TS. Tijdschrift voor tijdschriftstudies. Jaargang 2014
(2014)– [tijdschrift] TS– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 101]
| |
[Nummer 36] | |
AbstractThis article discusses the late eighteenth-century Dutch periodical Lanterne magique of toverlantaern. This political journal is analyzed from the perspective of its sense of humor and its rhetorical strategy. The Lanterne magique turns out to offer a striking example of so-called defamatory rhetoric. In this periodical it is all about humiliating and scapegoating political enemies, and Schadenfreude is the main means through which this is done. The enemies are jocularly depicted as drunkards, cowards and perverts. Thus Schadenfreude, as part of the broader culture of slanderous attack, turns out to be an effective tool within late eighteenth-century public debate. Besides that, the fact that the Lanterne magique was so successful at the time, tells us that both this debate and the sense of humor of eighteenth-century Dutch society differ from that of our own time. Realizing this, we can start to understand early-modern political rhetoric and laughter better. | |
KeywordsRevolutionary era (1780-1800), history of laughter, political culture, slander
Een van de meest spraakmakende Nederlandse media events van de late achttiende eeuw was zonder twijfel de publicatie en landelijke verspreiding van het pamflet Aan het volk van Nederland, in de nacht van 25 op 26 september 1781.Ga naar voetnoot1 Het vlammende betoog van de Overijsselse baron Joan Derk van der Capellen tot den Pol over de verderfelijke invloed van het Huis van Oranje op het welvaren van de Republiek sinds haar ontstaan in de late zestiende eeuw staat algemeen bekend als een retorisch meesterwerk en wordt vaak aangeduid als het officieuze startschot van de Patriottenbeweging.Ga naar voetnoot2 Het heeft daarmee een | |
[pagina 102]
| |
canonieke status voor zowel letterkundigen als historici. Wie de retoriek van Aan het volk van Nederland nader beschouwt, ontwaart hierin een tweedeling. Enerzijds bedient dit pamflet zich van een sterk blamerende aanvalsstijl.Ga naar voetnoot3 De spreker valt zijn tegenstanders op persoonlijke gronden aan en belastert hen. Zo schrijft hij over prins Maurits: Hy was een man van allerslegste zeden: Een wreedäart, een valsch mensch en een overmaatig geile boef, die gewoon was elke schoone vrouw, evenveel of zy maagd, getrouwd, of weduwe waren, te bejagen en tot zyne booze lusten te lokken, en op die wyze verscheide onechte kinderen naliet.Ga naar voetnoot4 Maurits wordt hier neergezet als een laag karakter: een perverseling die zijn seksuele driften niet in bedwang heeft. Dit gebeurt in een taal die doorspekt is met gekleurde en sterk oordelende adjectieven (‘allerslegste zeden’, ‘geile boef’, ‘booze lusten’). Zowel die nadruk op onmatigheid en onzedelijkheid als die gekleurde, veroordelende taal zijn kenmerkend voor de blamerende retoriek zoals die in vele pamfletten vóór dat van Van der Capellen reeds was toegepast. Aan het volk van Nederland sluit in dit opzicht aan op een specifieke stroom binnen de vroegmoderne Nederlandse pamflettraditie, die van de lasterlijke pamfletten die sinds de late zestiende eeuw steevast opdoken bij grote en kleinere politiek-maatschappelijke conflicten in de Republiek.Ga naar voetnoot5 Maar in het pamflet van Van der Capellen is tevens een ander soort retoriek aanwezig. Het betreft hier een stijl van redeneren die anno 1781 als relatief nieuw wordt beschouwd en die valt te typeren als politiek-ideologisch.Ga naar voetnoot6 Deze stijl kenmerkt zich door het inhoudelijk aanvallen van de (politieke) tegenstander, waarbij men poogt de zwakheden van het standpunt of van het politiek handelen van die tegenstander te laten zien, in plaats van de zwakheden van zijn karakter. Wat betreft Aan het volk van Nederland spreekt deze retoriek met name uit de algehele teneur van de tekst, die erop gericht is te betogen dat de slechte economische en militaire staat waarin de Republiek op dat moment verkeert te wijten is aan een slecht bestuur en dat daarom dit bestuur vervangen zou moeten worden. Van die twee retorische stijlen, de blamerende, lasterlijke en de politiek-ideologische, heeft de laatste uiteindelijk de overhand gekregen in het publieke debat. In de | |
[pagina 103]
| |
huidige tijd wordt op de man spelen gezien als een retorisch zwaktebod, een drogreden. Op het moment dat Van der Capellens pamflet verscheen lag dit anders. Wie de overige pamfletliteratuur uit die tijd erop naslaat, moet concluderen dat het blamerend redeneren toen nog gold als een geaccepteerde praktijk en dat Aan het volk van Nederland in dit opzicht nog relatief mild en feitelijk gericht te noemen is, een pamflet dat niet alleen op de man maar ook op de bal speelt. In dit artikel wil ik juist die - tot nog toe weinig onderzochteGa naar voetnoot7 - blamerende retoriek nader analyseren, om te ontdekken hoe ze precies functioneerde binnen de context van de politieke cultuur van de late achttiende eeuw en waarom ze kon gelden als een succesvolle strategie voor deelnemers aan het publieke debat. Ik doe dit aan de hand van één casus: het orangistische tijdschrift Lanterne magique of toverlantaern (1782-83), dat ongeveer een jaar na Van der Capellens beroemde pamflet begon te verschijnen. Het betreft hier een tijdschrift dat vrijwel volledig bestaat uit persoonlijke aanvallen en zwartmakerij, en daarmee behoorlijk succesvol lijkt te zijn geweest. In het vervolg zal ik dit tijdschrift nader introduceren en vervolgens ingaan op wat het ons leert over het functioneren van blamerende retoriek binnen het toenmalige publieke debat. Ik spits mijn analyse daarbij voornamelijk toe op het aspect humor, meer specifiek leedvermaak, met als achterliggende gedachte dat dit aspect een belangrijke verklaring biedt voor het succes van de blamerende retorische stijl op dat moment. | |
ToverlantaarnsWie de catalogi van achttiende-eeuws Nederlandstalig drukwerk erop naslaat, treft daarin een aantal teksten aan die op grond van hun titel aan elkaar verwant lijken en dat bij nadere bestudering ook inderdaad blijken te zijn. Het betreft hier de zogeheten toverlantaarns en rarekieks, geschriften met titels als Harlequin met de rarekiek (1708), De savojaard, met de toverlantaarn (1732), De vrolyke Walon met de rarekiek-kas (1782) en De jonge Savojaard met zyn nieuwe toverlantaarn (1784).Ga naar voetnoot8 Deze toverlantaarns en rarekieks vormen een aparte categorie binnen de achttiende-eeuwse pamflet- en tijdschriftlectuur, die zich qua formule baseert op de reële praktijk van het projecteren van op glas geschilderde beelden op een laken of witte muur met behulp van toverlantaarns en het presenteren van allerhande ingenieuze kijkdozen met licht- en perspectiefeffecten, zoals die toentertijd op de kermissen en jaarmarkten van Europa gevonden werd.Ga naar voetnoot9 | |
[pagina 104]
| |
Afb. 1 Titelpagina van de gebundelde reeks van alle twintig afleveringen van de Lanterne magique of toverlantaern. Koninklijke Bibliotheek, Den Haag.
| |
[pagina 105]
| |
In de geschriften die zichzelf ‘toverlantaarn’ of ‘rarekiek’ noemen worden dergelijke kermisvertoningen naverteld in gedramatiseerde vorm. Het hoofdpersonage is daarbij doorgaans de bediener van de attractie, die tevens optreedt als explicateur. Hij beschrijft nauwkeurig de beelden die in zijn toverlantaarn of rarekiek te zien zijn, soms in dialoog met zijn toeschouwers, andere keren solo. De vertoner-explicateur is duidelijk herkenbaar als het type van de rondreizende kermisklant: hij spreekt met een buitenlands (veelal Frans) accent en wordt neergezet als armoedig.Ga naar voetnoot10 Hij wordt vaak aangeduid als Waal of Savoyaard, wat verwijst naar de verarmde streken waar in die tijd de meeste lantaarnvertoners vandaan kwamen: Wallonië, met name de streek rondom Luik, en de Frans-Italiaanse grensregio Savoye.Ga naar voetnoot11 De beelden die de Waal of Savoyaard presenteert zijn vrijwel altijd politiek van aard: ze verwijzen naar recente oorlogen of beschimpen personen die op dat moment in de publieke opinie onder vuur liggen. Daarmee politiseert het genre van de toverlantaarn- en rarekiekgeschriften een kermisattractie die, voor zover valt na te gaan, van origine zelf apolitiek was. Aan de hand van de overgeleverde glazen (met afbeeldingen voor in de toverlantaarn) en kartons (voor in de rarekiek), en kijkend naar contemporaine afbeeldingen van dergelijke voorstellingen, valt af te leiden dat de daadwerkelijke vertoningen zich voornamelijk beperkten tot plaatjes van verre oorden en beroemde steden, naast spookachtige voorstellingen die bedoeld waren om het publiek te laten griezelen.Ga naar voetnoot12 Als loten aan de stam van de vroegmoderne opiniepers duiken de (papieren) toverlantaarns en rarekieks vooral op in tijden van politieke crisis. In de vroege achttiende eeuw geeft de Spaanse Successieoorlog aanleiding tot een hele reeks ‘harlekijns met de rarekiek’.Ga naar voetnoot13 Ook het Doelistenoproer van 1748 leidt tot enkele (fel polemische) rarekieks.Ga naar voetnoot14 Pas in de Patriottentijd beleeft het genre echter zijn finest hour. Enkele orangistische drukkers en auteurs, kien op het bespelen van de door hun patriotse tegenstanders beheerste publieke opinie, ontdekken het politieke èn commerciële potentieel van de toverlantaarnformule en besluiten voor het eerst in de geschiedenis van het genre om de formule uit te voeren in de vorm van een tweewekelijks tijdschrift. Het resultaat vormt de Lanterne magique of toverlantaern, O Soo Mooi! Fraai Curieus!, waarvan uiteindelijk, tussen september 1782 en juni 1783, twintig afleveringen, veelzeggend ‘vertoningen’ genoemd, van ieder zestien pagina's zullen verschijnen (zie afbeelding 1). De Lanterne magique van 1782-83 is daarmee met afstand de succesvolste representant van het genre van de toverlantaarns en rarekieks: het langstlopende periodiek in zijn soort en qua totale omvang | |
[pagina 106]
| |
(320 pagina's druks) ongeëvenaard.Ga naar voetnoot15 De Lanterne magique trekt om meer redenen de aandacht. In zijn verschijningsvorm, een opiniërend periodiek met een tweewekelijkse publicatiefrequentie, ent hij zich op het medium van het politieke weekblad, dat op dat moment door de patriotten met veel succes wordt ingezet om hun opruiende boodschap te verspreiden.Ga naar voetnoot16 Qua methode van opinie bedrijven lijkt de Lanterne magique echter veel meer op de aloude blamerende pamfletten, waarin politieke tegenstanders met behulp van laster worden gedemoniseerd. Het gros van de vertoningen van dit tijdschrift bestaat uit de beschrijving van lichtbeelden waarop vooraanstaande patriotten, zoals Van der Capellen, en bekende patriotse broodschrijvers, zoals Klaas Hoefnagel, op een bijna schreeuwerige toon door het slijk worden gehaald. De Lanterne magique biedt zodoende een opvallende mix van oud en nieuw: traditionele opiniemakerij in de ‘moderne’ vorm van een periodiek uitkomend geschrift. Ook in het licht van de bestaande traditie van toverlantaarn- en rarekiekgeschriften valt de Lanterne magique op. Weliswaar had dit genre al vanaf zijn ontstaan een politiek-satirische inslag en was het reeds ten tijde van het Doelistenoproer (1748) ingezet voor evident blamerende doeleinden, maar de felheid van de aanvallen en de grofheid van de aantijgingen waarmee de patriotten in dit periodiek om de oren worden geslagen doen al die voorgaande beschimpingen verbleken. Dat heeft zeker ook met de verschijningsvorm van deze toverlantaarn te maken. De tweewekelijkse frequentie van uitkomen gedurende een periode van tien maanden geeft de vertoner de gelegenheid om eindeloos op hetzelfde aambeeld te blijven hameren en steeds weer nieuwe patriotten door de mangel te halen, daarbij variërend op vaste ‘aanvalsschema's’ waarin drank, seks en geweld een centrale rol spelen. Een van de vele slachtoffers van de Lanterne magique is de patriot Klaas Hoefnagel, overigens zelf ook een fervent lasteraar, van prinsgezinden wel te verstaan.Ga naar voetnoot17 De manier waarop hij in onderstaande passage beschimpt wordt, kan beschouwd worden als prototypisch voor de aanvalsmethode van deze toverlantaarn. Na al diverse lichtbeelden met betrekking tot Hoefnagel gepresenteerd en toegelicht te hebben, volgt wederom een scène waarin hij de hoofdrol speelt: Daar sie je nou by Hoefnagele, de boekwurme Schuurman,Ga naar voetnoot18 se koop de Paskwil, en se keeve daar voor de keldte; o keef wel akte hoe Hoefnagele ontfangt die keldte. Hy steek dat in syn sakke en vertrekket, om dat te versoen by de mooye meid, by de Oer, by de kip.Ga naar voetnoot19 - o Kip! kip! kip! - sy | |
[pagina 107]
| |
kippenGa naar voetnoot20 de Hoefnagele, se ebbe um beete; en morge motte na de kwaksalvere LèhmanGa naar voetnoot21 en neme de pil, o die lelyke pil, hum moet zweet en kwyl, o so kwyl, so kwyl, foei! foei! foei! die vuile Hoefnagele!Ga naar voetnoot22 Opvallend aan deze passage is in de eerste plaats het verfranste taaltje waar de vertoner zich van bedient (‘se keeve’, ‘ontfangt die keldte’, ‘by de Oer’). Dit verwijst naar de buitenlandse herkomst van de vertoner-explicateur, maar het heeft tevens een humoristische bijbedoeling: het accent wordt extra zwaar aangezet, waarmee deze vertoner een karikatuur vormt van de reële vertoners waarop hij is gebaseerd. Ook kenmerkend is de openingsfrase ‘Daar sie je nou’, even later gevolgd door de opmerking ‘keef wel akte’. Deze twee zinsneden worden in de Lanterne magique voortdurend herhaald en maken aan de lezer duidelijk dat we hier met een ‘echte’ toverlantaarnvertoning te maken hebben, waarbij het publiek de beschreven beelden ziet en wordt aangespoord acht te slaan op de relevante details. Ten derde toont deze passage het sterk persoonsgerichte karakter van de hier bedreven satire. Binnen het bestek van minder dan tien regels valt de naam Hoefnagel maar liefst vier keer, waarbij hij consequent gecursiveerd is, opdat de lezer vooral niet vergeet dat het Klaas Hoefnagel is die hier beschimpt wordt. Ook zijn handlanger, de boekhandelaar Schuurman, wordt met naam en toenaam genoemd. Ten slotte is deze scène prototypisch voor de centrale rol die seks en scabreuze humor spelen in de Lanterne magique. Hoefnagel wordt neergezet als een hoerenloper, die zijn geld verdient met het schrijven van schotschriften, het uitgeeft in een bordeel en vervolgens een geslachtsziekte oploopt. Bij het beschrijven van deze toch niet bepaald aangename geschiedenis lijkt de explicateur zich zichtbaar te amuseren en enige vrolijke uitroepen niet te kunnen onderdrukken: ‘o Kip! kip! kip!’, ‘foei! foei! foei! die vuile Hoefnagele!’Ook dat is tekenend voor de Lanterne magique: de explicateur schept er een sardonisch genoegen in zijn politieke vijanden van hun meest miserabele kant te laten zien, en hen daarom vervolgens keihard uit te lachen. Het leeuwendeel van deze sarcastische vertoningen werd vermoedelijk geschreven door de Rotterdamse broodschrijver Henrik Sterck.Ga naar voetnoot23 Hij lijkt echter eerder de uitvoerder dan de initiator van het Lanterne magique-project te zijn geweest. De precieze gang van zaken rondom de totstandkoming en uitgave van het blad is in nevelen gehuld. De inhoud van dit periodiek was vermoedelijk zo grof dat niemand die expliciet voor zijn rekening wilde nemen, zelfs niet in het clandestiene circuit. Pas na nijver speurwerk in de archieven door historicus Ton Jongenelen kwam de naam van Sterck bovendrijven. Op basis van ditzelfde speurwerk valt met behoorlijke zekerheid vast te stellen dat Sterck werkte in opdracht van een stadsgenoot, de belastingambtenaar Johannes Olivier, die weer in contact stond met de vooraanstaande orangist Rijklof Michaël van Goens, hoogleraar, | |
[pagina 108]
| |
bestuurder en fanatiek publicist te Utrecht.Ga naar voetnoot24 Publiekelijk hield deze Van Goens zich verre van lasterlijke publicaties in de trant van de Lanterne magique, maar zijn fel anti-patriotse houding en zijn sterke bemoeienis met de pers in zijn woonplaats, die hem uiteindelijk zelfs bestuurlijk de kop zou kosten, maken zijn betrokkenheid bij deze toverlantaarn verklaarbaar en plausibel. De Lanterne magique was zeker niet de enige lasterlijke publicatie in zijn tijd en misschien zelfs niet de felste.Ga naar voetnoot25 Toch blijft het een opmerkenswaardig geval, vanwege de relatief lange looptijd en grote omvang van de reeks, die beide suggereren dat het tijdschrift een (commercieel) succes was en aansloeg bij het publiek.Ga naar voetnoot26 De casus kan ons zodoende iets vertellen over de toenmalige politieke cultuur, waarbinnen het uitschelden en uitlachen van politieke tegenstanders klaarblijkelijk als een daad van effectieve publieke opinievoering gold. | |
LeedvermaakDe afzonderlijke ‘vertoningen’ van de Lanterne magique bevatten geen illustraties. Er bestaat echter wel een titelprent, horend bij de gebundelde versie van alle twintig afleveringen. Hierop zien we het interieur van een kermistent, waarin een lichtbeeld met een toverlantaarn op een lege wand wordt geprojecteerd, en een klein gezelschap van mensen dat naar deze projectie kijkt (afbeelding 2).Ga naar voetnoot27 Het geprojecteerde beeld verwijst naar de beschrijving waarmee de eerste aflevering van de Lanterne magique opent. We zien stadhouder Willem V in het midden staan, met naast hem prinses Wilhelmina, en hun drie kinderen. Boven hen, in de lucht, blaast de Faam zijn loftrompet, terwijl links op de achtergrond enkele figuren bevreesd wegvluchten, achternagezeten door bliksemflitsen uit de donderwolken boven hen. Dit moeten patriotten voorstellen. Dit beeld, zowel de letterlijke versie op de titelprent als de beschrijving daarvan in het tijdschrift, is typerend voor de manier waarop de patriotten belachelijk worden gemaakt. Ze worden neergezet als niet alleen slecht maar ook zwak, een stel bangeriken die in de fysieke confrontatie met orangisten steevast aan het kortste eind trekken. Die zwakheid wordt bovendien gepresenteerd als een bron van hilariteit. In de beschrijving van het voornoemde beeld lezen we hoe de vijanden van de prins het benauwd krijgen - ‘Se beef, se tril’ - en van die spanning vervolgens in hun broek schijten: ‘sy doen poep, poep, oor um reis poep!’. Ze weten niet hoe snel ze weg moeten komen, en in de haast struikelen ze. De prins vindt dat erg grappig: ‘Kyk oe de Prins lakt om dat ze kom te buitel’. De vertoner-explicateur stemt hier van harte mee in: ‘Ha! ha! dats curieus!’.Ga naar voetnoot28 | |
[pagina 109]
| |
Afb. 2 Titelprent van de Lanterne magique of toverlantaern. Koninklijke Bibliotheek, Den Haag.
| |
[pagina 110]
| |
Wat we hier zien is puur leedvermaak. Het publiek wordt ertoe uitgenodigd om, samen met de explicateur en de prins, te lachen (‘Ha! ha!’) om die laffe patriotten, die in paniek struikelend wegvluchten en zichzelf beschijten. Of de lezers van de Lanterne magique ook daadwerkelijk in een stuip lagen om dit soort scènes weten we natuurlijk niet, maar de lange looptijd van het tijdschrift en het feit dat de afleveringen vrijwel helemaal uit dergelijke scènes bestaan wekken wel die indruk. Daarmee vertelt dit periodiek ons iets over het gevoel voor humor dat in elk geval een deel van de Nederlanders toen had. Zij lachten kennelijk graag om poep en pies en de fysieke vernedering van mensen. De geschiedenis van het lachen is, zeker voor wat betreft de Nederlanden, tot nog toe slechts in beperkte mate onderzocht. De onderzoeken die er zijn concentreren zich vooral op de zestiende en zeventiende eeuw.Ga naar voetnoot29 Uit die studies blijkt dat de toenmalige samenleving een ambivalente houding ten aanzien van het lachen aannam. Van oudsher werd de lach als een teken van dwaasheid en goddeloosheid gezien. Met de bestudering van het verschijnsel door zestiende-eeuwse humanisten verdwijnt dat eenzijdig negatieve beeld. Zij onderkennen ook de positieve waarde van het lachen, als teken van vreugde en als noodzakelijk onderdeel van een gezonde levensstijl.Ga naar voetnoot30 Bij dit laatste speelde de klassieke humeurenleer van Galenus een belangrijke rol. Lachen werd gezien als een belangrijk medicijn tegen het overschot aan zwarte gal, de melancholie, waaraan veel geleerden en hooggeplaatsten vanwege hun zware maatschappelijke verantwoordelijkheden leden.Ga naar voetnoot31 Maar tegelijkertijd moest het lachen volgens de humanisten ook ingetoomd worden. Men was zich bewust van de sterke lichamelijkheid van de lach, die als fysieke expressie spontaan op kon komen en daarmee iets onbeheersbaars had. Met het oog daarop ontwikkelden de humanisten het ideaal van de beschaafde scherts, de sociaal wenselijke lach die zich hield aan de ongeschreven wetten van het decorum en op geen enkele manier aanstootgevend was.Ga naar voetnoot32 In de zeventiende en achttiende eeuw bleef dit humanistische schertsideaal de toon aangeven. Het markeren van de grens tussen de goede en de foute lach leek daarbij, onder invloed van de Contrareformatie in het zuiden en de Nadere Reformatie in het noorden, steeds belangrijker te worden. De neiging om het lachen volledig uit te bannen van hogerhand werd sterker. Apologeten van de lach belandden zo in het defensief.Ga naar voetnoot33 Deze defensieve houding zien we terug in de achttiende-eeuwse verhandelingen over humor en lachen zoals ze te vinden zijn in spectators en etiquetteboekjes. Wanneer de spectators schrijven over humor verwijzen ze enerzijds naar het belang van het hebben van humor om een goede redenaar en een goede gesprekspartner in intellectuele conversaties te zijn. Anderzijds is ook heel duidelijk dat die humor te allen tijde beschaafd moet | |
[pagina 111]
| |
zijn. Dit houdt in dat van belediging of platheid nooit sprake mag zijn. Tevens is leedvermaak uit den boze. Milde scherts vormt het ideaal: grappen die voldoende scherp zijn om de status van de spreker als man van de wereld te onderstrepen, maar die nooit de grenzen van de welvoeglijkheid overschrijden.Ga naar voetnoot34 Er gaapt een evidente kloof tussen deze voorschriften en de humor die we aantreffen in een geschrift als de Lanterne magique. Mild schertsen was ongetwijfeld het ideaal, maar de praktijk bleek weerbarstig. Daarvoor heeft het historisch georiënteerde humoronderzoek, althans in Nederland, tot nog toe weinig oog gehad.Ga naar voetnoot35 Door iets preciezer te kijken naar het humorgebruik in de Lanterne magique kan deze lacune enigszins worden opgevuld. De humor van de Lanterne magique raakt aan twee zaken die al sinds lang door de bestudeerders van het lachen onderkend worden. De eerste betreft het soort reactie waar de ‘grappen’ in dit tijdschrift op mikken. De Belgische socioloog Eugène Dupréel onderscheidt er twee: de rire d'accueil, de lach die de groep verbindt en staat voor het vreugdevolle, vrolijke aspect van humor, en de rire d'exclusion, de lach waarmee iemand juist uit de groep gesloten wordt en die staat voor de agressieve component die humor ook altijd heeft.Ga naar voetnoot36 De humor van de Lanterne magique valt volledig in die laatste categorie. Wanneer de explicateur zijn publiek ertoe uitnodigt om te lachen om de schijtende en struikelende patriotten, is dat een lach die bewust ten koste van die patriotten gaat, en die hen buitensluit van de groep waarvoor deze vertoning bedoeld is, de aanhangers van de Oranje-partij. Er is sprake van een duidelijke oppositie tussen wij en zij, waarbij humor, in de vorm van leedvermaak, een middel vormt waardoor die oppositie mede in stand wordt gehouden. Een tweede aspect is de relatie tussen humor en het lichaam. Die relatie zit hem niet alleen in de onvermijdelijke lichamelijkheid van het lachen zelf, maar ook in het lichaam als bron van humor, het lachen om fysieke gebreken en fysiek ongemak.Ga naar voetnoot37 Bij leedvermaak gebeurt precies dat: het - doorgaans fysieke - leed van een persoon fungeert als een bron van vermaak. Vrijwel alle humor in de Lanterne magique is tot dit lichamelijke aspect terug te voeren. Situationele of verbale humor ontbreekt volledig, alle grappen komen neer op het uitlachen van personen die ofwel een fysiek gebrek hebben, ofwel fysiek vernederd worden. Een voorbeeld van het eerste biedt de beschrijving van een reeks lichtbeelden waarin de jonge, erudiete patriot Willem van Irhoven van Dam de hoofdrol speelt. Van Irhoven van Dam had anno 1782 net zijn studie theologie succesvol afgerond in Utrecht, | |
[pagina 112]
| |
maar geen ambitie om het predikersambt te vervullen. Liever maakte hij naam als publicist ten dienste van met name de Amsterdamse patriotten uit de koopmanselite, die zijn geleerde en doorwrochte vertogen tegen de orangisten wel konden waarderen.Ga naar voetnoot38 Van Irhoven van Dam was kennelijk ook nogal klein van stuk. Met die fysieke afwijking steekt de Lanterne magique althans de draak.Ga naar voetnoot39 Beschreven wordt hoe hij naar de hoeren gaat om daar het geld dat hij met zijn patriotse geschriften heeft verdiend te spenderen - dit blijkt een terugkerend motief in de vertoningen. Van Irhoven van Dam wil een van de hoeren een zoen geven ‘maar um is te kleine, um ken daar niet by met de koppe’.Ga naar voetnoot40 Dan neemt de hoer hem maar op schoot: ‘sy sette de Scryvere op aar knie, op aar scote, ah! nou is 't koete! nou ken um soen, nou ken um lik. - o kyk um reis lik! reis soen! - dat make de vertoon sinculiere, se mot daar ma foi om lak dat se scatere.’Ga naar voetnoot41 Later wordt hij dronken en begint vuile liedjes te zingen. De hoer ‘doet mee en speule met em op de knie as met de kind, van dou - dou - dyne. Dat kaat krappeke!’. Voor Van Irhoven van Dam is het einde van het verhaal helaas minder grappig: als de patriotse publicist uiteindelijk stomdronken is, gooit de hoer hem op straat, maar niet voordat ze zijn beurs heeft gelicht. Aldaar wordt hij de volgende ochtend gevonden door een stadswacht, totaal verfomfaaid en zonder pruik.Ga naar voetnoot42 Net als bij de eerder aangehaalde beeldbeschrijvingen is hier een prominente rol weggelegd voor de lach. ‘[S]e mot daar ma foi om lak dat se scatere’, zegt de explicateur, en even later: ‘Dat kaat krappeke!’. Die lach lijkt vooral te worden veroorzaakt door de kolderieke representatie van Van Irhoven van Dam als een soort dwerg, die zo klein is dat hij de prostituee die hij bezoekt staand niet kan kussen, waarna ze hem, als was hij een klein kind, op schoot neemt. Vervolgens speelt ze kinderlijke spelletjes met hem en zingen ze samen liedjes. Van Irhoven van Dam wordt zo op komische wijze omlaag gehaald, op basis van zijn fysieke verschijning. Dat hij wordt neergezet als een hoerenloper is natuurlijk op zichzelf al beledigend, maar de kern van de vernedering ligt in dit geval elders. De patriotse schrijver wordt uitgelachen om zijn fysieke onvermogens. Hij is iemand bij wie een hoerenbezoek uitloopt op het kinderlijk op schoot zitten bij de hoer en samen vieze liedjes zingen. De kluchtige vertoning van Van Irhoven van Dam in de Lanterne magique ‘ontmant’ hem zodoende: een fysiek gebrek wordt een seksueel gebrek. Humor is het voornaamste wapen waarmee die ‘ontmanning’ hier wordt uitgevoerd. Soms neemt de fysieke vernedering in de Lanterne magique een nog letterlijker vorm aan. Meerdere keren worden in het tijdschrift beelden beschreven waarop een of meerdere orangisten een patriot in elkaar slaan. Als altijd is de beschrijving daarbij bedoeld om | |
[pagina 113]
| |
het publiek flink te laten schuddebuiken. In aflevering zes van het tijdschrift vinden we zo'n scène. De hoofdrolspelers zijn dit keer de Haagse hofdrukker en fanatieke Oranjeklant Pierre Gosse, in de rol van held, en de productieve broodschrijver en patriot Theodorus van Brussel, in de rol van slachtoffer. Van Brussel heeft Gosse aangevallen in de Diemer- of Watergraafmeersche Courant, een krant met evident patriotse sympathieën, waarvan Van Brussel de schrijver was. Gosse pikt dit niet en zal Van Brussel nu eens een lesje leren. ‘Jy méprisabele [verachtenswaardige] Predikante!’ roept Gosse, umGa naar voetnoot43 heb ketoont en general dat um is de kroote scurke, se eb jou nooit kedaan de kwaad en um ebt my vervolket met um oproerike Courante,Ga naar voetnoot44 en um best kedaan om my te bederf en te maak keaat. - Um sel eb, Scurke! - Paf, paf! - Daar krykt van Brussele de klop. - O keef wel akt! daar rolt de krote Perrucq van de koppe! - o siet um daar staan! se mot lak, om de malle Vente. - Ah! y wil slaan weerom, maar dat is misse. - Gosse pakke em by de koppe en kooi em op de kronte.Ga naar voetnoot45 In deze beschrijving vormen de gebrekkige vechterskwaliteiten van Van Brussel de voornaamste bron van humor. Hij wordt neergezet als onhandig en zwak. Eerst krijgt hij een paar flinke tikken van Gosse, waardoor zijn pruik afvliegt. Als hij vervolgens wil terugslaan, slaat hij mis. Dan deelt Gosse een nieuwe slag uit: hij pakt Van Brussel bij het hoofd en gooit hem op de grond. Terzijde sneert de explicateur: ‘O siet um daar staan! se mot lak, om de malle Vente’. Wederom is er sprake van de vernedering van een patriot via de lach. Van Irhoven van Dam werd uitgelachen om zijn seksuele onvermogen, Van Brussel overkomt hetzelfde vanwege zijn gebrek aan fysieke kracht en vechttechniek. Ook hier is een zekere ‘ontmanning’ het resultaat. De patriot Van Brussel moet in het man-totmangevecht met zijn orangistische tegenstander Gosse zijn nederlaag erkennen en schiet aldus tekort in zijn mannelijke kwaliteiten van strijder/soldaat. De twee besproken scènes zijn symptomatisch voor de vernederende en sterk fysiek gerichte rire d'exclusion waarvan de Lanterne magique zich keer op keer bedient. Het is een lach waar vermoedelijk maar weinig eenentwintigste-eeuwse lezers in mee kunnen gaan. Natuurlijk kennen wij GeenStijl en de weinig subtiele grappen van Hans Teeuwen of de animatieserie South Park. Toch is er een duidelijk verschil tussen de laatstgenoemde voorbeelden en wat we zien in de Lanterne magique. GeenStijl, Teeuwen en South Park bedienen zich weliswaar van grove humor of bijtend sarcasme, maar zij doen dit binnen een context van inhoudelijke kritiek en/of ironische provocatie. Het gaat hen om het blootleggen van de hypocrisie van instituties of machthebbers, of om het schoppen tegen heilige huisjes.Ga naar voetnoot46 Bij de Lanterne magique is de toon van de humor vele malen venijniger. De fysieke vernedering en het bijbehorende leedvermaak zijn de enige humortaal die de | |
[pagina 114]
| |
vertoner-explicateur verstaat. Die taal laat zich alleen begrijpen binnen de context van een samenleving waarin fysiek geweld aan de orde van de dag was, waarin de overheid nog onbekommerd mensen folterde en executeerde, en waarin lichamelijke gebreken nog zonder scrupules een bron van humor konden vormen.Ga naar voetnoot47 | |
Blamerende satireDe vernederende representaties van patriotten in de Lanterne magique vertellen ons niet alleen iets over de achttiende-eeuwse humorpraktijk, ze onthullen tevens het een en ander over de toon van het toenmalige publieke debat. Aan het begin van dit artikel verwees ik naar de vroegmoderne traditie van lasterlijke pamfletten. Voor wat betreft de Republiek vertoont die traditie een sterke samenhang met een aantal momenten van binnenlandse politieke crisis, zoals de Bestandswisten van 1618-19, het Rampjaar 1672 en het Doelistenoproer van 1748, waarop de pamflet-productie een duidelijke piek vertoont.Ga naar voetnoot48 Ook de jaren 1781-1787 gelden als zo'n moment, al doet zich hier volgens sommige historici een keerpunt voor. Begin jaren '80 bloeit het (lasterlijke) pamflet nog als nooit tevoren, maar in de loop van het decennium, met de toenemende macht van de Patriottenbeweging, neemt het medium van het tijdschrift langzaamaan de boel over,Ga naar voetnoot49 waarmee, zo luidt dan de these, ook een nieuwe vorm van politieke communicatie zijn intrede doet, een vorm die meer is gericht op inhoudelijk argumenteren en minder op de persoonlijke aanval van politieke tegenstanders.Ga naar voetnoot50 Dit is de reeds genoemde overgang van een blamerende naar een politiek-ideologische retoriek als dominante stijl binnen het publieke debat. Net als in het geval van de humorpraktijk biedt de Lanterne magique hier een tegenstem. Er is namelijk iets eigenaardigs aan de hand. De Lanterne magique is een tweewekelijks verschijnend tijdschrift en lijkt zich in die zin te enten op de politieke weekbladen van de patriotten. Maar waar de patriotten hun weekbladen gebruiken om het publiek bekend te maken met hun ideeën over hoe het anders en beter zou moeten in de Republiek qua staatsinrichting en politiek bestuur, daar gaat de Lanterne magique als vanouds op de blamerende tour. Het ‘nieuwe’ en ‘moderne’ medium van het tijdschrift blijkt zich evenzogoed te lenen voor het klassieke blameren van politieke tegenstanders. Sterker nog: de Lanterne magique laat zien hoe dit nieuwe medium de kunst van het lasteren tot grote hoogte kan doen laten stijgen. We zagen eerder hoe de Lanterne magique er een handje van heeft om steeds maar weer op hetzelfde aambeeld te hameren: de geportretteerde tegenstander is fysiek en/of seksueel incapabel en wordt daarom uitgelachen. Het repeterende karakter verleent deze praktijk van uitlachen en vernederen daarbij extra kracht. Door telkens opnieuw patriotten op te voeren die om hun fysieke en/of seksuele onvermogens worden beschimpt, | |
[pagina 115]
| |
ontstijgen de beschrijvingen het niveau van de persoonlijke aanval.Ga naar voetnoot51 Ieder beeld van een via humor vernederde patriot vormt een soort pars pro toto voor de patriottenbeweging, die hiermee wordt neergezet als een partij voor mietjes, die door de dappere, brave en waarlijk mannelijke orangisten met gemak verslagen zullen worden. Dit geeft de aanvallen een duidelijk politieke lading. Het is het medium van het tijdschrift dat dit repeterende karakter, en daarmee die politieke lading, mede mogelijk maakt. Een pamflet is een eenmalige uitgave. Die uitgave is in principe niet aan lengte gebonden, maar de gemiddelde lengte van een vroegmodern pamflet is toch doorgaans vrij bescheiden.Ga naar voetnoot52 Uiteraard staat het een uitgever of auteur vrij om iedere week weer een nieuw pamflet uit te geven. Toch blijft de pamfletuitgave iets incidenteels houden. Het is dan ook mede op basis van de overgang van het pamflet naar het tijdschrift als voornaamste medium voor publieke opinie dat een historicus als Niek van Sas in de jaren van de patriottentijd de opkomst van een nieuwe politieke cultuur situeert, een cultuur die niet alleen sterker gericht is op inhoudelijke politieke communicatie met het publiek, maar die tevens meer uitgaat van de continuïteit van het publieke debat over politiek.Ga naar voetnoot53 Het interessante aan de Lanterne magique is dat deze dat element van continuïteit ook heeft, maar dat zij deze inzet voor de ‘oude’ vorm van politieke communicatie, namelijk het blameren van politieke tegenstanders. Niet het inhoudelijke, ideologische debat wordt zo de continue factor, maar de stroom aan vernederende grappen ten koste van de patriotten. De Lanterne magique weet zich aldus een wapen van de tegenstander - de continue politieke communicatie - op vernuftige wijze toe te eigenen. De beheersing van de contemporaine media die de Lanterne magique door deze handelswijze toont laat ook nog iets anders zien. Er wordt vaak beweerd dat als het ging om het bepalen van de publieke opinie in de jaren 1781-87 de patriotten de eerste viool speelden. Zij begonnen met het uitgeven van politieke weekbladen en wisten daarmee een duidelijk inhoudelijk stempel te drukken op de publieke opinie. De orangisten schrokken van hun succes en probeerden terug te slaan, maar hadden al bij voorbaat een achterstand.Ga naar voetnoot54 Bij de Lanterne magique zien we het tegenovergestelde gebeuren. Het zijn de orangisten die als eerste de toverlantaarnformule inzetten om de publieke opinie te bespelen en zij zijn hierin ook verreweg het meest succesvol. De reeds genoemde Klaas Hoefnagel deed namens de patriotten enige manmoedige pogingen om terug te slaan met minstens zo blamerende toverlantaarnvertoningen over orangisten, maar zijn geschriften ontstegen slechts zelden het incidentele karakter van het pamflet.Ga naar voetnoot55 De orangisten onderschatten wellicht de kracht van de nieuwe politieke communi- | |
[pagina 116]
| |
catie, maar onderschatten de patriotten de kracht van de oude politieke communicatie niet minstens evenzeer? Het is deze retorische vraag die door de casus van de Lanterne magique wordt opgeroepen. Net als bij de gebruikte humor hebben we te maken met een culturele praktijk die nogal ver van het heden afstaat. Voor achttiende-eeuwse lezers ‘werkte’ de blamerende retoriek omdat zij aan deze stijl van communiceren gewend waren. Het persoonlijke en het politiek liepen voor hen naadloos in elkaar over: wie als persoon niet deugde, deugde als politicus niet en vice versa.Ga naar voetnoot56 Het feit dat de patriotten zelf van deze oude retoriek ook niet vies waren, en zelfs de in andere opzichten tamelijk beschaafde Van der Capellen zich er aan schuldig maakte, bewijst dat eens te meer. In breder perspectief is een uiting als de Lanterne magique te scharen onder het verschijnsel blamerende satire.Ga naar voetnoot57 Dit betreft een vorm van persoongericht spotten met politieke doeleinden, bij het toenmalige publiek goed bekend via de traditie van het lasterlijk pamfletteren, maar eveneens via het medium van de spotprent - denk bijvoorbeeld aan de patriotse prent Het Geldersche zwyn (1786), waarop stadhouder Willem V als een pissend en wijn slobberend varken wordt afgebeeld (afbeelding 3).Ga naar voetnoot58 Deze vorm van satire, die overigens evenzeer in andere tijdvakken gevonden wordt, was binnen de context van de vroegmoderne Republiek een effectief propagandistisch middel. Ludieke zwartmakerij boeide het publiek en wist zo de reputatie van politieke figuren te ondermijnen, en met hen de reputatie van hun partij of factie. Dit maakte blamerende satire tot een geliefd en succesvol wapen in de strijd tussen patriotten en orangisten.Ga naar voetnoot59 | |
BesluitUitgaande van de voorgaande analyse van de Lanterne magique valt wellicht ook het succes van Van der Capellens Aan het volk van Nederland nog beter te begrijpen. De retorische genialiteit van dit werk schuilt wellicht mede in het feit dat de tekst zowel het oude blamerende als het nieuwe argumentatieve register goed beheerst en die twee op een vernuftige manier met elkaar weet te vermengen. Het pamflet werd daarmee tegelijkertijd een serieus te nemen inhoudelijk uitgangspunt voor een nieuwe politieke oppositie-beweging én een krachtig middel om de publieke opinie in brede zin te bespelen. Maar het is niet al goud wat er blinkt. Zoals we de zeventiende-eeuwse pulp fiction van de avonturenroman niet in de eerste plaats bestuderen vanwege zijn artistieke kwaliteiten, maar omdat hij ons veel vertelt over de toenmalige cultuur en haar mens- en wereldbeeld, zo moeten we ook de Lanterne magique of toverlantaern van Henrik Sterck zien als een dankbare cultuurhistorische bron, die slechts retorisch vernuftig is in die zin dat het handig weet in te spelen op de wensen en verlangens van het publiek als het gaat om humor. De etiquetteboeken en opvoedkundige spectators mochten dan voorschrijven dat humor altijd beschaafd moest zijn, mild en goedmoedig, en nooit ten koste van iets of | |
[pagina 117]
| |
Afb. 3 Het Geldersche zwyn. 1786. Uitgegeven door de Amsterdamse drukker J. Verlem. Rijksprentenkabinet Amsterdam, collectie Muller.
| |
[pagina 118]
| |
iemand, de makers van dit tijdschrift wisten wel beter. Lachen om het leed van een ander was een succesvolle politieke én commerciële strategie in de late achttiende eeuw, de kurk waarop lasterlijke pamfletten en spotprenten al enkele eeuwen dreven. Dus introduceerden zij een vertoner annex explicateur, die met zijn virtuele toverlantaarn beelden vertoonde waarop bekende patriotten om hun fysieke gebrekkigheid werden uitgelachen. Met behulp van deze formule werden twintig afleveringen van zestien pagina's elk volgeschreven, waarmee ze het gezegde ‘de kracht van de herhaling’ veel eer aandeden. Voor eenentwintigste-eeuwers wekken deze repetitieve lachsalvo's om fysieke vernederingen wellicht vooral bevreemding op. Binnen de context van de late achttiende eeuw kunnen ze evenwel gezien worden als een effectief propagandamiddel in tijden van politiek conflict. De vermenging van het politieke en het persoonlijke was men vanuit de blamerende pamflettraditie gewend. Een politieke tegenstander haalde je onderuit door hem moreel te diskwalificeren, oftewel door hem neer te zetten als een lafaard, een hoerenloper of een zuiplap, het liefste alle drie tegelijk. Het repetitieve karakter zorgde ervoor dat die morele diskwalificatie goed insleet in de publieke beeldvorming, zodat een soort guilt by association ontstond. De humoristische inkleding maakte van deze blamerende praktijk een vorm van amusement, satire. Dat de effectiviteit van deze satire breed werd onderkend, bewijst het feit dat niet alleen de ‘conservatieve’ orangisten, maar ook de ‘progressieve’ patriotten er volop gebruik van maakten. Wat het geval van de Lanterne magique daarmee bovenal toont is dat het gevaarlijk is om ons beeld van de late achttiende eeuw te baseren op opvoedkundige geschriften zoals spectators en etiquetteboekjes, of op canonieke werken als Van der Capellens Aan het volk van Nederland. De eerstgenoemde categorie presenteert vooral een ideaal en verhult daarmee de weerbarstige praktijk die er aanleiding toegaf dat ideaal te formuleren. Canonieke geschriften hebben als nadeel dat ze vaak juist canoniek geworden zijn omdat ze opvallen en afwijken van de overige teksten uit hun tijd. De Lanterne magique biedt in dit opzicht een reality check. Zij maakt ons ervan bewust dat lachen om de fysieke vernedering van politieke tegenstanders en het persoonlijk aanvallen van die tegenstanders anno 1782 deel uitmaakten van het arsenaal aan werkzame retorische middelen dat politieke pamflettisten tot hun beschikking hadden. Je vijanden liet je virtueel in elkaar slaan en daar lachte je vervolgens hartelijk om. Ha! ha! •> ivo nieuwenhuis is neerlandicus en cultuurwetenschapper en momenteel als docent verbonden aan de opleiding Nederlandse Taal en Cultuur van de Rijksuniversiteit Groningen en de opleiding Geschiedenis van de Universiteit van Amsterdam. In januari 2014 promoveerde hij op een studie over laat-achttiende-eeuwse Nederlandse satire. |
|