Tweemaandelijksch Tijdschrift. Jaargang 4(1897-1898)– [tijdschrift] Tweemaandelijksch Tijdschrift– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 473] [p. 473] Twee sonnetten door Is. P. de Vooys. I. Aan d' ingang van het stille dorpje stond Een houten kruis, voor bloeiende seringen, Een beeld hoe menschen 't hoogste lijdend hingen, Dat bleeke lijf met wreede roode wond. En op een bankj' ervoor in mijmeringen De kleine oogjes starend naar den grond En moe van tocht met zware manden, vond Ik daar een kind van d' arme dorpelingen. Omheen lag 't schaduwlooze akkerveld, Nog pas doorploegd, - ginds spruit het jonge graan, Belofte van het rijke zomerleven. En plots wordt mij door 't oogebeeld verteld, Dat bij de bloem' en vruchten 't kruis blijft staan, Dat Christus'armen lijdend zijn gebleven. [pagina 474] [p. 474] II. De avond dringt het donker in de misten, Die wonderrijk met veerenijs bekleedden Dien dag de stille laan en ook beneden De hooge plantenstengels, waar ze risten In breede kam de ijzelprismen. Vrede En koude stilte ligt, waar d' oogen gisten Dat woelt het stadsrumoer. De sterren wisten Dat nevels vluchtende hun licht vermeden. Zoo komt de nacht in scherpe wintermaan, Waar stug nu staat de wit bepluimde laan, En spiegelend bevriezend ligt een vaart. In gure mistenkou wordt soms gebracht Een wond're zwaar en koude zielepracht, Waar eenzaam bevend d' arme mensch op staart. Vorige Volgende