Blom heeft een buitengewone prestatie geleverd door de compositie van de ontzaglijke hoeveelheid bronnen en literatuur die hij heeft bestudeerd. Vanzelfsprekend is het mogelijk bedenkingen te formuleren tegen de uitvoering van deze compositie: het betoog raakt hier en daar ontregeld door de wens van de auteur zijn lezer geen detail te besparen en de soms onhandige of weinig heldere stijl van het boek. De behoefte om de kleinste bijzonderheden van het leven van deze Tachtiger te bespreken, doet denken aan Harry Pricks biografie van Lodewijk van Deyssel - met dit verschil dat Blom Pricks vaardigheid mist om met die details een oogverblindend spel te spelen en de superieure ironie aan de dag te leggen die biograaf en gebiografeerde voor altijd aan elkaar verbindt. Blom is een noeste werker, maar geen taalvirtuoos; bovendien mist hij de geestverwantschap met zijn studieobject die Prick de enig mogelijke biograaf van Van Deyssel maakte.
Blom zag zich voor de moeilijkheid gesteld, zo schrijft hij in zijn voorwoord, om als historicus de letterkundige verdiensten van Van der Goes adequaat te beschrijven. Voor neerlandici zijn de hoofdstukken die handelen over Van der Goes' betrokkenheid bij de Beweging van Tachtig daarom weinig bevredigend. Maar het is niet alleen de letterkunde die Blom hindert: de grote verscheidenheid van onderwerpen waarover Van der Goes, als rechtgeaard socialist, een mening had, vergt soms meer van de biograaf dan hij kan bieden. In het voorwoord dankt Blom Peter Drucker voor ‘het brainstormen over homoseksualiteit en gender.’ Wat er zonder die brainstormsessies zou zijn terechtgekomen van zijn bespreking van Van der Goes' standpunt over homoseksualiteit, durf ik niet te raden: vast staat wel dat het paragraafje over homoseksualiteit niet erg goed gelukt is. De redenering vertoont weinig logische samenhang, bijvoorbeeld als Blom suggereert dat Van der Goes voor zijn standpunt inzake homoseksualiteit ‘teruggreep’ (wat houdt dat in?) ‘op zijn ervaringen met Willem Kloos en diens verkrampte omgang met zijn seksuele oriëntatie in de antimoralistische dandy redactie van De Nieuwe Gids.’ Ik heb geen idee wat hier staat, maar ik vrees de vooronderstellingen die eraan ten grondslag kunnen liggen. Ik vraag me trouwens af of Blom Pijpelijntjes, dat hij ter sprake brengt om Van der Goes' lezing over homoseksualiteit van een context te voorzien, wel heeft gelezen, als hij even verderop spreekt van ‘de aangeprezen herenliefde’ in dit boek.
Al deze bezwaren doen echter in het minst afbreuk aan de indrukwekkende prestatie die Blom heeft geleverd - en dit is beslist geen retorische wending. Opnieuw is er een kloek boekwerk verschenen over een van de herauten van de Nieuwe Tijd - in de letteren en in de politiek - die rond 1900 van zich deden spreken. Lezing van deze biografie prikkelt tot instemming, tegenspraak, de wens om meer te vernemen over een kwestie, ideeën over de problemen waarmee de biograaf geconfronteerd wordt en inspiratie voor de bestudering van de vele tijdschriften die in het boek voorkomen: wat kan een auteur nog meer verlangen?
•> rob van de schoor is universitair docent negentiende-eeuwse Nederlandse letterkunde aan de Radboud Universiteit Nijmegen.