wijding onderkennen van een devoot geloof en van 'n ernstig streven om mede te bouwen aan het Sion Gods. ‘Ten tijde dat Maria in de verwachting was, ging er van Keizer Augustus 'n gebod uit, om de geslachten te beschrijven. Een ieder trok toen naar z'n geboorteplaats; Jozef ging dus naar Betlehem en Maria ging met hem mee. Ze hadden 'n ezel bij zich met mondbehoeften en andere benodigdheden. Onderweg zei Maria: “Ik zie voor mij tweeërlei mensen: volken vol blijdschap en volken die wenen.” Maar Jozef, die niets zag, zei: “Dat schijnt maar zo Maria; praat nu niet te veel, maar ga liever op de ezel zitten en wat rijden.” Onmiddellik verscheen er nu 'n schoon jongeling in 'n wit gewaad, die aan Jozef vroeg: “Waarom zeg je tegen Maria, dat ze te veel zegt? Want het is waar: ze ziet tweeërlei mensen. Het schreiende volk is 't Joden geslacht dat van z'n macht en luister beroofd zal worden, omdat het zich van | |
[pagina 398]
| |
“Een andere vrouw, die dit hoorde, betwijfelde het en zei: God heeft afgekeerd. En die volken vol blijdschap zijn de volgelingen van 't ware geloof, hetwelk God aan de geslachten van Abraham, Isaäk en Jacob beloofd heeft. Die tijd nu is gekomen, dat allen in Abrahams zaad gezegend zullen zijn”. Dit zeggende, verdween de witte gedaante. In Betlehem aangekomen, ging Jozef vooruit, om naar 'n geschikt verblijf om te zien. Hij vond 'n verlaten huis, en liet daar Maria afstijgen. Achter in het vertrek kwam 'n krocht op uit, welke Jozef 'n geschikt verblijf voor Maria vond, omdat het daar donker, en uit het gezicht was. Terwijl dan z'n knaap Maria de voeten wies, maakt Jozef 'n ligplaats voor haar gereed. Nu ging Maria in de krocht, en zie, van stonden af aan werd het licht als de dag. Op eens verscheen er 'n vrouw, die zei: “hier is 't, dat ik wezen moet!” Jozef zette grote ogen op, en vroeg haar wie ze was en wat ze zocht. Toen zei ze, dat haar 'n jongeling was verschenen, die haar geboodschapt had, dat ze hier 'n groot wonder zou zien, en dat zij zelf 'n vrouw was, die andere vrouwen in haar nood bij stond. Dankbaar aan God, bracht Jozef ze in de krocht. Eerst was de vrouw wel wat bang voor het heldere licht, dat zij er zag, maar zij ging toch naar Maria toe en vroeg haar: “Hoe is het mijn liefste, heb je m'n hulp ook nodig?” En terwijl Maria daar zo lag, werd het noch lichter, en in eens vervulde 'n onuitsprekelik zoete geur de ruimte. Toen besefte de vrouw, dat er 'n kind geboren was.’ ‘Nu ging de vrouw weer naar Maria, en vroeg haar, of ze haar nu van dienst kon zijn. En toen Maria dit goedvond, en de vrouw zich over haar heenboog en haar aanraakte, en kwam te weten wat er geschied was, werd ze verrukt van zinnen en riep ze: “Here God van 't hemelrijk, nooit zag ik zulk 'n wonder! Dit kind is geboren uit 'n reine maagd, want 't is zonder smet en zonder teken, geheel afwijkend van wat de natuur pleegt te doen; en ook de moeder voelde geen pijn en geen wee. Zij heeft ontvangen als maagd, en zij heeft gebaard als maagd. God zij geloofd, dat ik het wonder gezien heb, zoals ik 't nooit te voren zag!”’ | |
[pagina 399]
| |
‘Bij m'n ziel, ik kan 't niet geloven voor ik het zelf onderzocht heb!’ Ze ging dus naar Maria, maar toen ze haar hand uitstak, om haar aan te raken, verdorden haar hand en haar arm, en voelde ze 'n pijn, alsof ze dadelik zou moeten sterven. ‘Here God,’ riep ze uit, ‘gij weet, dat ik voor m'n werk nooit loon heb gevraagd van degenen die ik met m'n hulp heb gediend. En nu, Heer, ben ik ongelukkig geworden door m'n ongeloof, omdat ik het waagde Uw heilige maagdelikheid aan te raken.’ - Plotseling bewoog zich daar de witte jongeling, die zeide: ‘Kniel neer, en aanbid terstond het kind, dat daar ligt, en raak z'n gewaad aan. Het zal u dadelik raad schaffen. Want hij is de Verlosser der wereld, en ieder, die in hem gelooft, zal door hem behouden worden.’ De vrouw deed dit en genas. Toen ging ze heen, en getuigde openlik van de wonderen, die ze gehoord en gezien had, en van haar straf en haar genezing. En velen hoorden het, en geloofden, en dankten God’Ga naar voetnoot1).
Aan 't bovenstaand verhaal kent men het kader, waarin de mirakelen uit het leven van Maria en van Jezus passen. De realisering van de omgeving, met behulp van dagelikse gesprekken en het betrekken van doodgewone dingen, maken de legenden rondom het Godswonder, dat er de kern van uitmaakt, buitengewoon schilderachtig. Het naïeve maakt z'n effekt. Jozef, die timmermansbaas is, maakt van alles; als hij aan 'n bedstee bezig is, moet Jezus hem helpen en 'n plank afzagenGa naar voetnoot2). Voor z'n moeder haalt hij water in 'n kruikGa naar voetnoot3). Met z'n makkers gaat hij school, en in z'n vrije tijd speelt hij er mee op 'n huiszolder hier of daar, of aan de oevers van de JordaanGa naar voetnoot4). Toch blijft hij in alles de meerdere. Dicht bij Jericho, maakt 'n leeuwin met haar welpen de omtrek onveilig; Jezus, ofschoon maar 8 jaar oud, waagt zich in 't hol, en de wilde dieren buigen het hoofdGa naar voetnoot5). Een kind breekt z'n kruik; Jezus brengt de inhoud, zonder een drop te verliezen, thuisGa naar voetnoot6). Een ander kind breekt bij 't spelen de hals; | |
[pagina 400]
| |
Jezus roept hem in 't leven terugGa naar voetnoot1). Ook stoort hij zich aan niemand. Op Sabbat maakt hij van slijk, twaalf aarden vogeltjes, en laat ze vliegenGa naar voetnoot2). Dit wordt bekend en wekt gemor; z'n ouders maken zich ongerust. Wat hun noch meer last aanbrengt is dat hij de jongens die hem in z'n spel storen, verwenst, zodat ze onmiddellik doodgaan, en de vertoornde ouders bij Jozef en Maria aankomen, ja, de hogepriester zich met de zaak bemoeitGa naar voetnoot3). Als 't zo ver is, dat de hele wereld op stelten komt, laat de wonderknaap zich verbidden, en wekt de schuldigen weer op. Soms doet hij dit, zonder z'n eerste oordeel behoeven te herroepenGa naar voetnoot4). Het heidendom wijkt voor hem; in Egypte betrekken Jozef en Maria ergens 'n ‘Capitoleum’; dadelik vallen er 365 afgodsbeelden omverGa naar voetnoot5). Ook in huis is hij 't wonderkind. Een lat, die hij met de zaag te kort nam, rekt hij, tot grote verwondering van Jozef, zo ver uit tot hij pastGa naar voetnoot6). Z'n stiefbroer Jakob, die groente plukt, trapt op 'n slang: Jezus geneest hem van 't gif van de beetGa naar voetnoot7). Zitten ze samen aan tafel, dan wachten allen, tot Jezus gebeden heeft en de spijzen heeft gezegend; en in z'n slaap zien de verbaasde huisgenoten 'n lichtkrans om z'n hoofdGa naar voetnoot8). Natuurlik is Jezus wijs. Van de drie personen die in God één zijn, komt de Zoon de Wijsheid toe, net zo goed als de Macht aan God en de Barmhartigheid aan de Heilige Geest.Ga naar voetnoot9) En omdat de Wijsheid van de Zoon alle dingen vooruitziet, en het dus met verlof van die Wijsheid zo geschiedde, dat de mensheid door Eva verloren ging, zo komt het ook eer aan de Zoon dan aan de Vader of de H.-Geest toe, om het Verlossingswerk te volvoeren.Ga naar voetnoot10) En ook omdat de Godheid wou, dat de wereld niet door de overweldigende Kracht, maar door de overtuigende Wijsheid beheerd zou worden, werd de Zoon gekozen, om in z'n Wijsheid de dingen zo te beleiden, dat niemand op z'n leer en leven af kon doen, of er de onpeilbare diepte van kon vatten.Ga naar voetnoot11) | |
[pagina 401]
| |
Maar op de wijsheid van Jezus gaan de ME. volksschrijvers nooit diep in. Spreken ze over zware kwesties, zoals over de Drieëenheid, dan blijven ze bij de definitie, maar maken zich van 'n verklaring af. ‘Een mens kent zich zelf niet eens, hoe zou hij dan God doorgronden.’Ga naar voetnoot1) Daarmee is 't uit. Van Jezus geldt dit al genoeg, dat hij de geleerdste wijzen van z'n volk verbluft. Illustrasies geeft men genoeg. De priesterscholen hebben van de 5 à 6-jarige wonderknaap gehoord, maar zien hem voor 'n wijsneus aan, die kans loopt over 't paard getild te worden; 'n zekere Zacharias zal er Jozef eens op aanspreken; wie z'n kinderen hoger stelt, zegt hij, dan de Wet der ouders, laat ze onwetend; wie de Wet der ouders voortrekt, laat ze schoolgaan; de priesterschap leren hoogachten, en met z'n makkers eendrachtig leven, dàt alleen voert tot wijsheid; de wet loopt door 't onderwijs en de tucht.Ga naar voetnoot2) - Jozef, die in de legenden 'n halfslachtige rol speelt, weet er niet veel anders op te zeggen, dan dat men 't dan maar eens probeeren moet; hij Jozef, heeft er niets op tegen. Maar nu neemt Jezus, om wie het eigenlik te doen is, het woord: ‘Jij, man van de Wet, wat je daar zegt, is misschien goed voor jou en je-gelijken, maar niet voor mij. Ik tel op deze wereld niet mee, sta buiten je Wet en je recht. Mijn vader is God zelf. Je Wet en je wetenschap is uit de boeken; maar ik was er al vóór je Wet. Je meent in je onovertrefbaarheid heel de mensheid te kunnen leren; maar ik zeg je, dat je zult leren van mij, die maar 'n kind ben. Ik weet wanneer jij geboren bent, en wanneer je sterven zult, en dat weet je niet eens van mij. Na m'n verheffing en m'n wegvoering van deze wereld, zal ik je en je geslacht verderven, zodat men nooit meer, als tot nu toe geschied is, je geboorten zal tellen.’Ga naar voetnoot3) - Zonder iets terug te zeggen, maakt Zacharias dat hij wegkomt. Het raadsel van Jezus' wijsheid is met z'n goddelikheid opgelost. God is eeuwig en alwetend, en z'n vóórbestaan en voorzienigheid doden elk tegen-argument. Waar zulke | |
[pagina 402]
| |
hoge troeven worden gespeeld, is de kennismaking met de op zoveel mensenkunde en mensenliefde gebouwde leer uit de Evangelieën niet meer noodig- De kracht van Christus ligt in z'n Verlosserschap. De priesters geven het niet op; Zacharias komt zo waar terug.Ga naar voetnoot1) Duidelik wil het de Middeleeuwer noch eens laten uitkomen, dat de menselike wijsheid bij God van generlei waarde is. De ware wijsheid zit in de boeken, zegt Zacharias. Niemand zal in de knaap geloven. - Er komt dan van, dat Jezus de letters zal leren. Een zekere Levi houdt het kind op school de A voor. ‘Zeg A,’ zegt de meester. - Maar Jezus zegt niets, en noch eens niets, en krijgt om z'n oren. Nu is 't de beurt aan de andere partij. ‘Zeg eens, wat moet dat?’ roept de knaap, ‘Wie is hier de meester? Leer jij maar van mij. Al die mensen, die niets weten te vertellen dan wat ze te voren van anderen hoorden, zijn kortweg blinden. Hun woorden zijn klinkklank. Maar wat ik te zeggen heb, heb ik niet uit 'n boek of uit 'n andermans mond, maar uit me zelf..... Zeg maar eens, wat beduidt T?Ga naar voetnoot2) Weet je 't niet? En wat A? Vanwaar die drie hoeken, die gedeelde zijden en de open basis! Als je dat zegt, zal ik zeggen, wat B is! - Maar geen een meester, die het wist; allen werden ontzet en ontzind, uitroepende, dat deze knaap geen mens was, en er alleen in God zulk 'n wijsheid kon zijn.Ga naar voetnoot3) - Ook lezen we dat de kastijdende meester dood neervalt;Ga naar voetnoot4) dat de knaap 'n andere nu wat zachtzinniger leraar het boek uit de handen neemt, en zulk een wijsheid uit de diepste en overvloedigste bron laat vloeien, dat de meester aanbiddend op de knieën zinkt.Ga naar voetnoot5) - De priesters en 't volk beginnen nu Jezus te haten, en de verontruste ouders brengen hem eerst naar Kapernaïim en vervolgens weer naar Betlehem.Ga naar voetnoot6)
Epiese breedte krijgt het verhaal als de aarde de Godszoon | |
[pagina 403]
| |
staat te ontvangen en als hij door de dood van de wereld gescheiden wordt. Als Christus komen zal, houdt heel de natuur z'n adem in. Geen blad beweegt zich. De rivieren vergeten te vloeien; de vogels, de dieren, de mensen zwijgen; niets heerst er dan rust.Ga naar voetnoot1) Daar grijpt plotseling de Hemelse macht met wonderen in. Over Betlehem zing z'n engelenzang het Gloria in exeelsis.Ga naar voetnoot2) Een nieuwe ster, 1000 jaar geleden door Bileam voorspeld, verrijst in 't O. en wijst de drie koningen de weg; de zon omringt zich met 'n schone purperen krans.Ga naar voetnoot3). Te Rome opent zich een welriekende bron, en stort 'n duizendjarig gebouw ineen. Augustus, de eerste de beste en de roemvolste keizer, aan wie de Senatoren goddelike eer willen geven, wordt geprofeteerd door 'n sybille, - ook hij zelf krijgt 'n visioen, - waarbij hem de wàre God wordt getoond.Ga naar voetnoot4) - Maar geweldig gaat de wereld te keer, als Christus z'n taak op aarde is afgelopen. Als de Verlosser zal komen, zitten in 't rijk der Duisternis de zielen te wachten.Ga naar voetnoot5) Plotseling verrijst er 'n licht, schoner en heller dan de zon. Adam is de eerste die 't licht herkent. Daarop profeteert Jesaja, Simeon volgt, dan de Doper. Allen, vaderen en profeten, verblijden zich. Adam laat Seth de tocht naar 't Paradijs verhalen, en Gods belofte van de olie der Barmhartigheid. En allen wachten op hoop van z'n komst. Onderwijl spreekt de Satan z'n scharen toe, opdat ze zich gereed houden tegen hem, die zich de Godszoon heeft genoemd.Ga naar voetnoot6) “Vrees niet,” zegt hij, “hij is 'n mens, want ik heb hem hooren zeggen: M'n ziel is bedroefd tot den dood! En de dood vrezen, doet alleen de mens.” - “Maar hij maakt gezond, wat wij verderven,” weerleggen de demonen. “Dat deed nooit 'n mens. Zo hij eens 'n God was!” - “Wat dood gaat, komt hier, en wat hier komt is voor ons,” zegt Lucifer. “En om hem te leveren aan de dood, zette ik heel 't Jodendom tegen hem op.” - “Maar hij roept de zielen terug,” roepen de duivelen. Was hij 't niet, die Lazarus “opriep zeggende: “Lazarus kom uit,” en 't was zo? Voor- | |
[pagina 404]
| |
waar, hij is 'n God en voert al de door ons geroofde zielen uit naar de eeuwige zaligheid!” Eensklaps rolt er 'n donderslag, en 'n stem roept: “Opent uw poorten, o vorsten. De Koning des Roems verschijnt!” En de demonen sidderen. Maar uit de zielenkerker roepen de vaderen, profeten en heiligen terug: “Opent uw koperen poorten. De Koning des Roems verschijnt.” Toen zeiden de helse scharen: “Ga nu uit Satan, die uw moed zo hoog draagt, en waag de strijd tegen de Koning!” Maar aan de wachters gelastte de Satan, de poorten te sluiten en te grendelen, zoodat er niemand binnen kon gaan. In 't zielenrijk groeide de vreugde. Koning David zei: “Voorspelde ik niet, dat God de koperen poorten zou breken, en de ijzeren grendelen verbrijzelen tot hulp der zijnen?” En Jesaja herhaalde: “Zei ik niet, dat de doden zullen opstaan en de levenden zich verblijden?” - “Dood, waar is uw prikkel, hel, waar is uw zege!” - En de heiligen juichten: “Gij ligt verwonnen, o hel!” En 'n tweede donderslag klonk, en weer riep de stem: “Doe open, o vorsten, uw poorten.” En ze verblijdden zich noch meer, elkander troostende met hun profetieën. Ineens verscheen 'n groot licht: de Koning kwam binnen, scheurende de banden, die noch niet waren verbroken. De helse wachters vluchtten. En al de legioenen van duivelen vluchtten. Maar de Satan greep hij, en wierp hem in de diepste duisternis, hem voor eeuwig vervloekende. - “En gij Adam,” zei hij, “wees gij en Uw geslacht voor eeuwig verlost. Komt, heiligen gebeeld naar mijn beeld.” - En de Heer ging naar Adam, nam hem bij de hand en zei tot hem: “Eeuwige vrede zij met u allen!” - En Adam viel neer voor z'n voeten, en alle heiligen vielen neer, en allen zeiden: “Verlosser, die zijt gekomen, zooals ge voorspelde! Door 't Kruis hebt ge ons bevrijd. Zet dit kruis, o heer, op aarde als 'n teken van uw viktorie.” - En zo deed de Heer. En hij leidde ze uit, Adam en de zijnen, en Michaël bracht ze naar 't Paradijs, waar Elia en Henoch toefden... En in de diepte der hel werd Satan | |
[pagina 405]
| |
bespot, omdat hij iemand zonder zonde had willen verderven.Ga naar voetnoot1)
In het evangelie van Nicodemus, waaruit het bovenstaande getrokken is, zijn meer gedeelten, waarin de groepering van de handelende personen en de levendigheid van de voorstelling aan de aksie 'n kleur bijzetten, welke 't ons begrijpelik maakt, hoe men met dergelijke gegevens de behoefte gevoeld heeft, deze aantrekkelike stof voor 't publiek in passie-spelen te dramatiserenGa naar voetnoot2). Zo in 't begin: “Anna, Senna, Dathan, Kaïfas, Gamaliël, Levi, Judas, Alexander, Cyrus, enz., enz., allemaal Joden, kwamen vreselik verontwaardigd bij Pilatus om Christus te beschuldigen. We weten met zekerheid, dat hij de zoon van Jozef en Maria is”, riepen ze. “En nochtans zegt hij dat hij Gods zoon is, en daarbij noch, dat hij koning is. De Wet der Vaderen acht hij niet, en de Sabbat viert hij niet. Integendeel, hij doet al z'n genezingen en wonderen op Sabbat, en dat is 'n grote zonde”. “Waarom is dat zonde?” zei Pilatus. - “Omdat hij net is als Belzebub en baas over de duivels, want hij werpt ze zo maar uit”. - Moet je daar 'n bòze geest voor wezen! “Ik dacht dat die duivelen juist uitvaren door de kracht Gods!” “- Nu goed”, riepen de Joden, “laat hem maar is voorkomen”. - En de rechter zei tot 'n bode: “Vraag eens aan Jezus, of hij hier komt. Maar met beleefdheid hoor!” - De bode af, en naar Jezus toe, met 'n bos stroo of riet bij hem, spreidt dat voor Jezus z'n voeten uit en zegt: “Heer, | |
[pagina 406]
| |
wil asjeblieft hier overheen naar de rechter gaan, want die wou u spreken”. - Dat zagen de Joden, en ze vroegen Pilatus: “Is dat nu 'n manier om 'n schuldige op te eisen! Die bode weet niet hoe 't hoort!” - Pilatus op de bode af, om te vragen of dat nu zò moest en of 't niet anders kon. “Wel heer”, sprak de dienaar, “toen ik op straat kwam, zag ik Jezus op 'n ezel zitten, de Jodekindertjes liepen er om heen met takjes en groen in de hand, al maar kleden voor hem uitspreidende en zonder ophouden roepende: hosanna, hoogste koning, gezegend hij die komt in de naam des Heren! En toen ik allen hem die eer zag aandoen, deed ik ook m'n best...” - “Maar jij bent 'n Griek”, riepen de Joden, “en de Jodekinderen spreken Hebreeuws. Hoe zou jij 't dan verstaan?” - “Wel ik vroeg 'n Jood, en die lei 't me uit”. - “Wat riepen ze?” vroeg Pilatus. - “Allemaal hosanna, heer!” - “Wat is dat?” - “Dat is zooveel als: maak me zalig!” - “Hoor nu eens aan”, zei Pilatus, “dat riepen jullie eigen kinderen. Wat wou je nu zeggen, en hem misdadig noemen!” - Toen wisten ze niet wat ze zeggen moesten’Ga naar voetnoot1). ‘Onderwijl komt Jezus, die door de bode geroepen was. Nu stel ik me voor dat er in de zaal waar Pilatus rechtsprak, lui stonden met banieren, en in die banieren 'n beeld of fieguur. En dat toen die banieren voor Jezus bogen. En toen zei Pilatus: Zie je nu niet, dat zelfs die tekens hem eren?’ - ‘Nee’, riepen de Joden ‘dat doen niet de tekens, maar dat doen de mensen die de banieren dragen’. - Maar de banierdragers zeiden dat de tekens 't zelf hadden gedaan, en dat zij er geen schuld aan hadden. - ‘Goed’, zei Pilatus, ‘breng dadelik twaalf sterke kerels voor, en geef die de banieren in de hand. De kop er af, als ze de banieren strijken’. - Jezus moest nu opnieuw binnenkomen, en wederom gingen de banieren naar de laagte. ‘Zie je wel’, zei Pilatus, ‘dat het de tekens wel waren, die eer aan Jezus gaven?’ - En de Joden wisten wederom niet wat ze moesten zeggen’Ga naar voetnoot2). Ten slotte komt er bij 'n verandering van groepering door | |
[pagina 407]
| |
de actie 'n drang als van opstormende en neerzijgende zeeën. Daartussen wordt geslingerd Pilatus, die goedig is, omdat hij geen Jood is, en zwak is, omdat Christus, die als offer van de Jodenhaat moet vallen, niet door hem gered mag worden. Verhoor en wederhoor vormen 'n kruisvuurGa naar voetnoot1): ‘Hij is van onwettige afkomst’, roepen de Joden. - Maar anderen bewijzen het tegendeel. - ‘Bezweer uw aanklacht’, eist Pilatus. - Maar ze zweren niet, wel staan ze met hun leven voor de waarheid in. - ‘Hij schendt de Sabbat’, roepen ze. - ‘Neen heer, hij geneest’, zeggen anderen. - ‘Ik zie geen schuld in goede werken. “Vonnis hem zelf!” zegt Pilatus vertoornd. - Maar de Joden willen het niet. - “Hij noemt zich koning!” roepen ze uit. - “Maar niet van deze aarde!” zegt Christus. - “Hij wil de tempel afbreken”, dringen ze aan. “Over òns kome z'n bloed. Hij kwetst niet òns, hij kwetst God!” - Veroordeel hem dan’, zegt Pilatus. - ‘Oordeel gij, en kruisig hem!’ - Maar velen weenden, en Pilatus die geen schuld in hem zag, kon maar niet besluiten.’ ‘Toen kwam Nicodemus, en zei: ‘Als z'n werken die hij deed, uit God zijn, dan zullen ze blijven. Zijn ze niet uit God, dan zullen ze vergaan. Mozes deed tekenen voor Pharao, en z'n werken hielden stand. De Egyptiese wijzen deden tekenen, en hun werk hield geen stand, omdat het niet uit God was. Laat daarom deze man met rust!’ - ‘Oordeel ook hèm,’ riepen de Joden, ‘hij was mèt hem!’ - Maar toen vroeg 'n ander het woord en zei: ‘Zie heer, 38 jaar lag ik ziek, en hij genas me.’ - ‘Op Sabbat!’ riepen de Joden. En 'n ander die blind was geweest, zei ook zo. En noch een, die melaats was. En Veronica, die de bloedzucht gehad had. - ‘Een vrouw mag niet getuigen!’ riepen de Joden. - Maar Pilatus werd toornig, en voer uit tegen de Joden, en wilde heengaan. Nu drongen ze nochmaals op, en zeiden: ‘Zie heer, wij zijn trouwe, want we willen de Keizer en niet deze tot koning. Deze is 't, die Herodes zocht; deze is 't om wie hij te Betlehem moordde. Deze is 't die z'n moeder | |
[pagina 408]
| |
ontvoerde.’ - ‘Is dat waar?’ vroeg Pilatus bevreesd. - ‘Ja heer!’ riepen ze. Toen werd Pilatus noch meer bevreesd, wies z'n handen, en zei: ‘Ik wil geen schuld hebben aan 't bloed van deze rechtvaardige!’ - Maar de Joden riepen: ‘Laat z'n bloed over òns en onze kinderen komen. Kruisig hem!’Ga naar voetnoot1)
In de ME. is de Kerk nummer één; al 't andere is haar ondergeschikt. Heel de natuur, heel de oudheid wordt voorgesteld zich te groeperen òm Christus, te wijzen òp Christus. In hèm eindigen alle dingen. Ook wat nà hem komt, strekt noch altijd tot de verhoging van zijn eer. Maria's hemelvaart,Ga naar voetnoot2) de uitzending der Apostelen,Ga naar voetnoot3) de pauselike regeering, door Boendale beschreven tot Karel, de Godsheld, en eerste keizer van Rome nà Konstantijn,Ga naar voetnoot4) - al wat de historie geeft, draait om dit ene: de toenemende heerlikheid van de Kerk, de moeder van alle kinderen in Christus. Op elke bladzij groeit ze in haar martelaren, haar instellingen, haar dienst; zoals van de oude eenvoudige kern de mis aangroeit tot de allesomvattende vereringshymne van later.Ga naar voetnoot5) Heel het eerste deel van deze spiegel, - de profeetsieën uit 't voor-Christelike tijdperk, - heel het twede, als ook 't vierde, - beschrijvende het Einde der dagen, - heeft tot onderwerp: de verlossing van 't mensdom. De wereldse feiten, zo ze het noemen waard zijn, staan achteraf in de schaduw; alleen de Kerk heeft haar historie, en de mijlpalen en de merktekens zijn de regeringsjaren der pausen, 't zij ze martelaren zijn of rechthebbende meesters. Tegenover de heerlikheid, die aan ieder Christen in de Godsheid voor oogen wordt gesteld, en die met gehoorzaamheid en goede werken te winnen is, stelde de Middeneeuwer in z'n sombere opvatting van het zondige aarde bestaan, een droevig einde, en verschrikkelike doodstrijd.Ga naar voetnoot6) Het uur van scheiding uit het dal van vervloeking, moest alle leed dragen | |
[pagina 409]
| |
dat het lichaam en de ziel van de mens kon folteren. Dit uur zou z'n kruis zijn. Ze werden geteld en genoemd, de vier zwaarste dingen, die de aarde kon denken. Daar zou bij de stervende mens 'n onuitsprekelike angst zijn, voor God te verschijnen, en 'n pijn van de ziel om van 't zolang verbonden lijf te scheiden, noch veel groter dan de smart van 'n moeder, die haar kinderen ziet doden; dan 'n foltering van 't lichaam, tienmaal zo groot, dan wanneer 't met hameren plat werd gesmeed, en 'n jammer er in en 'n wee, omdat het edelste wat er was, verloren moest gaan: de ziel.Ga naar voetnoot1) Maar juist omdat de scheiding van de Goddelike kiem, de dood met zoveel jammer deed vrezen, daarom ook was ze in dit ellendig leven van zo hoge waarde, als 't kostbaar kleinood, waarmee zich de mens aan God verwant gevoeltGa naar voetnoot2). Het was de adem, die de Schepper inblies; het was het leven van God. En omdat ze goddelik was, kon ze ook niet anders dan rechtvaardig voelen.Ga naar voetnoot3) Voor 't ongeluk, b.v. 'n nabestaande te hebben, die ter helle was verwezen, had ze geen droefheid.Ga naar voetnoot4) En de verdoemden zelve, die wisten dat ze op de plaats des Oordeels moesten komen en het lichaam naar de hel moesten terugvoeren om er de eeuwige pijnen te verduren, ook zij beklaagden zich zelf niet eensGa naar voetnoot4) Want ook in de ziel der zondaars, hoe ontaard ze mocht zijn, blijft in de onuitblusbare Godsvonk noch altijd het besef van Recht. |
|