aandacht besteed aan Duitslands eerste muziektijdschrift, de Critica Musica, waarvan in totaal 24 nummers uitkwamen in de periode 1722-1725. Dit blad werd eveneens door Mattheson uitgegeven en grotendeels door hem gevuld. Der musikalische Patriot (1728) staat in een volgend hoofdstuk centraal en besloten wordt met een overzicht van Matthesons late en grotendeels onbekende geschriften. De auteur heeft niet alleen al deze publicaties maar ook een groot aantal manuscripten uit Hamburger archieven doorgenomen.
Over het belang van dit boek kan men kort zijn: het is bijzonder verheugend dat Matthesons publicaties eindelijk eens onderwerp aan een systematische studie onderworpen worden, want zo gretig als musici en musicologen uit Mattheson citeren, zo weinig oog hebben zij voor diens drijfveren. Wat Böning goed duidelijk maakt is dat Mattheson met zijn publicaties een einde wilde maken aan verouderde muziekpedagogische tradities die zijns inziens niet meer bij de actuele ontwikkelingen in de muziek pasten en tevens probeerde duidelijk te maken, welke beschavende en opvoedende rol muziek kon vervullen. Böning licht dit toe met gedetailleerde besprekingen van de inhoud van de genoemde publicaties, maar onduidelijk blijft in welke mate Matthesons publicaties werkelijk deel van een nieuw discours waren dat ook elders in Europa waarneembaar was. Het beeld dat het boek oproept is vooral dat van een lichtelijk bezeten man die alles op alles zette om te doen wat hem als praktiserend musicus niet meer mogelijk was: de wereld overtuigen van de kwaliteiten van de contemporaine muziek en haar superioriteit ten opzichte van de verouderde tradities uit vorige eeuwen.
Daarmee komen we bij het voornaamste probleem bij de beoordeling van Matthesons publicistische ijver. Bij de bestudering van tijdschriften vormt de uitwisseling van ideeën een centraal thema. Dat veronderstelt aandacht voor netwerken, correspondenties, gedachtewisselingen en debatten, maar daarover wordt in dit boek niet veel duidelijk. Weliswaar nam Mattheson in de Critica Musica ook Franse en Italiaanse teksten op, die hij zelf vertaalde, maar hoe die in zijn handen kwamen blijft onduidelijk. Daarbij komt ook dat Mattheson met zijn scherpe pen allerminst een platform voor beleefde discussie creëerde. De controverses die aan de orde komen waren meestal op nogal bokkige toon gevoerde polemieken, die vooral lokale aangelegenheden betroffen. Deze lacune kan men overigens niet de auteur verwijten, die juist beklemtoont dat Matthesons beweringen over de honderden brieven die hij naar aanleiding van zijn publicaties ontvangen zou hebben niet geverifieerd konden worden. Desondanks maakt het gebrek aan aandacht voor uitwisseling en netwerken dat het beeld van Mattheson als een geïsoleerde veelschrijver overeind blijft, en dat is, alle verdere verdiensten van het boek ten spijt, toch een beetje jammer.
•> jeroen van gessel doceert muziekwetenschap aan de Rijksuniversiteit Groningen