Een tot wat men Literatuur noemt te rekenen boek kan hoofdzakelijk op drie wijzen waarde hebben: poëtische of melodieus- en visionair-emotioneele waarde, psychologische waarde en methodische waarde. Al mist een boek dus de hoogste, eerst-genoemde waarde, dan kan het toch nog uitmunten door zijn psychologie of door geheel of gedeeltelijk te inaugureeren een waarneem- en schriftmethode.
Het boek, dat hier nu overwogen wordt, mist de (hoogere) waarde op alle drie de manieren.
Ik vertrouw des te meer op mijn eigen inzicht in deze, ten eerste omdat Huysmans' werken tot mijn vrienden onder de boeken behooren; ten tweede omdat het onderwerp van dit boek mij sympathiek is.
Maar ik moet zeggen, dat noch poëtisch, noch psychologisch, noch methodisch, het tot de hoogte van het tegenwoordig denk- en voelleven komt.
Het boek is, zoû men kunnen zeggen, belangrijk, voor menschen, die zich bezig houden met de overweging der zaken, die er in behandeld worden. Maar tóch niet. Het is voor zulke menschen een aangename, spannende lektuur, maar gij zult merken dat het ook in zijn resultaat oppervlakkig blijft. Zijn verdienste zoû dan in zijn eenvoud kunnen bestaan. En dit dacht ik ook eerst even. Maar dit is niet zoo. Want eenvoud is in Literatuur alleen verdienstelijk als zij tot poëzie wordt.
Zijn wij dus ingenomen met een tooneelstuk van Maeterlinck omdat het de drie waarden prachtig vereenigt, beminnen wij teederlijk een gedicht van Verlaine omdat daarin de eenvoud tot poëzie werd, - het boek van Huysmans kan door geen deur de literatuur-kerk worden binnengebracht.
Dit heeft alleen negatieve hoedanigheden: het is niet leugenachtig maar nauwkeurig en voort-durend oprecht, het is zonder rhetorische emfaze maar sober en innig. Het eenige wat er aan hapert, is dat het ledig en onbeduidend is.
Er is, wel veel materie tot, maar geen gerealiseerde, poëzie in. De beste stukken, die, ofschoon Huysmans meent het ‘naturalisme’ reeds lang vergeten te hebben, naturalistische beschrijvingen zijn, - een monnik die in den maneschijn in zijn witte