hun inkomsten, wat leidde tot een sterke daling in de prijs per nummer. Hierdoor, en door een cultuuromslag waarbij vrije tijd steeds belangrijker werd, veranderden tijdschriften van fora voor hoogopgeleiden tot toegankelijke en goedkope publicaties voor een bredere laag van de bevolking, en kwam er meer aandacht voor ‘volkse’ interesses zoals seks en celebrities.
Dat Sumner hier in zijn introductie twee overtuigende, zij het summier uitgewerkte, theorieën presenteert is duidelijk, maar de rest van het boek vervalt helaas al snel in een eentonige aaneenschakeling van weinig kritische minimonografieën over de grootste Amerikaanse tijdschriften van de twintigste eeuw. Dit alles lijkt voort te komen uit Sumners keuze om alleen de succesvolste en ‘meest innovatieve’ tijdschriften, redacteuren en uitgevers te bestuderen, waarbij vooral de laatste kwalificatie nooit echt gedefinieerd wordt. Dat deze giganten veelal de geesteskinderen waren van een selecte club blanke mannen, zoals William Randolph Hearst (Cosmopolitan, Good Housekeeping), Condé Nast (Vogue, Vanity Fair) en Henry Luce (TIME), die bovendien sterk de neiging hadden om hun verleden op te blazen tot epische proporties, leidt helaas niet tot veel kritisch geluid van Sumners zijde. Waar de secties gewijd aan individuele tijdschriften en uitgevers in die zin misschien een welkome introductie bieden voor hen die weinig bekend zijn met de Amerikaanse markt, bieden ze weinig soelaas voor de lezer die graag met een kritische blik naar de ontwikkeling van het Amerikaanse tijdschrift wil kijken.
Een tweede probleem doet zich voor in de manier waarop Sumner kijkt naar de rol die tijdschriften spelen in de samenleving in het algemeen. Voor Sumner zijn tijdschriften niets meer dan passieve spiegels of barometers en dus vooral een expressie van de trends van het moment, een collectief product van een Zeitgeist. Zoals expliciet gesteld in de introductie: ‘Magazines mirror American culture. They do not shape it.’ Dat deze visie op tijdschriften sterk verouderd is, zoals onder andere uitvoerig beargumenteerd is door David Abrahamson (The American Magazine: Research Perspectives and Prospects, 1995) en Margaret Beetham (A Magazine of her Own?, 1996), lijkt aan Sumner voorbij te zijn gegaan. Bovendien is hij weinig consequent in zijn visie wanneer hij bijvoorbeeld in het hoofdstuk over de jaren vijftig concludeert dat tegendraadse publicaties als Playboy, Mad Magazine en National Enquirer effectief tegengas wisten te geven in een periode van allesdoordringend conformisme. En wanneer hij betoogt dat het lanceren van celebrity-tijdschriften als People symptomatisch was voor de ‘Me Decade,’ zoals de jaren zeventig in Amerika vaak gelabeld worden, resulteert dit nergens in de suggestie dat deze tijdschriften dit groeiend individualisme misschien ook cultiveerden.
Ondanks de neiging te vervallen in anekdotes is The Magazine Century wel een cijfermatig solide onderbouwd boek, hetgeen misschien wel het sterkste punt van is van de publicatie. Zoals Sumner eerder liet zien in Magazines: A Complete Guide to the Industry (2006, met Shirrel Rhoades) is hij zeker een kenner van de industrie en zijn vele tabellen en overzichten schetsen een fascinerend beeld van een tak van de uitgeverswereld die ondanks alomtegenwoordige voorspellingen van spoedige teloorgang tot voor kort consequent bleef groeien. Dat de internet-explosie en de komst van het digitale tijdschrift uitgevers