TS. Tijdschrift voor tijdschriftstudies. Jaargang 2012
(2012)– [tijdschrift] TS– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 115]
| |
AbstractUilenspiegel (1870-1916) was a successful and long-lasting satirical journal during the last decades of the 19th century - a period that saw an increasing popularity of the satirical genre as a whole. Founded in a liberal environment, Uilenspiegel concentrated its wit on conservative and non-secular politics. This article focuses on Uilenspiegel's satirical coverage of the activities of Abraham Kuyper, the leader of the Dutch Anti Revolutionary Party, and of the founding of a protestant university. Uilenspiegel's critical views of Kuyper's aim to incorporate his religious ideas in politics and science not only produce a telling image of the way he was perceived in liberal circles, but also of the way the liberals contrasted themselves to their political opponents. | |
KeywordsSatire, politics, 19th century, Uilenspiegel, Abraham Kuyper, liberalism, protestantism
‘Menigmaal brengen zij lachend aan het licht, wat om duizend overwegingen door stemmiger lieden verzwegen werd,’Ga naar voetnoot1 schreef Nieuws van den Dag in 1875 over het belang van de Nederlandse satirische periodieken die in die tijd op de markt verschenen. Hoewel met name het einde van de achttiende eeuw bekendstaat als de hoogtijperiode van satire in Nederland, beleefde dit genre in de tweede helft van de negentiende eeuw een sterke opleving. Deze bloei begon met pamfletten en periodieken van radicale journalisten in de rumoerige jaren voor de grondwetswijziging van 1848. Hun focus op de belangen van de brede middenklasse in de samenleving kreeg een centrale plek in het volksblad Asmodée (1854-1911), het langst bestaande satirische blad dat Nederland heeft gekend.Ga naar voetnoot2 Bij het | |
[pagina 116]
| |
lezerspubliek sloeg het genre aan: in de daaropvolgende decennia werden steeds meer satirische bladen opgericht, met een hoogtepunt rond 1890, toen in Nederland ruim twintig van deze bladen circuleerden.Ga naar voetnoot3 In dit aanbod was de diversiteit in de samenleving terug te zien. Tot 1880 verschenen er overwegend liberale satirische bladen; in de daaropvolgende jaren geleidelijk ook meer socialistische bladen.Ga naar voetnoot4 Al deze periodieken poogden een publieke functie te vervullen door maatschappelijke problemen en onrechtvaardigheden te belichten en pijnlijke waarheden op een luchtige wijze naar boven te halen. Hun provocerende karakter maakte de satirische tijdschriften bij lang niet alle ‘serieuze’ couranten even geliefd. Merkwaardig was dat niet: gevestigde persorganen en periodieken waren regelmatig het mikpunt van satirische bladen, evenals gerespecteerde instituties, zoals het koningshuis en de kerk. De nieuwe bloeiperiode van satire was mede te danken aan de grondwetsherziening van 1848: door de herziening van het persvrijheidsartikel werd de mogelijkheid voor satirici om te schrijven wat ze wilden formeel bevestigd. In de huidige grondwet is dit artikel nog exact hetzelfde geformuleerd: ‘Niemand heeft voorafgaand verlof nodig om door de drukpers gedachten of gevoelens te openbaren, behoudens ieders verantwoordelijkheid volgens de wet.’Ga naar voetnoot5 Het was juist deze verantwoordelijkheid die de grenzen aangaf van de persvrijheid. Zo was - en is - het verspreiden van smaad en laster bij wet verboden. Satirische bladen tastten deze grenzen af en balanceerden daarmee op de rand van wat wettelijk was toegestaan. Dit balanceren op de grens van spot en kwaadsprekerij is kenmerkend voor het satirische genre. Het feit dat satire zich in vele verschillende verschijningsvormen heeft geuit, maakt het tot een lastig grijpbaar fenomeen. Waar in onderzoeken gedurende de jaren zestig van de twintigste eeuw de focus lag op het benoemen van tijdloze elementen die satire als zodanig herkenbaar maakten, is deze vermeende stabiliteit dertig jaar later ter discussie gesteld en aangevuld met een veelvoud aan nieuwe benaderingen. Daarbij kwam de nadruk meer op case studies te liggen. Dergelijke studies zijn essentieel om een completer beeld te scheppen van de vormen waarin satire in verschillende perioden en gebieden is verschenen en daarmee een genuanceerder begrip van satire te ontwikkelen.Ga naar voetnoot6 Deze verbreding van het concept is nog steeds gaande.Ga naar voetnoot7 Een vast element zit in de doelstelling van satire, namelijk om politieke of maatschappelijke kritiek te leveren. Op basis van de bestudering van enkele negentiende- | |
[pagina 117]
| |
eeuwse periodiekenGa naar voetnoot8 lijkt de positie van de satiricus een doorslaggevende rol te hebben gespeeld voor de vorm waarin deze kritiek werd gegoten. Satirische bladen die zich politiek neutraal verklaarden, waren in staat om harde kritiek te leveren, zolang deze binnen de grenzen van het wettelijk toelaatbare bleef. Deze kritische toon is onder meer terug te zien bij de satirische periodieken van de radicale journalisten in de jaren 1840 en bij het satirische blad Asmodée. Satirici die openlijk een politieke stroming steunden en daarmee een bepaalde status dienden te verdedigen, waren daarentegen meer geneigd tot luchtige humor die niet zozeer werd gekenmerkt door harde kritiek, maar door het ridiculiseren van politieke tegenstanders. Deze vorm van satire is in de laatste decennia van de negentiende eeuw een steeds grotere rol gaan spelen. Het gebruik van ironie vormde daarbij een van de meest voorkomende elementen en ook de spotprent heeft hierin geleidelijk een belangrijkere rol gekregen. Het aan de liberale stroming verbonden satirische blad Uilenspiegel is, zoals uit de hier beschreven berichtgeving over Kuyper zal blijken, illustratief voor dit gebruik van satire. In Nederland zijn de negentiende-eeuwse satirische tijdschriften nog relatief weinig bestudeerd. Voor taalkundigen en historici kunnen zij nog veel nieuwe informatie opleveren; niet alleen op het gebied van de werking van satire in het algemeen, maar ook wat betreft de toenmalige lezerscultuur en het politieke bestel. Uilenspiegel deed wekelijks verslag van de politieke ontwikkelingen en bespotte daarbij vooral politieke tegenstanders, maar nam ook geestverwanten op de korrel. Een nadere bestudering van Uilenspiegel levert een genuanceerd beeld op van zowel de kenmerken van satire als genre, als de wijze waarop door een deel van de liberale richting naar de veranderingen in het politieke bestel werd gekeken. In de jaren 1870 vormde de opkomst van de confessionele partijen een belangrijke politieke ontwikkeling. Uilenspiegel speelde hierop in en zou de antirevolutionaire voorman Abraham Kuyper tot zijn belangrijkste mikpunt kiezen. De hier onderzochte casus - de berichtgeving van Uilenspiegel over Kuyper en de oprichting van de Vrije Universiteit - levert waardevolle informatie op over de methodes van de liberalen om politieke tegenstanders te bekritiseren en daarbij ook de lezers te amuseren. | |
Uilenspiegel (1870-1916)De afschaffing van het dagbladzegel in 1869 had een golf van nieuwe tijdschriften tot gevolg. In Rotterdam waagde een groep journalisten zich aan de oprichting van Uilenspiegel: humoristisch-satyriek weekblad (1870-1916). Het blad werd uitgegeven door Nijgh & Van Ditmar. De redactie en medewerkers van Uilenspiegel bleven anoniem, maar zij waren wellicht afkomstig van de Nieuwe Rotterdamsche Courant (NRC), die in 1843 eveneens door Nijgh was opgericht. Hier werd onder meer op gewezen door Asmodée, dat aanvankelijk weinig op had met Uilenspiegel en het blad ‘de tweede vuilniskar der Nieuwe Rotterdamsche Courant’ noemde.Ga naar voetnoot9 | |
[pagina 118]
| |
De keuze voor Tijl Uilenspiegel als centrale figuur stond niet op zichzelf. Dit personage, dat al in de zestiende eeuw optrad in verschillende volksverhalen, vergaarde nieuwe bekendheid door de roman La Légende et les Aventures héroïques, joyeuses et glorieuses d'Ulenspiegel (1867) van de Franstalige Belgische auteur Charles de Coster. Uilenspiegel streed in dit verhaal tegen Filips II en Alva in de Tachtigjarige Oorlog en kreeg daarmee een nieuwe dimensie: Uilenspiegel was niet meer alleen een deugniet, maar kreeg een grotere rol als verdediger van de vrijheid. De Coster had ook bijdragen geleverd aan het satirische weekblad Uylenspiegel: Journal des ébats artistiques et littéraires. Dit blad was in 1856 in Brussel opgericht door de karikaturist Félicien Rops, die hierin zijn veelal satanische prenten publiceerde. Uylenspiegel leek aanvankelijk politiek neutraal, maar tussen 1857 en 1861 profileerde het blad zich als de spreekbuis van de jong-liberalen.Ga naar voetnoot10 Ook het Nederlandse weekblad Uilenspiegel was niet zo onpartijdig als het aanvankelijk beweerde. In het openingsnummer liet het blad weten geen politiek programma te willen uitdragen: Een programma is het niet, dat wij hier neêrschrijven. [...] Uilenspiegel mag de pretentie hebben te zeggen, dat zijn naam zelf een programma is: een programma, verstaanbaar voor iedereen. En buiten ‘iedereen’ hebben wij niemand noodig. [...] Uilenspiegel is blijven leven en zijn gewichtige roeping onder 't naargeestige menschdom trouw blijven vervullen. [...] Hij wil deelnemen aan den strijd op politiek en sociaal gebied, omdat die strijd nu en dan een veel te ernstig karakter aanneemt, zoodat de partijen gevaar loopen elkander met huid en haar te verslinden. Uilenspiegel wil dien strijd temperen, door onder al den ernst, waarmeê hij gevoerd wordt, wat luim en jokkernij te mengen.Ga naar voetnoot11 Al gauw werd echter duidelijk dat Uilenspiegel, evenals zijn voormalige Belgische naamgenoot, de voorkeur gaf aan liberale en anti-confessionele ideeën. Deze liberale toon viel ook de lezers op. Na enkele weken maakte Uilenspiegel melding van een brief van ‘Piet te Utrecht’, die vond dat Uilenspiegel zijn belofte van onpartijdigheid niet naleefde. Uilenspiegel meldde hierop dat ‘Piet te Utrecht meer in ons programma gelezen heeft dan er staat. Er wordt daar van onpartijdigheid, noch van partijdigheid gesproken’.Ga naar voetnoot12 In de daaropvolgende jaren zou het blad zich echter openlijk liberaal verklaren. Uilenspiegel bevatte per nummer vier pagina's met vaste rubrieken. Ook lezers konden hiervoor stukken inzenden. Veel inzendingen kwamen niet tot publicatie: regelmatig werden ze afgewezen wegens een gebrek aan actueel belang of omdat het betreffende stuk niet bij het karakter van het blad paste. In dat geval werd de inzending afgeschreven als te langdradig, ‘ver van geestig’ of ‘niet piquant genoeg’. Het voorblad werd op verschillende manieren gevuld; onder meer met een bericht van Tijl Uilenspiegel of met een gedicht over een actuele gebeurtenis. Ook werden open brieven van Tijl aan bekende (vaak politieke) figuren gepubliceerd. Hierin hanteerde Uilenspiegel een ironische toon, waarbij een politiek tegenstander zogenaamd met lof werd toegesproken. Soms leidde dit tot een fictionele briefwisseling. Het was een veelgebruikte manier om politieke | |
[pagina 119]
| |
tegenstanders uitspraken in de mond te leggen en hen op die wijze in diskrediet te brengen. Verder bevatte Uilenspiegel allegorieën, verzonnen dromen en nachtmerries van politici en spotprenten over de actualiteit. Daarnaast werden in verschillende korte berichten de laatste binnenlandse ontwikkelingen besproken. Politieke zaken kregen hierbij de meeste aandacht. Veel van deze actualiteiten werden besproken door Kwik en Kwak - twee fictieve gesprekspartners die werden afgebeeld met een pul bier in de hand - en Doris Punt en Jan Bramsen. Die laatste naam verwees naar Jan Abrahamszoon Heemskerk, een conservatieve politicus die in de jaren 1860-1880 verscheidene malen minister van Binnenlandse Zaken is geweest. Hij werd via deze dialogen vaak bekritiseerd. In de eerste jaargangen werd hij geflankeerd door een blaffend leeuwtje, dat vermoedelijk was gebaseerd op een leeuwtje dat de hoofdfiguur van het Engelse satirische blad Punch vergezelde, maar in deze context naar de conservatieve journalist Izaak Lion verwees.Ga naar voetnoot13 Ten slotte vormden de ‘gemengde berichten’ en de particuliere telegraafkabel van Uilenspiegel vaste rubrieken. De satire in deze beide rubrieken was zowel op nationale als internationale actualiteiten gericht. Afb. 1: Doris Punt spreekt Jan Bramsen toe. Uilenspiegel 3, 1872.
| |
[pagina 120]
| |
Spotprenten kregen in Uilenspiegel een steeds grotere rol. De prenten in de eerste nummers van het blad werden geheel verzorgd door J. van Hoof. Later zijn er ook spotprenten geproduceerd door onder meer Jan Holswilder, Peter Kroon (onder het pseudoniem Orion) en Johan Braakensiek.Ga naar voetnoot14 Veel van de spotprenten in Uilenspiegel waren echter van anonieme makelij. Op de toegenomen ruimte voor spotprenten na, behield Uilenspiegel tot de eerste jaren van de twintigste eeuw een eenvormige uitstraling. Waar andere bladen na de afschaffing van het dagbladzegel een grotere omvang kregen, hield Uilenspiegel een kleiner formaat. Mogelijk had dit een financiële reden, maar een kleiner blad met een duidelijke indeling in verschillende vertrouwde rubrieken kan ook qua vormgeving de voorkeur van de redactie hebben gehad. Hoewel Uilenspiegel zich aanvankelijk als een verzoenend blad had gepresenteerd, kregen de conservatieven en in toenemende mate de confessionelen (zowel de katholieken als de antirevolutionairen) het zwaar te verduren. Het blad was daarmee evenals veel andere satirische bladen antiklerikaal. Eén aspect uit Uilenspiegel was echter uniek: het blad sprak zich duidelijk uit voor het koningshuis. Waar veel andere satirische bladen het koningshuis als een makkelijk mikpunt van spot zagen, beschouwde Uilenspiegel het als een belangrijke nationale kracht, die politieke en sociale tegenstellingen kon doen vergeten. Binnen de liberale stroming steunde Uilenspiegel de progressieve richting, die zich met name in de jaren 1870 prominent zou uiten in de schoolstrijd. Het progressieve of links-liberalisme was ontstaan uit de onvrede over de ontwikkeling van het liberalisme onder Thorbecke, dat volgens critici werd gekenmerkt door behoudzucht en eigenbelang.Ga naar voetnoot15 Uilenspiegel bleef echter oog houden voor de vroegere politieke betekenis van Thorbecke. Aanvankelijk beschouwde het blad de links-liberalen nog als onruststokers, maar na het overlijden van Thorbecke in 1872 zou Uilenspiegel zich aan hun zijde scharen. Het blad liet zich niet uit over de conservatievere standpunten die Thorbecke in de loop der jaren had ingenomen; voor Uilenspiegel bleef hij het grote politieke voorbeeld. | |
Abraham Kuyper en de Vrije UniversiteitUilenspiegel viel alle confessionele richtingen aan, maar de antirevolutionaire partij vormde het voornaamste slachtoffer. Vanaf de jaren 1870 had zij met Abraham Kuyper namelijk een onbetwiste leider op wie Uilenspiegel alle spot kon richten. De grote invloed van Kuyper op de antirevolutionaire richting bleek onder meer uit Ons Program, waarin hij de kernpunten van de beweging had opgesteld. De telegraafkabel van Uilenspiegel wist te melden dat er iemand ontdekt was, ‘die al de Standaard-artikelen over “Ons Program” gelezen heeft. Deze bevoorrechte is een oude rentenier, die met zijn leêgen tijd geen | |
[pagina 121]
| |
raad weet. Ongelukkigerwijs echter heeft hij van de artikelen niets begrepen.’Ga naar voetnoot16 Uilenspiegel bekritiseerde naast de sterke persoonlijke invloed van Kuyper vooral de religieuze grondslag van zijn politiek. Kuyper was zich bewust van deze tegenstand. Uilenspiegel maakte melding van de zorgen die Kuyper uitte in het vernieuwde orthodoxe blad De Heraut (1877-1887). Daarin meldde hij dat ‘de gezamenlijke kerken, “die zich naar den Christus noemen”’ werden aangevallen door ‘een duivelsche lust om te spotten met het heilige’. Dit maakte volgens hem dat ‘de mannen van het penseel of de lier en achter hen aan, in naam der kunst de prententeekenaars en humoristen, aan het christendom een oorlog hebben aangedaan’.Ga naar voetnoot17 Deze aanval deerde Uilenspiegel niet: ‘gij zijt veel te vermakelijk, om u te kunnen haten; [...] heel uw afwijken van het normale en het gezonde, heeft in onze dagen een karakter gekregen [...] waarmeê men lacht, om het ernstige gezicht dat gij er bij zet.’Ga naar voetnoot18 Afb. 2: Kuyper als politiek veldheer met een schoolstokpaard’, een verwijzing naar de schoolkwestie. Uilenspiegel 8, 1876, 16.
Kuyper had echter al laten zien grotere ambities te hebben. De financiële gelijkstelling van de bijzondere school was altijd het speerpunt van de antirevolutionairen geweest. In | |
[pagina 122]
| |
1875 kreeg Uilenspiegel hoogte van Kuypers plannen tot de oprichting van de Vrije Universiteit (VU). Het blad plaatste een ironische boodschap van ‘vriend en broeder’ Tijl aan Kuyper: ‘Van hoe onschatbare waarde zou een universiteit zijn, waar het ongeloof niet kan doordringen en waar men de wetenschap kan kneden zooals men wil!’Ga naar voetnoot19 De jarenlange satirische berichtgeving van Uilenspiegel over de VU gaf extra kleur aan de schoolstrijd die al lange tijd sluimerde, maar halverwege de jaren 1870 losbarstte. In 1880 slaagde Kuyper erin om de VU met financiële steun uit de private hoek op te richten. Het is niet verwonderlijk dat een universiteit op gereformeerde grondslag veel vragen en kritiek opriep; voor Uilenspiegel was de VU dan ook een dankbaar onderwerp van spot. Het blad speculeerde over het programma voor de inwijding van de VU, waarbij onder meer werd gedacht aan een grote ‘par force-ketterjacht’.Ga naar voetnoot20 Ook assisteerde Uilenspiegel de universiteit met een eigen advertentie voor nieuwe studenten: ‘Er zal minder op intellectueelen aanleg, dan wel op uitgestreken gezichten gelet worden.’Ga naar voetnoot21 Aan de opening van de VU wijdde Uilenspiegel een volledig nummer. Het blad meldde daarin plannen te hebben ‘tot oprichting van eene Vrije Universiteit op humoristischen grondslag. Deze Universiteit zal geheel ingericht zijn op de wijze van die van dr. Kuyper, maar zij zal vermakelijker wezen. De theologische faculteit is reeds bijna compleet’. Voor de faculteiten wis- en natuurkunde en medicijnen ondervond Uilenspiegel echter dezelfde problemen als Kuyper: ‘De geleerden in deze vakken schijnen even ongenegen om hunne wetenschap op humoristischen grondslag, als om haar op Gereformeerden grondslag te brengen.’Ga naar voetnoot22 Ook na de opening zou Uilenspiegel verslag blijven doen over de VU, die aanvankelijk een tegenvallend aantal studenten had. Met het besluit om jongens die voor het eindexamen gezakt waren alsnog aan de VU toe te laten, nodigde de universiteit zelf uit tot grappen hierover: ‘Met het oog op dezen maatregel, zal de naam der school veranderd worden in: Vrije Universiteit voor gedropenen.’Ga naar voetnoot23 Gezien deze regeling viel het aantal van zestien studenten voor Kwik en Kwak - de vaste gesprekspartners in Uilenspiegel - wat tegen: Kwik.- Nu, wacht maar - als eerst het Hospitium er is. Dàt zal 't 'em moeten doen, zooals 'k in de Heraut lees. Kwak.- Ja, dat laat zich hooren. Als de studenten vrij wonen, vrij eten, vrij bitteren..... Kwik.- Ho ho! bitteren doen geen Gereformeerden. Kwak.- Nu goed... ik wil maar zeggen, als zij alles vrij of althans voor 'n prik krijgen kunnen, dan zullen ze natuurlijk het onderwijs van de nagemaakte professoren graag op den koop toe nemen.Ga naar voetnoot24 Toen aan de VU alsnog twee kandidaten werden afgewezen, moesten zij volgens Kwak ‘wel ontzaglijke krukken zijn geweest’.Ga naar voetnoot25 | |
[pagina 123]
| |
De VU bleef voor Uilenspiegel jarenlang een belangrijk doelwit. Tijl Uilenspiegel sprak Kuyper regelmatig kritisch toe in een directe brief of in een fictieve dialoog, die vanaf de jaren 1880 via de telefoon werd gevoerd. Daarnaast bespraken Kwik en Kwak vrijwel wekelijks de laatste ontwikkelingen rondom de universiteit en er werden regelmatig suggesties gedaan voor nieuwe docenten of vakken, die volgens Uilenspiegel aan de VU niet misstonden: ‘In de Heraut vertelt dr. Abraham Kuyper, dat “Gods Woord” wordt gezaaid; en hij laat daarop volgen: “Gezaaid, d.w.z. dat er kiemen in uw hart worden gelegd, die met heur wortelvezels moeten indringen tot in het diepst verborgene van uw wezen. [...]” Een proeve van botanie op Gereformeerden grondslag.’Ga naar voetnoot26 Afb. 3: Kuyper aan de ‘telephoon’. Uilenspiegel 17, 1885, 17.
Hoewel de VU aanvankelijk weinig succesvol was, vormde de oprichting van de universiteit een teken van de opmars van de confessionelen.Ga naar voetnoot27 Ook in Uilenspiegel was deze tendens merkbaar. Het blad toonde zorgen over de positie van de liberalen en de geleidelijke ondergang van hun voorman Kappeyne van de Coppello, die door Uilenspiegel in de voorgaande jaren was beschouwd als ‘de liberale zon’. De schijnbaar onaantastbare liberalen werden nu overschaduwd. Dit hadden ze min of meer over zichzelf afgeroepen: al jarenlang was er binnen de liberale partij verdeeldheid geweest tussen de ‘doctrinaire’ conservatieve richting en de progressieve of radicale richting van de links-liberalen. Toen in 1879 het kabinet-Kappeyne viel, kwam dit voor de liberalen als een schok.Ga naar voetnoot28 Bovendien kwam in 1883 een confessionele coalitie tot stand tussen de katholieken | |
[pagina 124]
| |
en de antirevolutionairen. Voor Uilenspiegel vormde dit de aanleiding om weer flink naar de confessionelen uit te halen. Het blad publiceerde een prent van Kuyper, die tot zijn partijgenoten sprak: Vereenigd met de zwart-internationalen, zullen wij op de puinhoopen van het liberalisme ons Rijk stichten. [...] Wij hebben slechts te vergeten, hoe de wakkere mannen [...] onze voorouders en voorgangers [...] hebben laten branden en wurgen. Een beetje vergeetachtigheid, mannenbroeders, is alles wat van u verlangd wordt...Ga naar voetnoot29 Ook Kuyper bleef nog jarenlang onderwerp van spot. In 1909 verscheen een bundel waarin spotprenten in verschillende bladen vanaf 1890 over Kuyper waren verzameld. De uitgever had aan Kuyper zelf om toestemming tot publicatie gevraagd. Kuypers uitgebreide reactie levert een mooi beeld van de wijze waarop hij over deze satire dacht. Hij kon zich niet op ‘alle uitgaven van dien aard’ abonneren: ‘zoo was ik meest aangewezen op wat ik hier of daar bij vrienden te zien kreeg, of op straat achter het raam van een sigaren-winkel vond aangeplakt. Ik mengde me soms onder de kijkers die stonden te genieten, en genoot zelf vaak meer nog van wat ik onder hen verhandelen hoorde, dan van wat ik zag.’Ga naar voetnoot30 Kuyper had enerzijds lovende woorden over voor de Nederlandse karikatuur: Uilenspiegel had de geestigheid, mij bij mijn zeventig-jarig feest [...] een hulde te brengen, die mij als standmodel eerde. Vergelijk ik nu wat de caricatuur ten onzent was vóór '70 en wat ze na '70 geworden is, dan is er merkbare vooruitgang in geestige conceptie, in eigenaardig Nederlandsche opvatting, en in fijnheid van tekening. [...] Al moest ik dan telkens het gelag betalen, mijn liefde voor de kunst stond hoog genoeg om voor haar bloei dit niet al te groote offer over te hebben.Ga naar voetnoot31 Over de verdere spotprenten in Uilenspiegel sprak Kuyper echter negatief. Bovendien beschuldigde hij de politieke karikaturisten van het innemen van een valse positie: waar zij het voor de minderheden in de samenleving dienden op te nemen, vielen ze die juist aan. Het is de vraag in hoeverre deze niet-liberale minderheden een notie hadden van het bestaan van bladen als Uilenspiegel. Het is niet ondenkbaar dat het blad alleen die groepen in de samenleving bereikte, die zich qua politieke ideeën al in het blad herkenden. Deze overeenstemming was waarschijnlijk ook een vereiste om de humor van het blad in te zien. Kuyper lijkt dit gegeven te onderstrepen met zijn conclusie dat de satirische berichtgeving uiteindelijk niet in staat bleek om zijn politieke carrière in de weg te staan: Het had er reeds aan het eind der 70-er jaren [...] alles van, alsof de rustelooze spot mij vleugellam zou hebben geslagen. Maar juist uw bundel zal nu het bewijs leveren, dat die toeleg niet gelukt is, | |
[pagina 125]
| |
en dat ik den heeren te taai van leven ben geweest. [...] En dit nu, ik kom ervoor uit, is mij toch een genot als ik het indenk.Ga naar voetnoot32 | |
BesluitVooralsnog hebben onderzoekers meer aandacht besteed aan spotprenten dan aan de verdere inhoud van satirische bladen uit de negentiende eeuw. Uit dit medium valt echter nog veel nieuwe informatie te halen. Met name de satirische publicaties die gericht waren op de politiek kunnen duidelijk maken welke maatschappelijke onderwerpen onder verschillende groepen in de bevolking leefden en welke kritiek er op politici en op besluiten van de overheid was. Bovendien toont onderzoek naar deze bladen aan in welke vormen satire werd gebracht, welke plaats en bewegingsruimte satire had in het journalistieke veld en wellicht ook waarom er in korte tijd een groot aantal satirische bladen op de markt is verschenen. Meerdere satirische periodieken hebben decennialang bestaan en moeten daarom een omvangrijk en stabiel lezerspubliek hebben gehad. Zij bieden een cultuurhistorisch waardevolle inkijk in de vormen van satire die destijds als vermakelijk werden beschouwd. De uitlatingen van Uilenspiegel over de politiek kunnen bovendien een beter begrip opleveren van de toenmalige politieke verhoudingen in Nederland, de wijze waarop vanuit de eigen achterban op de ontwikkelingen binnen de liberale stroming werd gereageerd en de vorming van een politieke publieke opinie. Het is lastig te zeggen in hoeverre satirische bladen in staat waren om deze publieke opinie te beïnvloeden. Hoewel Uilenspiegel door conservatieve journalisten een enkele keer beschuldigd is van een negatieve invloed op de politiek, ontkende het blad dusdanig invloedrijk te zijn. De hier bestudeerde berichtgeving over Kuyper in enkele jaargangen van Uilenspiegel vormt slechts een fractie van het beschikbare materiaal; niet alleen wat betreft de periodisering maar ook wat betreft de in het blad beschreven kwesties. Uilenspiegel besprak de actualiteiten maar haalde daarmee terloops ook bredere thema's aan, zoals religie, de koloniale politiek, internationale conflicten en de positie van het koningshuis. Ook sociale misstanden en lokale kwesties passeerden de revue. Bovendien werden bekende figuren buiten de politiek belicht. Bij onderzoek naar de toenmalige veelbesproken thema's en publieke figuren kunnen satirische bladen een unieke invalshoek leveren. Voor breder onderzoek naar de werking van satire in deze periodieken en naar de ontwikkeling en betekenis van de satirische pers in die jaren ligt tevens ruimte open. Het kan zeer interessant zijn hierbij de invloed van buitenlandse satire op Nederlandse bladen te betrekken. In omliggende landen vormden satirische tijdschriften een populair genre, met het Engelse Punch (1841-1992) en het Duitse Kladderadatsch (1848-1944) als bekende voorbeelden. Deze bladen moeten voor Nederlandse satirici als inspiratiebron hebben gefungeerd. Duidelijke voorbeelden hiervan zijn Abraham Prikkie('s op- en aanmerkingen) (1891-1896), dat zichzelf de ‘Nederlandsche Punch’ noemde en De Ware Jacob (1901-1928), dat lijkt te verwijzen naar het Duitse blad Der Wahre Jacob (1879-1933). Anders- | |
[pagina 126]
| |
om werden Nederlandse bladen vanuit het buitenland in de gaten gehouden.Ga naar voetnoot33 Een nadere bestudering van deze invloeden kan een completer beeld opleveren van de achtergrond en oorsprong van de toenmalige Nederlandse satire. Satirische bladen bieden vanuit deze invalshoeken een bredere kijk op de toenmalige pers en de verhoudingen tussen pers en politiek. Al tijdens hun bestaan werd het belang van satire niet onderschat, ook niet door de aangevallen politici. Uit een verslag van de Algemene Rekenkamer over 1882 bleek dat Uilenspiegel aan de ministeries van Binnenlandse Zaken en van Waterstaat, Handel en Nijverheid op kosten van de overheid werd gelezen. Toen de Kamer hiertegen bezwaar maakte, werd duidelijk dat dit al ruim tien jaar lang het geval was.Ga naar voetnoot34 Uilenspiegel meldde slechts dat de minister van Binnenlandse Zaken het blad toch wel zou lezen.Ga naar voetnoot35 Zelfs Kuyper zag de meerwaarde die satire voor hem kon bieden: ‘Ik begreep er mijn tegenstanders door, ook waar zij bleken mij niet te begrijpen. En tactisch gezien was mij dit niet zelden goud waard.’Ga naar voetnoot36 •> frederiek ten broeke voltooide de masteropleiding Cultuurgeschiedenis aan de Universiteit van Amsterdam met de scriptie ‘“'t Eenig wapen, dat in het vochtig Nederland niet verroest”: spot en satire over de Haagse politiek in Asmodée en Uilenspiegel, 1870-1885’. |
|