De verhouding tussen avant-gardetijdschriften en de economie liep ook als een rode draad door de vier bijdragen van de leden van de Franse T.I.G.R.E.-groep. Philipp Leu (Université de Versailles) liet zien hoe het fin-de-siècle tijdschrift La Plume zich steeds bewuster richtte op het verwerven van een groot leespubliek, bijvoorbeeld door het opzetten van een postercampagne, een intensieve samenwerking met een kunstgalerie (Salon des Cent), het organiseren van prestigieuze banketten ter ere van beroemde schrijvers, en het uitgeven van luxe-edities. De redactie ontwikkelde een serieus doelgroepenbeleid, gericht op het vergroten van het aantal vrouwelijke abonnees. Langzamerhand ontpopte La Plume zich tot een commercieel bedrijf, wat tot uiting kwam in de oprichting van een besloten vennootschap. Leu besprak ook de keerzijde van dit verhaal: de positie van het tijdschrift in het literaire veld verschoof naarmate het zich commerciëler opstelde; uiteindelijk ging het aan zijn eigen succes ten onder. Evanghelia Stead (Université de Versailles) en Hélène Védrine (Université Paris IV-Sorbonne) bespraken soortgelijke kwesties als de nauwe relatie tussen tijdschriften en luxe-edities rond 1900, tijdschriften als lifestyle item voor modieuze vrouwen, en vooral de (tot nu toe vaak onderbelichte) rol van advertenties, design en illustraties.
In het onderzoek van Laurel Brake (Birkbeck, University of London) naar de Europese verspreiding van tijdschriften staat de collectie van de Taylorian Institute Library in Oxford centraal. Deze bibliotheek werd in 1849 speciaal opgericht voor het onderwijs in de moderne talen en haar collecties kunnen iets zeggen over de manier waarop de Britse academische gemeenschap zich verhield tot andere culturen. Brakes hypothese is dat de omgang met buitenlandse tijdschriften de weg heeft geplaveid voor de institutionalisering van academische opleidingen in met name Frans en Duits. Brake stipte in haar lezing belangwekkende vraagstukken aan als de rol van gender en censuur in de omgang met vreemde talen en de omstreden reputatie van de Franse literatuur. Haar presentatie vormde een boeiende opmaat tot verder onderzoek naar het functioneren van de tijdschriftcollectie van de Taylorian Library als venster op de Europese literatuur.
Zoals de ESPRit-leden inmiddels van hem gewend zijn, bracht Matthew Philpotts (University of Manchester) prikkelende ideeën te berde op het gebied van onderzoeksmethodologie. In zijn project ‘Mapping the Magazine’ ontwikkelt hij een manier om de inhoud van Duitse tijdschriften rond 1930 systematisch in kaart te brengen. Met kleuren worden verschillende typen content gecodeerd, zodat je bijvoorbeeld in één oogopslag de plaats van de advertenties kunt bepalen. Vervolgens helpt de software om voor elk teksttype zowel de kwantiteit als de localisatie van deze teksttypen te analyseren en te vergelijken. Deze data moeten de empirische basis vormen voor een nadere analyse van de rol van advertenties in de tijdschriften, een element dat volgens Philpotts bepalend is voor de journal identity. Het lijkt een veelbelovende techniek te zijn, die hopelijk op termijn breder beschikbaar zal worden.
Waar de andere lezingen - die ik lang niet allemaal heb kunnen bespreken - een historische insteek hadden, behandelde keynote spreker David Abrahamson (Northwestern University) de onzekere toekomst van het tijdschrift in een tijd van voortschrijdende digitalisering. Abrahamson begon zijn betoog met een uitgebreide positiebepaling van het tijdschriftgenre in het culturele veld. Zijn uitgangspunt was dat tijd-