problematiek, waarvoor de internet revolutie (open access) een mogelijke oplossing biedt.
Het meest boeiende aan Dalings proefschrift is de originele manier waarop zij wetenschapsinhoudelijke ontwikkelingen voor het voetlicht brengt, namelijk langs het vizier van twee gezaghebbende natuurwetenschappelijke tijdschriften. Zelf noemt Daling haar studie ‘een contextuele biografie van twee tijdschriften’ die zich concentreert rond de belevenissen en ideeën van de founding fathers en hoofdredacteurs: de Nederlandse biochemicus Hendrik Westenbrink (1901-1964) en de Belgische natuurkundige Léon Rosenfeld (1904-1974). Daling opteert voor een cultuurhistorische aanpak die zich onderscheidt van sociologische benaderingen door een focus op personen in plaats van sociale systemen. Met name het profiel van Rosenfeld is fascinerend. Daling laat zien hoezeer Rosenfelds wetenschappelijke en politieke visies (hij was een Marxist) van invloed waren op de vorm en de inhoud van Nuclear Physics. Rosenfeld, die een redactie voerde bestaande uit redacteurs uit achtentwintig landen, wilde de wetenschap ‘democratiseren’ door open te staan voor bijdragen uit alle windstreken en daarmee de hegemonie van de Amerikaanse wetenschappers te breken. Hij was een eigenzinnige, atypische wetenschapper die oog had voor taal en stijl, en niet schuwde om zijn hoofdredacteurschap aan te wenden om een breed scala aan natuurwetenschappelijke en filosofische onderwerpen op kritische wijze te belichten (met name in de vorm van boekrecensies).
De invloed van de twee tijdschriften op het wetenschappelijke veld wordt door Daling overtuigend weergegeven, ook al ontbreekt vanwege praktische haalbaarheid een analyse van andere tijdschriften. Via het medium van het tijdschrift tekent zich een strijd af met als voornaamste inzet wetenschappelijke namen (biochemie, biofysica, moleculaire biologie, etc.) en objecten (het lichaam, de cel, de molecuul, etc.). Biochimica et Biophysica Acta was succesvol in het op de kaart zetten van de biochemie en de biofysica, twee nieuwe specialismen of ‘interdisciplines’ die nog geen plek hadden veroverd binnen de academische instituties. In deze zin kan er van tijdschriften een zekere emancipatoire en innovatieve werking uitgaan. Echter, zo beargumenteert Daling, doorgaans kan het wetenschappelijke tijdschrift worden gezien als disciplinaire ‘grenspolitie’ die juist de bestaande verhoudingen bestendigt. Deze conclusie lijkt op gespannen voet te staan met Dalings eerdere observatie dat tijdschriften in de wetenschap een actieve, vormende rol vervullen. Moet Biochimica et Biophysica Acta worden gezien als het product van een kortstondige, ‘instabiele’ episode in de geschiedenis van de biowetenschappen waarin het organische paradigma ten einde is en het moleculaire paradigma zich aandient? Met andere woorden, is de vormende werking die Daling noemt meer uitzondering dan regel? Hoe het ook zij, verdere aandacht voor het non-defensieve, interdisciplinaire potentieel van Biochimica et Biophysica Acta zou Dalings analyse wellicht nog meer diepgang hebben gegeven.
Stofwisselingen is een gedegen, goed geschreven en bij vlagen spannende studie over de opkomst van twee natuurwetenschappelijke tijdschriften in Neder-