TS. Tijdschrift voor tijdschriftstudies. Jaargang 2015
(2015)– [tijdschrift] TS– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 5]
| |
[Nummer 37] | |
AbstractIn Francophone literary studies, research on press and literature has recently grown into a full and dynamic research field, with some pioneering work, numerous collective publications, recognized research centers, networks and websites. This article first discusses the emergence of this research paradigm, its primary concerns and its importance in a larger, mediological approach of literature. Subsequently, a number of insights will be explained on the basis of a case study of literator and essayist Bernard Frank and the genre of the chronique. | |
KeywordsPress history, journalism, medium, French literature, Bernard Frank
De afgelopen jaren is het onderzoek naar pers en literatuur in de Franstalige literatuurwetenschap uitgegroeid tot een volwaardig en dynamisch onderzoeksdomein, met een aantal pionierswerken, talrijke collectieve publicaties, erkende onderzoekscentra, netwerken en websites. Dit artikel bespreekt eerst de opkomst van dit onderzoeksdomein, zijn voornaamste aandachtspunten en het belang ervan binnen een ruimere, mediologische benadering van literatuur. Vervolgens wordt een aantal inzichten toegelicht aan de hand van een case study die betrekking heeft op het genre van de chronique. Aan de hand van het literair-journalistieke oeuvre van Bernard Frank (1929-2006), wordt aangetoond wat de meerwaarde kan zijn van een benadering die aandacht heeft voor de materiële verschijningsvormen van een genre.Ga naar voetnoot1 | |
[pagina 6]
| |
Opkomst van het onderzoeksdomein ‘pers en literatuur’De hedendaagse academische bedrijvigheid in de Franstalige wereld rond het thema ‘pers en literatuur’ is allesbehalve vanzelfsprekend. Onder ‘pers’ of ‘journalistiek’ verstaat men binnen dit domein de sector van de periodieke publicaties (dag- en weekbladen) waarin de berichtgeving over de actualiteit centraal staat. Dit type publicaties deed in Frankrijk zijn intrede met de oprichting van het dagblad La Presse in 1836 door Émile de Girardin (1802-1881). Vanaf het begin gebruikte dit soort bladen literatuur in feuilletonvorm om lezers aan zich te binden. Er is met andere woorden van meet af aan een soort ‘huwelijk’ tussen journalistiek en literatuur. In de loop van de negentiende eeuw maakte de pers verschillende materiële evoluties door, om vanaf het begin van de twintigste eeuw, met de opkomst van radio en film, deel uit te gaan maken van de zogenaamde massamedia. Hoewel men vandaag ook de term médias hanteert om naar de negentiende-eeuwse pers te verwijzen, is het gebruik hiervan een anachronisme: in de negentiende eeuw hanteerde men de termen presse en journal.Ga naar voetnoot2 Toen de pioniers van dit onderzoeksveld voor de Franse negentiende eeuw, Alain Vaillant en Marie-Ève Therenty, een vijftiental jaar geleden hun onderzoek opstartten, beperkte de literatuurwetenschappelijke aandacht voor de pers zich tot enkele monografische studies over grote auteurs, zoals Honoré de Balzac (1799-1850) of Émile Zola (1840-1902), van wie de bijdrage aan de pers zo omvangrijk was dat ze nauwelijks kon worden ontkend.Ga naar voetnoot3 Het medium werd echter niet als zodanig bestudeerd. Vanaf het einde van de negentiende eeuw ontstond er een politieke en literaire historiografie van de pers. Deze was vooral het werk van actoren uit het journalistieke veld zelf, die hiermee de professionalisering van hun sector bestendigden. Na de Tweede Wereldoorlog verscheen een groot aantal geschiedkundige en communicatiewetenschappelijke studies die bijdroegen tot een algemene geschiedenis van de pers in Frankrijk. Deze namen de vorm aan van monografieën, inventarissen en inhoudsanalyses, alsook grote synthesewerken, waarvan de vijfdelige Histoire générale de la presse française nog steeds een referentiepunt vormt.Ga naar voetnoot4 Dergelijke publicaties vormen ook nu nog een noodzakelijke, empirische achtergrond binnen dit onderzoeksdomein. De relatieve onverschilligheid van de literatuurwetenschap voor de pers kan men zien als een uitloper van het terughoudende discours dat actoren uit het literaire veld vaak gehanteerd hebben ten aanzien van de pers. Hierbij werden journalistiek en literatuur - | |
[pagina 7]
| |
of sterker nog: industrie en kunst - systematisch tegenover elkaar gezet. Veel auteurs en critici, die zelf in niet geringe mate publiceerden in de massamedia, stelden hun journalistieke praktijk voor als een vorm van prostitutie die hen dwong tot allerhande concessies aan de actualiteit en hen ervan weerhield zich te wijden aan hun eigenlijke oeuvre. Dergelijke negatieve uitspraken over de pers kan men zien als een symptoom van het autonomiseringsproces van het literaire veld in de negentiende eeuw, waarbij de ‘literatuur van de beperkte productie’ haar eigen wetten definieert en zich in toenemende mate afzet tegen de massaliteratuur die nauw verbonden is met de pers.Ga naar voetnoot5 Door zich van de pers te distantiëren, hebben literatoren zelf bijgedragen tot het minimaliseren van de talrijke en manifeste relaties die in de negentiende eeuw bestonden tussen journalistiek en literatuur. Een scheidslijn tussen journalistiek en literatuur heeft ook lange tijd de literatuurwetenschap beheerst. Weliswaar was er aandacht voor journalistieke teksten, maar dan voornamelijk in het kader van receptieonderzoek of vanuit vraagstellingen die hun oorsprong vonden in het literaire oeuvre van een auteur, waar dan een nieuw licht op werd geworpen op basis van persteksten waaraan men hoe dan ook een secundair karakter toekende. Alain Vaillant omschrijft in zijn handboek L'Histoire littéraire de paradigmawissel waarbij de pers een volwaardig onderzoeksobject werd voor de literatuurwetenschap. Hij vergelijkt de traditionele literatuurwetenschappers die belangstelling toonden voor de pers met: [les] premiers archéologues du XVIIIe siècle qui fouillaient les amas de ruines à la recherche de belles pièces (statues, mosaïques, bronzes, vases...) sans prendre conscience que le plus intéressant était le champ de fouilles lui-même, l'organisation spatiale suggérée par les restes de murs et l'accumulation de couches successives.Ga naar voetnoot6 Onder invloed van benaderingen als de literatuursociologie, de discoursanalyse en de sociokritiek is bij literatuurwetenschappers een grotere gevoeligheid ontstaan voor de manieren waarop specifieke discoursen vorm krijgen in een globale discursieve, historische en materiële context, en zijn de ‘opgravingen’ zelf centraal komen te staan. Toonaangevend in dit verband is de eerste collectieve publicatie onder redactie van Thérenty en Vaillant, L'An 1 de l'ère médiatique, waarin, naar analogie met het discoursanalytische onderzoek van Marc Angenot over het jaar 1889, de eerste jaargang van La Presse wordt onderzocht.Ga naar voetnoot7 De studie biedt niet alleen een methodologisch kader dat als basis kan fungeren voor de analyse van andere kranten, maar brengt ook de impact van de journalistiek op de literatuur aan het licht. Zo toont de analyse dat de krant een ruimte vormt waarin genres ontstaan, zoals de feuilletonroman, en dat auteurs er inventieve manieren van schrijven in uitwerken. De ontwikkeling van de pers heeft in dat opzicht, | |
[pagina 8]
| |
zoals aangetoond door Marie-Françoise Melmoux-Montaubin, tot de opkomst van een nieuw type schrijver geleid: de schrijver-journalist.Ga naar voetnoot8 Deze en andere publicaties hebben bijgedragen tot wat Guillaume Pinson en Maxime Prévost omschrijven als een ware ‘prise de conscience de l'immense valeur qui gît dans ce continent englouti - émergeant lentement mais sûrement grâce à la recherche récente - qu'est la presse et les phénomènes médiatiques de la modernité’.Ga naar voetnoot9 Het relatieve karakter van de scheidslijn tussen journalistiek en literatuur wordt hierbij voortdurend benadrukt: de opkomst van de pers in de negentiende eeuw is geen randverschijnsel van de literatuur, maar veroorzaakt juist een ware culturele aardverschuiving, die het literaire veld van binnenuit raakt en bepaalt. In een système médiatique global, een concept van Alain Vaillant, worden het boek en de krant (of: de literatuur en de pers, het traditionele uitgeverswezen en de massamedia) niet kunstmatig van elkaar onderscheiden, maar bestudeerd in het kader van een globale geschiedenis van de literaire communicatie. | |
Verwezenlijkingen en aandachtspuntenEen eerste en belangrijke verwezenlijking van deze benadering voor de literatuurwetenschap is het feit dat de journalistieke productie van een auteur voortaan wordt gezien als iets wat integraal deel uitmaakt van diens oeuvre. Het belang van wetenschappelijke, kritische heruitgaven van dergelijke corpora wordt algemeen erkend en deze worden ook voor een breder publiek ontsloten. Zo richtte GF-Flammarion in 2011 een reeks op die gewijd is aan het journalistieke werk van ‘schrijvers-journalisten’, waarin recent onder meer teksten van Honoré de Balzac en Victor Hugo werden heruitgegeven, telkens ingeleid door een specialist.Ga naar voetnoot10 Ook voor twintigste-eeuwse auteurs wordt rekening gehouden met deze dimensie van hun oeuvre, zoals blijkt uit de verzamelde werken van talrijke auteurs als Albert Londres, Joseph Kessel, Antoine Blondin, Albert Camus of Marguerite Duras.Ga naar voetnoot11 Deze beweging lijkt samen te gaan met de herontdekking door de literatuurwetenschap van de auteur (als biografische persoon) en de tendens om leven en werk niet langer van elkaar te scheiden. Niet alleen worden journalistieke teksten in boekvorm verzameld en uitgegeven, daarnaast worden ook de mogelijkheden van elektronische editie steeds systematischer benut. Hierbij heeft men meer aandacht voor de oorspronkelijke publicatiecontext en voor de complexe editiegeschiedenis van het journalistieke nevenwerk van een auteur, | |
[pagina 9]
| |
dat na een eerste publicatie in de pers vaak met toevoegingen en wijzigingen werd gebundeld. Enkele noemenswaardige editieprojecten in dit verband zijn het online platform Médias 19 voor negentiende-eeuwse journalistiek en het editieproject rond François Mauriac aan de Universiteit van Bordeaux.Ga naar voetnoot12 Een groot deel van de studies binnen dit veld is gericht op de bijdragen van individuele auteurs aan de pers. Het monografische perspectief is met andere woorden nog steeds erg belangrijk, al zijn er essentiële verschillen met het traditionele onderzoek. Zo komt het er nu op aan om de deelname van auteurs aan de pers systematischer in kaart te brengen, met aandacht voor de betekeniseffecten in de oorspronkelijke publicatiecontext. Daarnaast worden persteksten niet meer bestudeerd om het eigenlijke oeuvre beter te belichten, maar binnen een ruimere reflectie op de evolutie van de literaire communicatie. Hierbij gaat ook aandacht uit naar de vormen van auteurschap en zelfpresentatie die binnen het journalistieke veld ontstaan, en naar de veranderende werking van teksten in functie van de drager, wanneer een perstekst bijvoorbeeld wordt hernomen in een bundel of in een literair werk.Ga naar voetnoot13 Een volgend aandachtspunt betreft de poëtica en de genrekenmerken van de pers. Een referentiewerk in dit verband is La Littérature au quotidien van Marie-Ève Thérenty.Ga naar voetnoot14 Zij werkt de hypothese uit van een wederzijdse beïnvloeding tussen een ‘literaire matrix’ (gekenmerkt door onder meer fictionalisering en ironie) en een ‘journalistieke matrix’ (met karakteristieke eigenschappen als periodiciteit, collectiviteit en actualiteit). Ook analyseert ze het ontstaan van een aantal literair-journalistieke genres in de negentiende eeuw. Voortbouwend op dit type onderzoek is in de voorbije jaren, zowel voor de negentiende als voor de twintigste eeuw, veel onderzoek verricht naar genres als de reportage, het interview en de kroniek.Ga naar voetnoot15 Hierbij gaat niet alleen aandacht uit naar het ontstaan en de evolutie van specifieke journalistieke genres, maar ook naar de soms creatieve manieren waarop individuele auteurs zich deze genres toe-eigenen. Dergelijk onderzoek vindt ook aansluiting bij inzichten uit de discoursanalyse en de communicatiewetenschap.Ga naar voetnoot16 | |
[pagina 10]
| |
Een andere vraagstelling betreft de verbeelding en de representatie van de krant, die onder meer centraal staan in de studies van Guillaume Pinson en van Alexis Lévrier en Adeline Wrona.Ga naar voetnoot17 Deze studies richten zich op de ontwikkeling van een metadiscours over de krant dat gepaard gaat met het ontstaan en de evolutie van het dagbladmedium. Het gaat hierbij over voorstellingen van de krant als geheel van praktijken, als verzameling van vertogen en als materiële drager. Deze voorstellingen vindt men niet alleen in de krant zelf, maar ook in allerhande andere dragers (romans, memoires van journalisten, etc.) waarvan de inhoud bijdraagt tot het sociale vertoog van een bepaald tijdperk. | |
Een mediologische benadering van literatuur en cultuurDergelijke onderzoeksvragen worden al dan niet in relatie tot elkaar bestudeerd en kunnen deel uitmaken van bredere historische of vergelijkende benaderingen. Een en ander hangt af van de interesses van individuele onderzoekers en de institutionele inbedding van hun projecten. Collectief onderzoek levert hierbij de meest overtuigende resultaten op, vanwege de breedte van het onderzoeksveld, de omvang van de bestudeerde corpora, het aantal betrokken actoren, en de noodzaak om tot een verfijndere periodisering te komen in het beschrijven van de evolutie van de pers.Ga naar voetnoot18 Zo heeft de onderzoeksgroep ‘Presse et littérature en Belgique francophone’ (Université libre de Bruxelles) een drievoudige doelstelling: actoren in kaart te brengen die tussen 1920 en 1960 actief waren in de Franstalig-Belgische pers, corpora digitaal ontsluiten en literatuuropvattingen en zelfpresentaties bestuderen.Ga naar voetnoot19 Het onderzoeksdomein ‘pers en literatuur’ vormt bovendien geen geïsoleerde subdiscipline binnen het brede veld van de literatuur- en cultuurwetenschappen. Dit type onderzoek maakt deel uit van een globalere mediologische (naar de Franse term médiologie) paradigmawissel in bestaande disciplines, zoals de literatuurwetenschap, die traditioneel de nadruk leggen op de tekst.Ga naar voetnoot20 Hierbij worden teksten bestudeerd in nauwe relatie tot hun materiële verschijningsvormen, als ‘tekstuele objecten’ of ‘tekstuele media’.Ga naar voetnoot21 Dit perspectief sluit onder meer aan bij de reflectie op de ‘editoriale taaluiting’ (énonciation éditoriale): de tekst wordt hier niet langer gezien als een taaluiting van een | |
[pagina 11]
| |
individu, maar als een taaluiting die voortkomt uit een samenspel van entiteiten.Ga naar voetnoot22 De materiële en technologische praktijken waarin teksten zijn ingebed hebben steeds brede sociale en culturele implicaties. Categorieën zoals genres, stromingen of nationale afbakeningen worden dan ook niet meer louter tekstueel gedefinieerd, maar bestudeerd in relatie tot de media die hun verspreiding mogelijk maken. Op deze manier komen vragen naar voren die verwaarloosd worden in de klassiek tekstuele benaderingen en in de louter materiële boekgeschiedenis. Wat verandert er wanneer een tekst van medium verandert? Welke dimensies van de tekst worden gewijzigd, bestendigd of juist gewist door de drager? Of, algemener: hoe functioneren teksten in hun publieke en sociale manifestaties? De nadruk ligt met andere woorden op een brede definitie van het medium: dat is niet louter een technologisch gegeven, maar wordt benaderd vanuit antropologisch en historisch perspectief.Ga naar voetnoot23 Een mooie toepassing van een dergelijk perspectief vormt het project Critique et médium onder redactie van Ivanne Rialland, waarbij de eigenschappen van het cultuurkritische vertoog over film, literatuur, schilderkunst, fotografie etcetera in relatie tot verschillende dragers (het tijdschrift, het magazine, de boekenreeks, de monografie, het internet) worden bestudeerd.Ga naar voetnoot24 | |
Case study: Bernard FrankIn wat volgt toon ik beknopt aan wat een mediologisch perspectief kan opleveren voor de studie van de kroniek, een specifiek literair-journalistiek genre dat veel gebezigd wordt in de Franse pers. Hierbij wil ik niet zozeer tot een omvattende omschrijving van het genre zelf komen, als wel het belang aangeven van materialiteit binnen een dergelijke onderneming. Deze stelling zal ik illustreren aan de hand van het oeuvre van de Franse romancier, chroniqueur en essayist Bernard Frank, wiens werk en parcours ik vooreerst beknopt schets. Bij het Franse grote publiek geniet Frank een zekere bekendheid vanaf de jaren 1980, wanneer hij wordt aangesteld als vaste literaire chroniqueur van een aantal Franse dag- en weekbladen: Le Matin de Paris (1981-85), Le Monde (1985-89) en Le Nouvel Observateur (1989-2006). Het eigenlijke literaire oeuvre van Frank, dat bestaat uit acht boeken, gaat vooraf aan deze periode en krijgt op dat moment een tweede leven in de vorm van herdrukken.Ga naar voetnoot25 Opgegroeid in een niet-praktiserend joods gezin, publiceert Frank in de jaren 1950 maar liefst zes boeken. Op twintigjarige leeftijd ontmoet hij Jean-Paul Sartre (1905-1980), aan wie hij het manuscript laat lezen van wat zijn eerste boek zal worden, La Géographie universelle, een mengeling van jeugdherinneringen en literaire autobiografie. Het manuscript wordt aanvaard voor publicatie bij Gallimard, maar Frank | |
[pagina 12]
| |
besluit niettemin, tegen het advies van Sartre in, om zijn boek te laten verschijnen bij de ‘rechtse’ uitgever La Table Ronde. Hij is intussen ook door Sartre aangesteld als literaire chroniqueur bij Les Temps Modernes, waar hij onder meer, in de kroniek ‘Grognards et hussards’, de jonge rechtse literaire garde bespot. Hij wordt echter enkele maanden later al ontslagen, naar aanleiding van zijn eerste roman Les Rats (La Table Ronde, 1953) waarin hij Sartre met weinig egards opvoert als personage. In 1955 publiceert Frank een vervolg op zijn eerste boek, Israël (La Table Ronde), en een tweede roman, L'Illusion comique (La Table Ronde). De twee volgende essays vormen reeds een terugblik op zijn debuut: Le dernier des Mohicans (Fasquelle, 1956) is Franks repliek op de breuk met Les Temps Modernes; in La Panoplie littéraire gaat hij in op zijn debuut als chroniqueur bij L'Observateur in 1952 en op zijn ontmoetingen met Sartre. Twee andere boeken, die elk na een stilte van meer dan tien jaar verschijnen, vervolledigen zijn oeuvre. Het gaat om werken waarin literatuurkritiek, mijmering en autobiografie met elkaar verweven zijn: Un siècle débordé (Grasset, 1970) en Solde (Flammarion, 1980). Daarnaast telt het oeuvre van Frank honderden kronieken, verschenen van 1952 tot 2006 in een dertigtal dagbladen, magazines en tijdschriften (onder meer L'Observateur, Les Cahiers des saisons, Le Nouvel Adam, L'Actualité, Égoïste). Deze kronieken worden vanaf de jaren 1990 vrij systematisch gebundeld. Het werk van Frank is zeer relevant in het kader van een reflectie op de materialiteit van tekstsoorten, omwille van de omvang van de journalistieke component (meer dan vijftig jaar schreef hij kronieken in een dertigtal Franse kranten en tijdschriften) en omwille van de erg diverse manieren waarop hij als journalist en literator materiële dragers (pers, tijdschriften, boeken) heeft benut. | |
Tekstuele eigenschappen van de kroniekHet genre van de kroniek is vergelijkbaar met wat wij in het Nederlandse taalgebied onder een column verstaan, namelijk een ‘regelmatige (min of meer kritische en op een vaste plaats verschijnende) bijdrage aan een krant of een weekblad, meestal ondertekend, die een specifiek domein van het maatschappelijke leven becommentarieert of afwisselend de meest gevarieerde onderwerpen behandelt.’Ga naar voetnoot26 Tot op zekere hoogte kan men het genre definiëren aan de hand van tekstuele en discursieve parameters. Zo is de kroniek een tekstsoort die verankerd is in de actualiteit: doorgaans is dat de culturele actualiteit, maar het kan ook gaan om politiek, economie of lifestyle. Vervolgens behoort de kroniek niet tot de louter informatieve, objectieve vertogen, maar kenmerkt het genre zich door een subjectieve vorm van spreken: de stem van de kroniekschrijver is aanwezig in de tekst, onder meer via het gebruik van de eerste persoon. Wat dat betreft toont de kroniek verwantschap met de reportage, die eveneens gekenmerkt wordt door de aanwezigheid van de spreker.Ga naar voetnoot27 De kroniek verschilt niettemin van dit genre omwille van het typische ethos dat eraan verbonden is. Grof geschetst kan men stellen dat de reporter zich ver- | |
[pagina 13]
| |
plaatst om de actualiteit te onderzoeken, terwijl de chroniqueur veeleer van achter zijn bureau de actualiteit becommentarieert met een wat afstandelijke, vaak ironische, maar niettemin betrokken blik: [...] une posture paradoxale entre adhésion et résistance: la chronique a pu être un genre passif de construction d'une idéologie de la participation, mais elle a été aussi à certaines périodes et en dépit des apparences, une case ironique où sont activées [...] toutes les possibilités d'une écriture oblique.Ga naar voetnoot28 De kroniek wordt daarnaast gekenmerkt door een herkenbare eigen stijl: het kan gaan om een typische vorm van humor, maar evenzeer om een voorkeur voor bepaalde onderwerpen of stijlfiguren. Herkenbaarheid van de stem van de auteur wordt ook in de hand gewerkt door het feit dat het genre veel meer biedt dan een subjectief commentaar op de actualiteit: de actualiteit vormt een voorwendsel voor de mijmeringen en uitweidingen van de kroniekschrijver, die op deze manier inkijk geeft in zijn denkwereld en verbeelding.Ga naar voetnoot30 De kroniek is in dat opzicht een open genre, dat heel uiteenlopende discourssoorten (argumentatie, polemiek, fictie) kan integreren. Zo kan men de kroniek omschrijven als een lichtere of minder literaire variant van het essay.Ga naar voetnoot31 Vanwege zijn flexibiliteit is de kroniek dan ook interessant voor literatoren. Niet zonder reden vermelden Curatolo en Schaffner de aandacht voor de stilistische kwaliteit bij de genrekenmerken van de journalistieke kroniek van schrijvers.Ga naar voetnoot32 Het genre zelf is als zodanig - evenmin als het interview of de reportage - niet noodzakelijk literair.Ga naar voetnoot33 Het literaire karakter van de kroniek is, zoals ik verderop zal betogen, afhankelijk van een samenspel tussen tekstuele en contextuele factoren, waarbij ook de materiële verschijningsvorm een rol speelt. Al deze tekstuele genrekenmerken zijn aanwezig in het omvangrijke corpus van journalistieke teksten van Bernard Frank, waarvan een groot deel werd verzameld in bundels die in hun ondertitel de genrebepaling ‘chroniques’ bevatten.Ga naar voetnoot34 Menig commen- | |
[pagina 14]
| |
tator benadrukt de herkenbare stijl van dit oeuvre. Vanwege de eindeloze zinnen en de uitvoerige bespreking van ogenschijnlijk onbeduidende details en anekdotes, geeft Franks stijl de indruk erg rommelig, onsamenhangend of zelfs verwaarloosd te zijn. Maar dit rommelige karakter is slechts schijn: voor wie goed leest worden zijn op het eerste gezicht vergezochte uitweidingen gekenmerkt door een uitzonderlijke helderheid en scherpzinnigheid: Le marmonnement n'était là que pour nous abuser. Il nous faisait croire au décousu de ses chroniques, à l'emmêlement de sa conversation. Rien n'était en fait plus organisé, plus construit, plus adroit que cette écriture faussement négligée.Ga naar voetnoot35 Frank is een echte denker, schrijver en essayist, die in zijn kronieken een bijzonder spannende en doorleefde reflectie geeft op hoe het de Franse literatuur van de twintigste eeuw vergaat. Bij de centrale elementen van deze reflectie vermelden we onder meer de analyse die Frank maakt, vanaf de jaren 1960, van de toenemende vermarkting van de literatuur, waarbij auteurs slachtoffer lijken te worden van hun eigen imago en het commentaar op een boek belangrijker lijkt te worden dan de leeservaring. Zo gebruikt Frank in de kronieken van de jaren 1960 en 1970 de literaire actualiteit als voorwendsel voor een soort ‘kritiek op de kritiek’, waarin hij de logica van de ‘actualiteit’ en van de ‘culturele informatie’ op de korrel neemt. Tegelijk lezen Franks kronieken als een autobiografie, waarin een aantal episodes herhaaldelijk aan bod komen: de jeugdjaren tijdens de bezetting, de breuk met Sartre, het lezen en herlezen van grote klassiekers uit de Franse literatuur, de polemieken in het wereldje van de Parijse pers en de contacten met de beau monde rond Françoise Sagan. Dit is tegelijk een fundamenteel niet-journalistiek trekje van het werk van Frank: de persoonlijke biografische ervaringen van de auteur wegen vaak zwaarder dan de eigenlijke actualiteit. De kronieken van Bernard Frank zijn in dit opzicht een verlengstuk van zijn boeken en in het bijzonder van zijn essays. | |
Materiële verschijningsvormen (I): persDit brengt ons bij de hypothese die hier centraal staat: de genre-specificiteit van de kroniek heeft niet enkel te maken met tekstuele eigenschappen, maar ook met de materiële verschijningsvorm ervan. In de negentiende en twintigste eeuw komt de kroniek hoofdzakelijk voor in periodieke publicaties als dagbladen en tijdschriften.Ga naar voetnoot36 In de twintigste eeuw wordt de term daarnaast ook gebruikt voor radio- en televisie-uitzendingen, of voor online publicaties, die al dan niet in relatie staan tot een krant of tijdschrift.Ga naar voetnoot37 Al deze dragers lijken twee eigenschappen te delen: ze verspreiden relatief korte teksten en kenmerken zich door een regelmatige en hoge publicatiefrequentie. In dit perspectief komt de kroniek naar voren als een vluchtig genre, dat in relatie staat tot de actualiteitsopvatting van het medium waarin het ingebed is. Een krant of tijdschrift | |
[pagina 15]
| |
komt in eerste instantie voort uit de handeling van een hoofdredacteur of een redactieploeg die artikels verzamelt in functie van een visie op de actualiteit. Deze kan expliciet worden gethematiseerd (in een redactioneel bijvoorbeeld) of kan blijken uit de ‘grammatica’ van de drager, waartoe de diverse materiële eigenschappen behoren zoals de publicatiefrequentie, de illustraties of de onderverdeling in thematische rubrieken.Ga naar voetnoot38 Deze materiële context bepaalt mee de productie van de kroniek: zo houdt de chroniqueur bij het schrijven van zijn kroniek rekening met factoren als de verwachtingen van het publiek, de plaats van de kroniek in het medium, of het aantal woorden dat hem is toebedeeld. Ook de receptie van de kroniek wordt door deze materiële context beïnvloed. Zo wordt een lectuur waarbij de nadruk ligt op de becommentarieerde actualiteit in de hand gewerkt bij een kroniek die deel uitmaakt van een specifiek onderdeel van de krant, bijvoorbeeld het cultuurkatern, waarvan de titel thematisch van aard is (bijvoorbeeld ‘chronique cinématographique’) en waarbij de naam van de auteur niet wordt benadrukt; de chroniqueur tekent bijvoorbeeld met zijn initialen of de medewerkers aan de rubriek variëren. Een kroniek met een vaste plaats in de krant zal daarentegen eerder gelezen worden als een tekst die de onmiddellijke actualiteit overstijgt, en die in relatie staat tot wat de auteur elders schrijft, of het nu gaat om andere kronieken of om een literair, artistiek of wetenschappelijk oeuvre. De figuur van de kroniekschrijver staat hier centraal, wat benadrukt kan worden door het gebruik van een foto van de chroniqueur of door zijn naam te integreren in de titel van de rubriek. Ook bij Bernard Frank is de materiële inbedding van zijn kronieken belangrijk. Het gaat hier zowel om het type publicatie als de aard van zijn medewerkingen (occasioneel, regelmatig) en de plaats van de kroniek in de drager zelf. De periodieken waaraan Frank heeft meegewerkt zijn erg divers. Nu eens gaat het om gespecialiseerde literaire of culturele tijdschriften, zoals Les Temps modernes of Urbanismes et architecture, dan weer om fraai ogende geïllustreerde tijdschriften die slechts enkele afleveringen kennen (zoals Haute Société) of onregelmatig verschijnen (zoals Égoïste), en ten slotte ook om periodieke publicaties die tot de massamedia behoren (opiniebladen als L'Express, Nouvel Adam, L'Actualité en Le Nouvel Observateur, of dagbladen als Le Monde en Le Matin de Paris). Bij publicaties met een lage of onregelmatige publicatiefrequentie lijkt de relatie van de kroniek tot de actualiteit veel minder uitgesproken. Dit valt onder meer op bij de bijdragen van Frank voor Égoïste en voor Urbanismes et architecture waarin de autobiografische component sterk aanwezig is en er veel ruimte is voor mijmering en fictionalisering. Zo vormt de herinnering aan een straat of een buurt waar Frank ooit gewoond heeft het vertrekpunt van iedere aflevering voor Urbanismes et architecture. In één van de bijdragen voor Égoïste ensceneert Frank zichzelf als de geliefde van Madame Bovary en herschrijft hij het beroemde verhaal van Flaubert, dat in de kroniek van Frank een vrolijke en tedere afloop kent. Maar het is zeker niet louter het type publicatie dat de relatie van de kroniek tot de actualiteit of tot het oeuvre bepaalt. Binnen deze diverse periodieke publicaties is er | |
[pagina 16]
| |
namelijk weer een grote variatie wat betreft de aard van de medewerking en de plaats van de kronieken. Zo vinden we in het driemaandelijkse Les Cahiers des saisons waaraan Frank eind jaren 1950 meewerkt, een materieel onderscheid tussen enerzijds bijdragen die de omstandigheden overstijgen en deel uitmaken van het oeuvre van hun auteur (deze vinden we terug in het deel ‘section anthologique’) en anderzijds bijdragen waarin een commentaar wordt geleverd op de actualiteit (in het zogenaamde ‘journal de bord’). Zonder oog voor de onmiddellijke publicatiecontext, de onderverdeling in rubrieken, gaat de functie van deze teksten verloren. Dit geldt bijvoorbeeld ook voor de kronieken van Frank voor Le Nouvel Adam, een geïllustreerd maandblad voor mannenmode aan het einde van de jaren 1960.Ga naar voetnoot39 Frank is er niet enkel de vaste literaire chroniqueur, hij levert eveneens occasionele bijdragen voor rubriek ‘gastronomie’ of het commentaar bij de fotoreportage van de cover girl van de maand. Zonder deze context gaan heel wat van de oorspronkelijke betekeniseffecten verloren: zo is de pose van de afstandelijke, ironische observator, die zich verzet tegen de logica van de actualiteit en zijn eigen antimoderne houding opeist, des te opvallender in een actualiteitsmagazine zoals Le Nouvel Adam, dat niet vies is van enige sensatielust. Een derde opvallend gegeven is de neiging die Bernard Frank vooral vanaf de jaren 1980 heeft om als vaste feuilletonist op te treden voor grote dag- en weekbladen, onder meer voor Le Matin de Paris (1981-1985), Le Monde (1985-1989) en Le Nouvel Observateur (1989-2006). Deze bijdragen vormen tot op zekere hoogte een commentaar op de actualiteit, maar tegelijk raakt deze steeds meer verweven met de persoonlijke actualiteit van de kroniekschrijver, die in deze feuilletons uitweidt over de meest uiteenlopende elementen uit zijn denkwereld (zijn oeuvre, zijn relatie tot andere auteurs, zijn lees-ervaringen etc.). Bovendien lijkt het er sterk op dat het optreden van Bernard Frank in zulke tijdschriften gepaard gaat met een grotere zelfenscenering als literator. Terwijl Frank zichzelf in de kronieken van de jaren 1960 presenteert als een miskend auteur die de literatuur vaarwel heeft gezegd en haar komedies met een zekere afstandelijkheid aan het licht brengt, neemt hij in de kronieken van de jaren 1980 veeleer de pose aan van de auteur die geen boeken meer hoeft te schrijven, daar zijn kronieken zijn boeken vervangen. De titels waaronder deze feuilletons verschijnen zijn eveneens veelbetekenend in dit opzicht: de kronieken van Le Matin de Paris worden voorgesteld als fragmenten uit het oeuvre (‘Morceaux choisis’), die van Le Monde als uitweidingen (‘Digressions’). | |
Materiële verschijningsvormen (2): boeken en bundelsVanuit een mediologisch perspectief komt het er dus op neer om aandacht te hebben voor de oorspronkelijke materiële inbedding van de kroniek. Parallel dient echter ook aandacht uit te gaan naar het hergebruik van persteksten in andere media (zoals het boek | |
[pagina 17]
| |
of de bundel), al dan niet op initiatief van de auteur.Ga naar voetnoot40 Het gebruik van diverse media getuigt namelijk van de waarde en de functie die men aan een bepaalde teksten toekent en van de hiërarchieën die bestaan tussen verschillende media. Zo kan een kroniekschrijver zijn kronieken beschouwen als een broodwinning die de oorspronkelijke context niet zal overstijgen, of de pers zien als een laboratorium voor het eigenlijke oeuvre dat hij ontwikkelt in boekvorm. Hij kan ook kronieken leveren met een al dan niet groot bewustzijn dat deze teksten ooit tot dat oeuvre zullen behoren.Ga naar voetnoot41 Bij Frank zien we bijvoorbeeld een opmerkelijke verschuiving wat betreft het gebruik van de dragers pers en boek, waarvan we hier de grote lijnen toelichten. We kunnen een eerste fase onderscheiden waarin de auteur debuteert met een aantal boeken (romans en essays) bij La Table Ronde, en parallel daaraan kronieken schrijft voor diverse periodieken. De kronieken vormen in deze fase een laboratorium waarin bepaalde elementen uit het oeuvre worden uitgetest. Zo krijgt Franks visie op de naoorlogse literatuur reeds vorm in de eerste kronieken voor L'Observateur (1952), alvorens in La Panoplie littéraire (1958) te worden uitgewerkt. Daarnaast zijn sommige bijdragen in kranten en tijdschriften, onder meer in Les Cahiers des saisons, voorpublicaties van hoofdstukken uit de boeken. In de kronieken van deze periode ensceneert Frank zichzelf als literator (en niet als journalist), wat lijkt te wijzen op het feit dat hij periodieken beschouwt als een volwaardig publicatiekanaal voor een schrijver. Niettemin wijst het parallelle gebruik van het medium boek op een hiërarchie waarbij de periodieke publicatie ondergeschikt blijft aan het boek. In een latere fase komt een andere publicatiestrategie naar voren: Frank zegt aan het einde van de jaren 1950 de literatuur vaarwel en publiceert een tijdlang enkel nog kronieken in tijdschriften en kranten. Hij ziet zijn publicaties als een broodwinning, maar tegelijk schrijft hij zijn teksten met een zeker bewustzijn van de literaire waarde ervan en houdt hij rekening met de mogelijkheid om ze ooit te bundelen. Zijn latere terugkeer naar de literatuur, met Un siècle débordé, is vanuit dit perspectief significant en bevestigt de ambivalente houding van de jaren 1960: het is een herneming van een aantal persbijdragen, gekoppeld aan het relaas van zijn medewerking aan de pers. Deze medewerking wordt in het boek op haar beurt voorgesteld als een (mislukte) poging om terug te keren naar de literatuur.Ga naar voetnoot42 Een slotfase is die van de feuilletons van de jaren 1980 tot 2006. Na het verschijnen van Solde in 1980 publiceert Frank geen enkel nieuw boek meer, maar hij geniet voortaan een solide reputatie als literator én als chroniqueur. Zijn eerder in boekvorm uitgegeven werken worden stuk voor stuk herdrukt in de jaren 1980, en zijn kronieken worden | |
[pagina 18]
| |
vanaf de jaren 1990 vrij systematisch gebundeld.Ga naar voetnoot43 Zo verschijnen de bijdragen voor Le Nouvel Observateur in de jaren 1990 op een moment dat Frank reeds de bundeling ervan in boekvorm voorziet. Een dergelijk gebruik van media lijkt te wijzen op een omkering van de traditionele hiërarchie tussen het boek en de krant (een omkering die de auteur overigens zelf ook opeist in de voorwoorden op de bundels): de kronieken vervangen het eigenlijke literaire oeuvre. Frank is voortaan, als chroniqueur, een literair auteur.Ga naar voetnoot44 | |
ConclusieEen mediologisch perspectief op een genre zoals de kroniek maakt het mogelijk om tot een adequatere genredefinitie te komen, door naast tekstuele eigenschappen ook materiële verschijningsvormen te belichten. Zo is de relatie van de kroniek tot de tijd (de vluchtigheid van de actualiteit of de meer duurzame tijd van de denkwereld en de verbeelding) mede afhankelijk van de materiële context waarin de kroniek verschijnt. Via de aandacht voor materialiteit komt de nadruk te liggen op het specifieke, historisch en contextueel bepaalde functioneren van teksten. Een mediologisch perspectief draagt met andere woorden bij tot een breed functionalistisch perspectief op literatuur en literatuurgeschiedenis, waarbij de nadruk ligt op het bestuderen van hoe literatuur functioneert in een specifieke context, of, preciezer nog, hoe, in een specifieke context, bepaalde teksten als ‘literaire’ teksten functioneren.Ga naar voetnoot45 Deze context houdt een bepaalde tijdruimtelijke configuratie in, evenals de materiële verschijningsvorm van het tekstuele object en de gebruiken die zich kristalliseren rond dit object. Materiële aspecten van teksten kunnen op deze manier een grote rol spelen in de toekenning van literaire waarde aan een oeuvre of een genre (door een auteur zelf of door derden). Zo kan men bij Frank achter de veelheid, diversiteit en ogenschijnlijke marginaliteit van dragers een tegelijk bewust en speels gebruik en hergebruik ervan ontwaren. Dit gebruik lijkt zich te situeren in het verlengde van een welbepaalde poëticale demarche: die van een auteur die het commentaar verheft tot een creatief principe en zijn oeuvre bouwt op het ontmaskeren en in kaart brengen van de literaire komedie. •> laurence van nuijs promoveerde in 2010 op een proefschrift over literatuurkritiek in de Belgische communistische dagbladpers (Peter Lang, 2012). Zij is als postdoctoraal onderzoeker van het FWO-Vlaanderen verbonden aan de onderzoeksgroep ‘Literatuur en cultuur’ van de KU Leuven. |
|