| |
| |
| |
Nederlandsche Bourgeoisie
door F. van der Goes.
III. Mr. M.W.F. Treub: De Leer.
(Derde artikel).
I.
Sedert Mr. Treub zijne waardelooze weerlegging van Marx in het licht heeft gegeven, heeft hij menigmaal over het Socialisme schriftelijk en mondelijk zijne meening bericht; maar nimmer heeft men van hem iets gelezen of gehoord dat zijne eerste proeve van anti-socialistische kritiek verbeterde. Dit geeft een geringe gedachte van den ernst waarmede eene wereldbeschouwing die in ieder land elken dag aan invloed winnende is, door tegenstanders van zijne positie wordt onderzocht. Men moet niet vergeten dat, zedelijk gesproken, de Heer Treub reeds verscheidene Kamerzetels inneemt; en in zijne handen is de op een na belangrijkste magistratenpost van de hoofdstad des lands. Lieden van zijn slag zijn het, die, volgens het generale gevoelen van het beschaafde publiek, de betere toekomst brengen zullen, zoo nog een betere toekomst mag worden verwacht. Hij en zijne politieke vrienden zijn, in geen ironischen zin van het woord, het groene hout. Nu kan men ongetwijfeld te gelijkertijd wetenschappelijk een nul, en in de staatkunde of de administratie een groot man zijn. Maar dit is te algemeen, en van de hedendaagsche machthebbers en politici, is eenig begrip van de zoo sterk wordende socialistische leer, bijna onmisbaar. Het vele wat van die zijde over het socialisme wordt gezegd, bewijst dat
| |
| |
men er zich mede bezig houdt, en dat het geen onwil is indien de kwaliteit verre achter blijft. Wij zien alleen een bevestiging van de algemeene stoekking onzer kritiek in de wijze, waarop de Heer Treub nu de natuurwetenschap tegen het socialisme zoekt te exploiteeren. De regelen door Darwin voor de ontwikkeling en afstamming der soorten gesteld, kunnen redelijkerwijze niet anders zijn dan kort samengevatte beschrijvingen van het ons bekend geworden verleden in de organische wereld; van het tegenwoordige, zoover het zich in overeenkomstige omstandigheden bevindt. Tegenover de algemeene meening, dat de schepper dezer aarde de dieren en de planten kant en klaar, voor eens en voor altijd gevormd, toegerust ieder met zijne bijzondere organen, eigenschappen en kenteekenen, elk op zijne plaats en in zijn element had gemaakt, stelde de moderne wetenschap de hypothese, waaraan niet meer wordt getwijfeld, dat de planten en dieren die wij kennen zich uit andere soorten hebben ontwikkeld; dat de wording van het organische leven van lieverlede heeft plaats gehad, het hoogere na het lagere, in een onafgebroken evolutie. Deze ontwikkelingsgang is nagespoord en men heeft bevonden dat, in bepaalde omstandigheden, zekere oorzaken hebben gewerkt welke, zoolang de omstandigheden onveranderd bleven, dezelfde gevolgen hadden. Dit systeem van oorzaak en gevolg, gepopulariseerd onder den naam van Darwinisme, doet ons kennen wat in de wereld der levende schepselen heeft plaats gehad, nog eer er menschen waren die het konden opmerken. Eene natuurwet is het dat het levende ongaarne het leven verlaat, en in de behoeften welke het gevoelt om in het leven te blijven, tracht te voorzien op iedere bereikbare manier. Onder dien drang ontwikkelen zich de noodige organen, worden de organen voor hunne taak meer en meer bekwaam; hetgeen men met andere woorden zegt, wanneer men zegt dat de levensfunctiën verdeeld worden over een grooter getal organen, die onderling steeds meer
verschillen en elkander steeds beter ondersteunen. Aan die natuurwet is ongetwijfeld mede de mensch onderworpen, klaarblijkelijk zonder dat er uit volgt, dat de zucht om te leven zich bij den mensch in de maatschappij zou
| |
| |
voordoen op eene manier welke in eenige verte, anders dan in het volkomen abstrakte, vergelijkbaar zou zijn bij de verschijnselen in het dieren- en in het plantenrijk. De inhoud zelf van de vindingen der latere natuurwetenschap betreffende de ontwikkeling van de organische wezens, ontneemt hun teneenemale het karakter van natuurwetten. Zij komen hierop neer; dat de levensdrang niet op een gemakkelijke wijze te bevredigen was, dat de mogelijkheid om te leven elkaar door de wezens onderling betwist moest worden, dat een groote vaardigheid werd vereischt om weerstand te bieden aan al de invloeden welke de levenskansen verminderden.
Zoo hebben de ongunstige omstandigheden waaronder geleefd werd, de ontwikkeling der functiën van het leven begunstigd. Door inspanning en oefening van organen zijn organen verfijnd en versterkt. In een noodzakelijken strijd om te weinig aanwezig voedsel, zijn de sterksten overwinnaars gebleven. Aan overmachtige vijanden zijn de zeer vluggen en de zeer sluwen ontsnapt. De koude heeft alleen de van zware vachten voorziene dieren gespaard, de lange winter hen die maanden lang zonder eten konden leven, de woestijnen hen die dagen in het heete zand vertoefden zonder drinken. In dit alles is een duidelijk oorzakelijk verband, maar valt geen andere natuurwet op te merken, dan dat het organische leven zich voegt naar de omstandigheden. Tenzij het de natuurwet ware, dat men van te voren geen enkelen vorm van het leven mag ontkennen. Wanneer slechts de omstandigheden er naar zijn, zal het leven zich voegen en is vatbaar voor iedere variatie. Eenmaal verkregen eigenschappen worden op een volgend geslacht overgebracht, en blijven behouden in de soort, totdat de omstandigheden zich wijzigen en een nieuwe variatie doen optreden.
De uitdrukking aan het Darwinisme ontleend, natural selection, natuurkeus, onderstelt omstandigheden waarin een keuze noodzakelijk was. Het leven, moet men aannemen, is gegroeid tegen de verdrukking in. Maar mag daaruit, zooals onder de heerschappij van het kapitalistische produktiestelsel voetstoots door de burgerlijke schrijvers wordt geloofd, afgeleid worden, én dat zonder onderdrukking geen groei mogelijk
| |
| |
is, én dat de verdrukking bestemd is tot het einde van de dingen te blijven bestaan? - Er is, zonder twijfel, een heftige strijd gevoerd om het leven; maar een drievoudige dwaasheid is het, voorbij te zien dat enkel gestreden is wijl strijd noodzakelijk was; die noodzakelijkheid voor eeuwig te houden; te willen toepassen op de menschelijke samenleving wat gedurende een zekere periode de wet was het leven der lagere organismen. Het is geen natuurwet dat de levende wezens elkaar bestrijden om te bestaan; het is een natuurwet, dat zij elkander bestrijden indien en wanneer en zoolang strijd onvermijdelijk is, geboden wordt door de omstandigheden waaronder zij leven. Komen nu de omstandigheden te veranderen, in dezen zin dat onderlinge strijd ten verderve zou voeren en nadeelige invloeden van buiten, van koude of hitte, weêr of wind, slechts door onderling overleg te temperen zijn, dan zal, krachtens de natuurwet dat het organische leven zich naar de omstandigheden voegt, de strijd worden vervangen door de samenwerking. Bestaat er eene natuurwet, die zoodanige verandering van omstandigheden uitsluit? Indien de Heer Treub dit voor waarschijnlijk hield, zou hij het wel hebben gezegd. Maar allen die zooals hij de natuurwetenschap tegen het socialisme meenen te kunnen gebruiken, hebben vooruit gedekreteerd welke omstandigheden zich niet mochten voordoen. En dit is dan ook het eenige uitgangspunt dat eene weerlegging van het socialisme mogelijk maakt. Ook van den mensch geldt, dat zijne levensverrichtingen zich voegen naar de gegevens waarin hij verkeert. Zijne omstandigheden, in de gematigde gewesten waar hij zich weldra van de natuur onafhankelijk maakte, zijn de sociale verhoudingen waarin hij leeft. Daarvan, van hun tijdelijk en in onafgebroken wijziging begrepen gesteldheid, zal het afhangen of hij te strijden heeft voor zijn bestaan, dan wel de voorkeur zal geven aan vrede en samenwerking. Dit zal niet
geschieden krachtens een anderen drang dan die van de feiten, al zal de drang van de feiten veelal zich in een indirekten, verhulden vorm doen gevoelen. Wanneer men nu, gelijk in de bourgeois kritiek van het socialisme gebeurt, volkomen willekeurig aanneemt, dat de sociale verhoudingen nimmer het overleg ver- | |
| |
oorloven en steeds den strijd zullen gebieden, dan heeft men een al te gemakkelijk spel om, krachtens de natuurwetten, eene maatschappij voor een utopie te verklaren, waarin het overleg den strijd zou vervangen. Ten deze is dus de vraag die alles beheerscht: - hebben wij recht een toekomst aan te kondigen, die den vrede zal maken tot het normale sociale gegeven waarin het beschaafde deel van de menschheid zal verkeeren?
En hiermede is de zaak van het socialisme gebracht waar zij behoort: op het terrein van de Economie.
Niet eenmaal in de dierenwereld kan men eene natuurwet aanwijzen, welke den strijd om het bestaan zou stellen tot onvermijdelijke en noodzakelijke voorwaarde van alle ontwikkeling. Niet altijd heeft de strijd om het bestaan de ontwikkeling bevorderd, in vele gevallen is ontwikkeling verkregen zonder eenigen strijd. Wel ver van de differentiatie en de samenwerking van organen te bevorderen, en op die wijze de natuurlijke functiën te verbeteren, heeft de strijd geheele soorten vernietigd. Indien de gewijzigde omstandigheden het noodig maakten, heeft bij andere een achterwaartsche ontwikkeling plaats gehad.
Op de wijze van den Heer Treub, zou men evengoed den ondergang als de volmaking van de maatschappij op natuurwetenschappelijke gronden kunnen voorspellen. Zelfs in de dierenwereld is het mogelijk gebleken, de omstandigheden, waaronder vroeger de ontwikkeling - indien er ontwikkeling was - moest plaats grijpen, te vervangen door het veel snellere, het doelmatiger en zekerder ingrijpen van den mensch.
Ten aanzien van de huisdieren, vervangt de mensch de natuur; de natuurkeus en de teeltkeus worden door hem uitgeoefend. De mensch maakt in de dierenwereld de omstandigheden, waarnaar het leven zich schikt. En wij zouden mogen uitsluiten, voor nu en voor altijd, de mogelijkheid dat hij zijne eigen sociale wereld opbouwde, volgens de levenswetten welke hij zelf heeft ontdekt?
Trouwens, de Heer Treub geeft in zijne artikelen van het Sociaal Weekblad, die behalve een bestrijding van de sociaaldemocratie, er eene van het conservatisme bevatten, op een
| |
| |
indirekte wijze te verstaan, dat zijne natuurwetenschappelijke kritiek maar half gemeend is; dat reeds in de bestaande maatschappij geheel andere dan natuurwetten gelden. Want hij noemt onder de diensten, die het Darwinisme bij de studie van maatschappelijke vraagstukken bewijst, deze, ‘dat het al die toestanden veroordeelt, welke in een bestaande maatschappij the survival of the fittest tegenhouden of belemmeren.’ Ziedaar dus erkend, dat de mensch, ‘het dier van hoogere orde’, die ‘niet aan de natuurwetten kan ontkomen’, toestanden heeft kunnen scheppen, en zelfs met groote kracht weet te bestendigen, welke gezegde natuurwet van het Darwinisme ‘veroordeelt.’ De in de tegenwoordige maatschappij levende menschen hebben blijkbaar wel aan de natuurwetten kunnen ontkomen, althans aan de Darwinistische. Maar dan de menschen van een toekomstige maatschappij? Als het mogelijk is ten kwade van de natuurwetten af te wijken, zou het dan onmogelijk wezen, beter dan de natuurwetten te zijn? Intusschen nemen wij nota van de erkenning, dat het afhankelijk zijn van natuurwetten zoo'n vaart niet loopt. De instellingen, welke het conservatisme liefheeft, zijn, blijkens het citaat van Mr. Treub, tegen ‘het Darwinisme’ in, tot stand gekomen. De Heer Treub is zich dus bewust, dat er nog iets anders werkt in de maatschappij dan wat hij onder natuurwetten heeft leeren kennen. Maar bij de kritiek van het socialisme keert hij tot het leerstuk van de hoogere dieren terug. De buiten de wetenschap liggende strekking van zulke bokkesprongen is gemakkelijk uit te vinden. En de drukte die men van het door de natuurstudie veroordeelde socialisme maakt, doet de deur dicht. Zou men waarlijk zoo gerust zijn over dit volstrekte vonnis, in naam van de almachtige natuurwetten gewezen? In het oorlogvoeren heeft men gewoonlijk overwonnen ten spijt van de regelen der strategie. Zoo zullen de klassen die den
maatschappelijken strijd verliezen, zich kunnen troosten met de gedachte dat zij zijn verslagen tegen de wetenschap in. De natuurwetten ‘veroordeelen’ niet, zij voorkomen. Maar men bespeurt in den ijver om het socialisme met de natuurwetten te lijf te gaan, iets van de vrees dat de gepriviligeerde standen zullen blijven
| |
| |
zitten met een vonnis - dat niet voor uitvoering vatbaar is. Dat de anderen, veroordeeld door een wetenschap, zullen zegepralen in de werkelijkheid. - Welk eene wetenschap zoodanige onuitvoerbare vonnissen strijkt, kan naar redeneeringen als er hier geciteerd zijn, eenigszins worden beoordeeld.
| |
II.
Overigens is de Heer Treub wel een van de laatsten om de richtigheid van de sociaal-democratische theorie aan welke andere leer ook te toetsen. In zijne handen moet het onderzoek op niets uitloopen, want hij verstaat de theorie niet welke gekeurd moet worden. Een paar van zijne misverstanden willen wij hier ophelderen, aleer, tot slot van deze serie, bovenstaande algemeene opmerkingen nader uittewerken. Deze correctie heeft ook een algemeen belang, want het betreft misstellingen die, hoe vaak ook verbeterd, in de burgerlijke geschriften over het onderwerp blijven krioelen: - een van de wijzen waarop de bourgeoisie haar recht bewijst op de qualificatie welke van ondergaande klassen geldt, dat zij niets hebben geleerd.
Hun toeschrijvende, wat slechts bij hunne tegenstanders wordt gevonden, onderschuift Mr. Treub aan de socialisten het geloof in maatschappelijke heilmiddelen; nog wel in een universeel heilmiddel. Deze grief, aangevoerd in een verhandeling welke het betoog is van een heilmiddel, de eerbiediging van de natuurwetten, alsof natuurwetten die dezen naam verdienen zonder hem geen eerbiediging zouden weten aftedwingen, bewijst dat Mr. Treub in de latere socialistische letterkunde een vreemdeling is. Alleen een vreemdeling in hunne geschriften, kan. van de leer der socialisten meenen dat zij wordt aanbevolen als een middel om een kranke maatschappij, een bij bourgeoisschrijvers zeer gangbare uitdrukking, te doen herstellen. Wij zeggen niet dat de kapitalistische inrichting als eene afwijking van eenigen hersenschimmingen normalen toestand moet worden opgevat. Het kapitalisme is een onvermijdelijke faze in de ontwikkelingsgang van het maatschappelijk leven. Aan een herstel van de
| |
| |
fouten van het kapitalisme is onder het kapitalisme niet te denken. Geen der heilmiddelen welke door hervormingsgezinden wordt gepredikt, kan eene afdoende verbetering zijn. Het is niet moeilijk zich een gezuiverd kapitalisme te verbeelden, maar het is onmogelijk een kapitalistische maatschappij te zuiveren van hare gebreken. Om de goede reden, dat deze gebreken hare eigenschappen en kenmerken zijn, zonder welke zij in de werkelijkheid niet kan bestaan. En dit blijkt duidelijker naarmate, bij den teruggang van het systeem, zijne schadelijke trekken heviger worden en de aandacht op zich vestigen van de vrienden der geleidelijke verbetering. Allen die niet hunne oogen sluiten voor de verschijnselen van verval, staren hen radeloos aan. Geen der grootere feilen waarvoor zij zich nog verstouten vertrouwbare genezing te kunnen brengen. Wat zullen zij doen om de centralisatie van het kapitaal, en de onteigening van de groote massa, te keer te gaan? Het wordt zoo openbaar dat zij het niet weten, dat alleen de oprechtheid waarmede, in de verschillende regeeringslichamen en in de pers, gezegd wordt dat zij onmachtig zijn te helpen, hunne houding eenigermate vermag te redden. Niettemin blijft een goedgezinde minderheid, hier te lande ook door Mr. Treub aangevoerd, peinzen op middelen en heilmiddelen. Maar de meerderheid laat haar in den steek en zint enkel op de hulp van het geweld dat in den klassenstrijd zal beslissen. De hervormingsgezinden gaan onder, hunne politieke onspoed, laatstelijk en treffendst in België geleden, is het zichtbare teeken van de voor velen nog onzichtbare waarheid, dat wie waarlijk hervormen wil, het stelsel zelf van de kapitalistische orde op revolutionnaire wijze behoort aan te grijpen. Maar van den revolutionnairen strijd tegen de bestaande maatschappij missen zij alle begrip. Zij zijn nog onbekend met den grondslag van onzen strijd, de ontdekking dat kapitalisme, nu in zijne laatste dagen, door het reeds alom opgroeiende
socialistische stelsel zal worden vervangen. Wij zouden niet trachten een maatschappelijke orde te doen vallen, indien wij niet verwachtten dat zij door de economische ontwikkeling buiten de menschen zou worden verzwolgen. Dit is onze opvatting van natuurwetten, zoover zij voortleven in econo- | |
| |
mische regelen. De onvermijdelijkheid van den ondergang bewezen, plaatsen wij ons aan de zijde van de sociale klasse, welke bij het verhaasten van het einde het grootste belang heeft, en houden ons niet op met pogingen om te verbeteren wat afgeschaft, te bewaren in fraaieren vorm wat met al zijne gebreken vernietigd zal worden. Deze beteekenis en enkel deze, heeft de revolutionnaire strijd van de sociaaldemocratie.
En zij heeft van hare leer waarlijk geen geheim gemaakt. Geen andere opvatting zal in eenig tot de wetenschappelijke literatuur behoorend werk kunnen worden aangewezen. Het zijn de burgerlijke denkbeelden en zegswijzen welke voor socialistische worden uitgegeven en daarna zegevierend aangetast.
Spreekt men over de revolutionnaire taktiek van onze partij, dan is het niet de sociaal-democratische maar de burgerlijke idee van revolutionnair welke men op het oog heeft; en er volgt een fantastische polemiek waarin men tevergeefsch zoekt naar aanknoopingspunten met het eigenlijk onderwerp. Ditmaal heeft de Heer Treub als ‘een wezenlijke fout van de Duitsche sociaal-democratie’ uitgevonden, dat zij, door de arbeidsprodukten ‘naar ieders redelijke behoeften’, aan te geven als een ‘nog steeds niet geheel vaarwel gezegd doel’, ‘de noodzakelijkheid van den strijd om het bestaan geheel en al miskent.’ Op het dwaze, door niets gestaafde dogma van de noodzakelijkheid komen wij voorshands niet terug. Evenmin op de vreemde onderstelling, dat, zoo de noodzakelijkheid een feit ware, een wereldpartij als de socialistische haar bij geen mogelijkheid, anders dan in een onbewaakt oogenblik of bij monde van een excentriek lid, zou kunnen miskennen. Maar enkel op het misverstand wijzen we, dat, door deze aanduiding van een toekomstig distributie-stelsel uit een programma van een strijdende partij te weren, de genoemde partij aan ‘revolutionarisme heeft ingeboet’, ‘wat zij aan wetenschappelijkheid heeft gewonnen’. De verdeeling van arbeidsprodukten behoort in een zoodanig programma niet, wijl omtrent dit punt thans geen voorschriften kunnen worden gegeven. De verdeeling volgt de voortbrenging, en, evenals de voortbrenging zich regelmatig uit de tegenwoordige in de toekomstige omzet, zal de verdeeling hare onvermijdelijke
| |
| |
evolutie moeten afloopen. Wil men de socialistische denkbeelden over het onderwerp beoordeelen, dan geve men zich eenige moeite om deze denkbeelden te leeren kennen. Marx heeft in een door de partij als juist erkende kritiek van het programma, dat in 1875 opgesteld werd, een schets geleverd van de waarschijnlijke opvolging der thans denkbare distributie-stelsels. Indien de burgerlijke auteurs ook gaven om de manier waarop zij de gehate sociaal-democratie bestrijden, zouden zij het ongeoorloofd achten, van zulke gewichtige bijdragen tot de theorie onkundig te zijn. Wat zij nu weerleggen is hunne eigen narheid. De ‘verdeeling naar behoeften’, is een van de mogelijke vormen, maar zal wel niet kunnen gelden in een socialistische periode, welke zich direkt bij het kapitalisme aansluit. Zulke dingen in te zien, te begrijpen wat het eene en wat het andere economische stelsel is, maakt juist uit het wezen van de revolutionnaire gezindheid.
Het Erfurter Program loochent de verdeeling naar behoeften niet, maar is de expressie van het revolutionnaire besef, dat het stellen van zoodanige eischen een ijdele bezigheid is voor de lieden van heden, ten wiens bate programma's worden gemaakt. De tegenstelling van revolutie en wetenschap is valsch. Het is de wetenschap, die geleerd heeft dat de wereld niet is een mechaniek, welke hervormd wordt, maar organisme, dat groeit. Een achterlijk stadium is met geen hervormingen te helpen, het moet zijn tijd hebben, uitrazen en voor een volgend plaats maken. Dan is het gerevolutionneerd, zooals het kapitalisme revolutionnair heeft gewerkt in de feudale maatschappij, niet ondanks, maar op aansporen van een wetenschap, die het onhoudbare van de bestaande orde had ingezien. Een revolutionarisme, dat in strijd is met wetenschappelijkheid, is de eenige opvatting van de revolutie, waartoe de burgerlijke verdedigers van het kapitalisme zich kunnen bekwamen. Maar dat is hunne zaak, en de onze niet. Zooals het de hunne is, de gedachte van ‘verdeeling naar behoefte’, wel de redelijkste die men zich kan voorstellen, de miskenning van een natuurwet te noemen. Is eene verdeeling anders dan naar behoeften zooveel natuurlijker? Zij zou, zegt de redacteur van het Sociaal Weekblad, ‘de
| |
| |
kiem van haar ondergang in zich dragen’. De doodgewone binnen ieders ervaring liggende waarheid, dat van menschen eerst dan een vruchtbare inspanning van ieders beste krachten kan worden verwacht, wanneer hunne stoffelijke behoeften bevredigd zijn, ligt blijkbaar reeds boven het peil, dat de anti-socialistische kritiek kan bereiken. - Zoo veel te beter voor de sociaal-democratie.
October '94.
| |
Naschrift.
Door een misverstand is in de vorige aflevering alleen de eerste helft geplaatst van het vervolgstuk waarbij behoorde de bovenstaande andere helft. Om nu niet voor de vierde maal op hetzelfde onderwerp terug te komen, moet ik het voornemen om over het socialistische inzicht der Darwinistische leer uitvoeriger te schrijven, tot later uitstellen. Trouwens, hoe de regelen van differentiatie en samenwerking van organen werken in de menschelijke maatschappij, is het onderwerp van een boekje bij H.J. Poutsma te Amsterdam door mij dezer dagen uitgegeven.
In het in de November-afl. verschenen gedeelte, zijn, behalve eenige in het oog vallende drukfouten, een paar passages blijven staan welke verbetering behoeven.
Bl. 236. ‘De bakker en de schoenmaker kunnen, aangenomen dat die prijs overeenkomt met de waarde, voor een gulden van hunne waren aan elkaar verkoopen, en als de arbeid die in de materialen steekt en aan het vervaardigen van de goederen besteed is, maar drie kwartjes waarde had, zullen beiden vijf stuivers verdienen.’
Behalve dat hier de bepaalde fout staat: arbeid, voor arbeidskracht, die waarde heeft - is de zin wat al te beknopt om duidelijk te zijn. Het spreekt wel van zelf, dat door het ruilen van gelijkwaardige waren, niet verdiend kan worden. Reeds vóór den ruil is in dit geval het mafje gewonnen. De winst
| |
| |
ontstond door een anderen ruil. De arbeider gaf zijne arbeidskracht en ontving vijftien stuivers; hij had de waarde van een gulden voortgebracht aan goed, dat het eigendom van zijn meester was geworden. De waar welke de arbeider verkocht, was geen waar als eene andere; hare gebruiksnuttigheid is, dat zij waarde voortbrengt. Arbeid heeft geen waarde, maar maakt waarde. Arbeidskracht is in onze maatschappij een waar, die waarde bezit als alle andere waren. Zoodat, wanneer de knechts naar huis gaan met hun loon van 75 cents voor elken gulden dien zij aan waren in den winkel achterlaten, de bakker en de schoenmaker zooveel malen een kwartje hebben verdiend als er guldentallen aan waren voorhanden zijn. Nu bezitten zij de goederen, maar zouden gaarne het geld bezitten. Zoo spoedig zij nu een hoeveelheid waar tegen een gulden ruilen, blijkt hun winst: vinden zij hunne verdienste in den vorm van geld, steken zij de meerwaarde, door de werklieden voortgebracht, in den zak.
Bl. 237. De weerlegging van de opmerking aangaande ‘de waarde van een op de wandeling gevonden edelsteen’ bevat iets verkeerds. ‘Juist dat in zeer enkele gevallen zonder arbeid verkregen voorwerpen waarde kunnen hebben,’ enz. Bedoeld is blijkbaar: voorwerpen, welke in het bezit van den vinder, zich gedragen alsof zij waren waren en waarde hadden. Gevonden edelgesteenten, namelijk steenen die, zonder dat er arbeid aan verricht is, geld opbrengen, zijn geen waren en kunnen dus geen waarde bezitten. Zulke zaken, aangenomen dat zij voorkomen, zijn geen economische voorwerpen, evenmin als zonnestralen of zeewater aan het strand. Indien diamanten op straat gevonden werden, zouden zij geen waren zijn. De economie houdt zich alleen bezig met de eigenschappen van de waren, en met de regelen van de voortbrenging en den ruil van waren.
|
|