Engeland uitgegeven door kanunnik Floris Prims), De Vlaamsche Stem (in Nederland uitgegeven maar gaandeweg een spreekbuis van het activisme) en het gematigde Vrij België (een initiatief van Van Cauwelaert), dat de passivisten vertegenwoordigt. Tevens zijn er plannen voor Nieuw Vlaanderen, een tijdschrift dat pas na de oorlog zou verschijnen als Vlaamsche Arbeid. Die intense dynamiek laat goed de spanningen zien over de toekomst van de Vlaamse beweging, al dan niet in een Belgische constellatie.
Reymenants besluit haar uiteenzetting met een schets van de vrouwenproblematiek tijdens de Eerste Wereldoorlog. In tegenstelling tot het gangbare beeld van de oorlogsjaren als een emancipatoire periode, onderstreept zij de dubbelzinnigheden. Tijdens de oorlogsjaren blijven veel vrouwen thuis hun traditionele taken vervullen, want slechts een klein deel van de Belgische mannen is onder de wapens. Symbolisch domineert nog steeds een ‘moederbeeld,’ zowel letterlijk als figuurlijk (de moeder van de natie).
Het slothoofdstuk beschrijft, zoals de titel het stelt, ‘de tanende invloed’ van Belpaire tijdens het interbellum. Terug in Antwerpen neemt (de ondertussen bejaarde) Belpaire haar functies terug op. Dietsche Warande en Belfort verschijnt opnieuw, maar het blad kampt met conflicten - ook door het activistische gedrag van sommige medewerkers (Persyn en Dosfel) - die leiden tot een gedeeltelijke reorganisatie. August van Cauwelaert neemt voortaan het redactiesecretariaat waar, bijgestaan door Gerard Walschap. Belpaire blijft onverminderd actief. Zelf publiceert ze nog 117 bijdragen (vooral in de periode tot 1930) in haar blad. De aanwezigheid van vrouwelijke auteurs blijft een prioriteit. Oudere auteurs (zelfs de vrijzinnige Virginie Loveling) worden gecombineerd met talentvolle jongeren als Jeanne De Bruyn, Lisbeth Van Thillo en Blanka Gyselen. Het tijdschrift is ondertussen dermate gevestigd dat het niet langer fungeert als rechtstreekse schietschijf voor nieuwe katholieke bladen. De ideologische verwikkelingen die als het ware preluderen op de Tweede Wereldoorlog vallen evenwel buiten het bereik van deze studie.
Uit deze bondige samenvatting blijkt hoe rijk en waardevol de studie van Reymenants is. Het betoog laat - ook door gebruik te maken van archiefmateriaal - overtuigend zien hoe Belpaire haar status binnen het toenmalige literaire veld weet te verwerven, te legitimeren en te stabiliseren. Tegelijk biedt die geprivilegieerde casus ook een ruimer inzicht in de werking van katholieke tijdschriften en de rol van vrouwennetwerken. Toch kent een studie als deze onvermijdelijk ook haar beperkingen. Die hebben vooral te maken met het feit dat de auteur veel componenten tegelijk een plaats wil geven in haar betoog.
Het boek is allereerst opgevat als een biografie, maar de figuur van Belpaire blijft grotendeels buiten schot. De periode na 1940 komt geheel niet aan bod. Over haar privéleven komt de lezer vrijwel niets te weten, en zelfs haar publieke opvattingen blijven uiterst schetsmatig. Haar creatieve en kritische literaire werk wordt nauwelijks voorgesteld, wat zeer te betreuren valt. Zelfs de institutionele inbedding daarvan (via uitgevers en kritische reacties) blijft on-