TS. Tijdschrift voor tijdschriftstudies. Jaargang 2010 (nrs 27-28)
(2010)– [tijdschrift] TS– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 18]
| |||||||||||||||
AbstractTwentieth-century book and literary historians have tended to seriously underestimate women's participation in the nineteenth-century literary field. Thanks to different digital and online tools it becomes now possible to get a better understanding of their presence as authors. This is demonstrated in the present article, where the case ‘George Sand as received in nineteenth-century Netherlands’ is used as an example. In particular it is shown that there has been, up to recently, too much reliance on critical articles published in the nineteenth-century literary press. Dutch critics publishing negative comments on George Sand's works will most often have had the intention to combat her actual success with Dutch readers and her possible influence on them. And those literary reviews refraining from publishing articles on her work show, by the frequency of their mentioning Sand's name, that she was in fact very present in the cultural repertoire of the nineteenth-century Netherlands. | |||||||||||||||
Keywords
Op het moment dat alom digitaliseringsprojecten worden uitgevoerd voor de dagblad- en tijdschriftpers, lijkt het misschien niet meer nodig om de noodzaak aan te tonen van computerondersteund tijdschriftonderzoek. Toch is het zinvol om naar aanleiding van een specifieke casus eens te beschrijven op welke punten, dankzij digitalisering en online beschikbaarstelling, vooruitgang kon worden geboekt, en welke verdere ontwikkelingen ons binnenkort nog te wachten staan. Onderzoek naar de ontvangst van George Sand in Nederland leent zich hier goed voor. Het onderzoek naar de receptie van deze Franse schrijfster is begonnen op een tijdstip waarop van online toegankelijkheid nog geen sprake kon zijn. Sinds enkele jaren wordt uiteraard wel van ICT-tools gebruik gemaakt, wat nieuw zicht biedt op de materie. In dit artikel wil ik naast elkaar zetten wat de | |||||||||||||||
[pagina 19]
| |||||||||||||||
uitgangspositie van dit onderzoek was en tot welke resultaten de recente ontwikkelingen hebben geleid. De bijdrage schetst het beeld dat we in eerste instantie hadden van de Nederlandse houding tegenover het werk van George Sand, en de veranderingen die zich in dat beeld hebben voorgedaan dankzij het gebruik van moderne technologie - met name een database met gegevens over de receptie van vrouwelijke schrijvers en de gedigitaliseerde versie van het tijdschrift De Gids.Ga naar voetnoot1 | |||||||||||||||
Internationale receptie van George SandDe negentiende-eeuwse Franse schrijfster George Sand (1804-1876), die vanaf 1830 vele tientallen romans, toneelstukken, artikelen etcetera publiceerde, wordt sinds de jaren 1980 uitgebreid bestudeerd. Een belangrijke aanzet daartoe werd gegeven door de belangstelling voortgekomen uit de feministische golf, en vooral ook door Georges Lubin die tussen 1964 en 1991 de omvangrijke correspondentie (ca. 18.000 brieven) van de schrijfster heeft gepubliceerd. Daaruit blijkt niet alleen dat Sand een centrale figuur was in het Franse literaire en politieke leven, maar de 25 delen documenteren ook haar schrijfsterschap en het ontstaan van veel van haar werken. Deze publicatie is de waardering voor dat werk zeer ten goede gekomen: tegenwoordig zijn veel van Sand's romans in allerlei edities voorhanden. En 2004, het jaar waarin haar 200e geboortedag viel, werd in Frankrijk officieel uitgeroepen tot George-Sand-jaar. Dat dit zo grootschalig is gevierd - waarbij de mogelijkheid van Sand's bijzetting in het Parijse Pantheon serieus is overwogen - was mede te danken aan het besef dat zij in de negentiende eeuw één van de beroemdste Europese auteurs is geweest. Dat besef was in Rusland en andere Oost-Europese landen nooit weggeweest.Ga naar voetnoot2 Maar in Frankrijk ging men er gedurende een groot deel van de twintigste eeuw vanuit dat het werk van Sand niet serieus genomen hoefde te worden, en dat haar romans champêtres (vier op het totaal van tientallen titels) vooral geschikt zouden zijn voor de schooljeugd.Ga naar voetnoot3 Over de schrijfster zelf werden tal van geromantiseerde biografieën geschreven waarin de nadruk lag op haar amoureuze relaties met Frédéric Chopin en Alfred de Musset. De mede door bestudering van de correspondentie veranderde opvattingen over het literair-historische belang van de schrijfster leidden tot nieuw onderzoek in en buiten Frankrijk: Sand had intensieve contacten onderhouden met schrijvers en politici uit bijvoorbeeld Italië (Mazzini), Duitsland (Heine) en Rusland (Toergenjew). Het was dus niet verwonderlijk dat juist voor die landen onderzoek werd ondernomen naar de Sand-receptie aldaar, met als resultaat overzichtswerken gepubliceerd door Annarosa Poli (Italië), Françoise Genevray | |||||||||||||||
[pagina 20]
| |||||||||||||||
(Rusland) en Kerstin Wiedemann (Duitsland).Ga naar voetnoot4 Dat in deze landen de aandacht van tijdgenoten voor Sand gigantisch was geweest blijkt alleen al uit de hoeveelheden vertalingen die kort na het verschijnen van de Franse teksten op de markt waren gekomen. Deze werden in het onderzoek vaak als uitgangspunt gebruikt. In Nederland leek het aantal vertalingen gering te zijn geweest. Ook had George Sand niet of nauwelijks traceerbare contacten onderhouden met Nederlanders (afgezien van Ary Scheffer die haar portret schilderdeGa naar voetnoot5, en waarschijnlijk van Koningin SophieGa naar voetnoot6 die zij kan hebben ontmoet bij Prinses Mathilde in Parijs). Dit nam niet weg dat ook in Nederland de receptie van Sand's werk bestudeerd is, en wel binnen werkgroep die Françoise van Rossum-Guyon oprichtte aan de Universiteit van Amsterdam. Deze hield zich in eerste instantie niet zozeer bezig met de bestudering van de receptie als wel met die van het werk zelf. Geleidelijk drong het besef door dat er juist buiten Frankrijk een schat aan materiaal te vinden was die het historisch belang van de schrijfster kon illustreren. Om die reden is vervolgens het onderzoek naar de Nederlandse receptie voor een groot deel uitgevoerd in samenwerking met collega's in andere landen. Veel van de onderzoeksresultaten worden opgenomen in de binnenkort te publiceren Dictionnaire George Sand, waar ook de Nederlandse receptie in grote lijnen wordt beschreven.Ga naar voetnoot7 Aangezien het lemma beknopt moest wezen, is er enige reden om hier nader in te gaan op aspecten die voor een Nederlands publiek relevant zijn. | |||||||||||||||
George Sand en NederlandHet onderzoek naar de negentiende-eeuwse Sand-receptie in Nederland kwam begin jaren tachtig min of meer toevallig op gang. Zoals gezegd verschilde de Nederlandse situatie van die in andere landen, ook omdat er, in tegenstelling bijvoorbeeld tot Rusland (Dostoievski) en de V.S. (Henry James) geen beroemde romanschrijvers waren geweest die openlijk de loftrompet over Sand staken. Ook hebben literaire vernieuwingsbewegingen zich niet op Sand beroepen, zoals in Duitsland gedaan werd door het Junges Deutschland. Er werd daarom vrij gemakkelijk gesproken van een ‘non-receptie’ van George Sand in NederlandGa naar voetnoot8, en de vondst van een werkje met de intrigerende titel George | |||||||||||||||
[pagina 21]
| |||||||||||||||
Sand en de Evangelische Maatschappij (1869)Ga naar voetnoot9, was dus een verrassing. Het kennelijk goed verspreide boekjeGa naar voetnoot10, was van de hand van de Jezuïet Bernard van Meurs, en bleek onderdeel te zijn van een polemiek over George Sand's roman Mademoiselle La Quintinie (1863), die als één van de zeer weinige Sand-romans naar het Nederlands vertaald was (1864). In dit werk stelt Sand het gedrag van een katholieke geestelijke aan de kaak, meer in het bijzonder zijn rol als biechtvader van een jonge vrouw, Lucie La Quintinie; haar geliefde ervaart de priester als een rivaal. De door Van Meurs beschreven en aangevallen Evangelische Maatschappij bleek verantwoordelijk te zijn geweest voor de vertaling, die men onder het katholieke volksdeel had laten colporteren. Van deze zijde was er dus ook weer ook op gereageerd, niet alleen door Pater van Meurs.Ga naar voetnoot11 De bestudering van deze polemiek, die zich in de periode 1867-1872 tussen protestanten en katholieken had afgespeeld, maakte duidelijk dat Sand's vroege romans haar in het Nederland van de jaren 1830 en 1840 een zeer slechte reputatie hadden bezorgd: de vrijheid die zij haar vrouwelijke personages gaf werd geïnterpreteerd en veroordeeld als losbandigheid. Dit kwam overeen met de negatieve opinie die men toch al had van de Franse literatuur en de Franse RomantiekGa naar voetnoot12, met dien verstande dat het vrouwschap van de auteur een extra bezwaar vormde. In de ogen van de protestanten werd dat alles eind jaren 1860 echter gecompenseerd door de manier waarop de schrijfster in Mademoiselle La Quintinie de rol van de katholieke geestelijkheid aan de kaak stelde. De katholieken konden hier uiteraard niet in meegaan. Vergelijking met de Sand-receptie in het buitenland leerde dat soortgelijke protestantse ‘claims’ op werk van George Sand niet bekend warenGa naar voetnoot13, ook al plaatste de katholieke kerk vanaf 1840 enkele romans, en vanaf 1863 al haar werk op de Index. Daarentegen was het in Nederland onmiddellijk geïntroduceerde Mademoiselle La Quintinie nu juist één van haar minst vertaalde romans. Vanuit religieus perspectief bezien leek de Nederlandse receptiegeschiedenis dus te verschillen van die in andere landen, zodat nader onderzoek gewenst was. Om die reden heeft een aantal leden van de Werkgroep George Sand zich vervolgens, halverwege de jaren tachtig, gestort op de Nederlandse periodieke pers van voor en na deze polemiek, daarbij uiteraard nog gebruikmakend van de papieren versies en uitgaand van de registers. Uit de verscheidenheid aan tijdschriften is een aantal titels geselecteerd, waarbij het belang van de tijdschriften een criterium was, maar ook de | |||||||||||||||
[pagina 22]
| |||||||||||||||
godsdienstige richting, het beoogde publiek, de periode, de frequentie van verschijnen en aard van het blad. Dit heeft de mogelijkheid geboden om, rond de La Quintinie-polemiek, een tentatief overzicht te produceren van de Sand-receptie in de pers, waarin echter nog veel onduidelijk bleef.Ga naar voetnoot14 De gegevens uit de pers leken een bevestiging te geven van het negatieve beeld dat het werkje van Van Meurs opriep. Zo treurde weliswaar de Nederlandse pers in 1876 alom over de dood van ‘de grootste romancière ooit’, maar in al die necrologieën is ook een negatieve toon hoorbaar. Bernt Luger's opmerking over het geringe succes van George Sand in Nederland, zeker vergeleken bij het enthousiasme dat Walter Scott, Charles Dickens, Alexandre Dumas, Eugène Sue en later Emile Zola hier hadden teweeggebrachtGa naar voetnoot15, leek niet absurd. Het verschil tussen het succes van auteurs als deze vijf en dat van George Sand is inderdaad evident, maar Luger's idee van een ‘non-receptie’ van SandGa naar voetnoot16 is toch strijdig met de heftige toon van de genoemde polemiek, waar katholieke en protestante tijdschriften elkaar bestreden. In dat debat kwam bijvoorbeeld ook ter sprake dat George Sand niet langer aan leerlingen van het middelbaar onderwijs diende te worden voorgeschoteldGa naar voetnoot17 - wat dus onthulde dat in ieder geval op enkele scholen haar werk een onderdeel vormde van het lesprogramma. | |||||||||||||||
Digitalisering 1: een databaseVoor het verdere verloop van het onderzoek was de volgende constatering van belang: in tijdschriftartikelen waar George Sand wordt besproken komen dikwijls namenlijstjes voor waarin men haar ziet figureren te midden van andere auteurs. Het betreft globaal drie - elkaar deels overlappende - categorieën: schrijvers uit de Franse romantische school, schrijvers die men in Nederland om welke reden dan ook verwerpelijk achtte, en vrouwelijke auteurs. Met name de eerste twee categorieën vielen grotendeels samen, en bevatten namen als Eugène Sue, Alexandre Dumas en Paul de Kock. In de derde groep kwamen buitenlandse schrijfsters voor als Fredrika Bremer of George Eliot, maar ook Nederlandse zoals Geertruida Bosboom-ToussaintGa naar voetnoot18 en later vrouwen uit de eerste feministische golf.Ga naar voetnoot19 In veel gevallen ging het in deze derde categorie om inmiddels vergeten auteurs, zoals de Duitse Henriette Hanke, de Zwitserse Madame de Gasparin, en Mrs Ellis uit Engeland, met wie George Sand dan expliciet of impliciet werd vergeleken. Voor de journalisten was niet zozeer de kwaliteit van hun werk aan de orde, als wel de mate van | |||||||||||||||
[pagina 23]
| |||||||||||||||
‘vrouwelijkheid’ die zij in hun geschriften ten toon spreidden. Door de onbekendheid van deze schrijfsters konden wij deze vergelijkingen niet zonder meer beoordelen. Dit is aanleiding geweest voor het besluit om de mogelijkheid te creëren vrouwelijke auteurs en de receptie van hun werk in onderlinge samenhang te bestuderen, en om een daarop toegesneden databasestructuur te ontwerpen. Daar zouden naast de pers ook de andere receptiekanalen vertegenwoordigd moeten zijn, en informatie kunnen worden opgeslagen over in principe alle schrijfsters van de betreffende periode. Per auteur of eventueel per werk zou dan een digitaal dossier kunnen worden gevormd van (verwijzingen naar) de relevante receptiedocumenten, die vervolgens zouden kunnen worden bestudeerd binnen de context van de vrouwenliteratuur uit de betreffende periode, en op den duur ook in samenhang met het grotere geheel van de literatuurgeschiedenis. Een dergelijke database kon worden ontwikkeld, en er is - in het kader van een NWO-digitaliseringsprojectGa naar voetnoot20 - een begin gemaakt met de invoer van gegevens betreffende de receptie van schrijfsters in Nederland.Ga naar voetnoot21 Die gegevens werden dus opgenomen in een online database. Dit heeft onder meer als voordeel dat in online publicaties hyperlinks kunnen worden aangebracht vanuit het betoog naar records die het onderliggende bronnenmateriaal beschrijven, en dus als ‘voetnoten’ dienen. Bij doorklikkenGa naar voetnoot22 zien de lezers van het betreffende artikel dàt gedeelte van de records dat zonder wachtwoord toegankelijk is.Ga naar voetnoot23 De in de records opgenomen gegevens waren in eerste instantie nog afkomstig uit ‘papieren’ bronnen: de pers in haar talrijke verschijningsvormen, maar ook correspondenties (bijvoorbeeld van Bosboom-Toussaint en Potgieter), egodocumenten (zoals kopieboeken van Koningin Sophie of van de schrijfster Geertruida Kapteijn-Muysken), informatie over de aanschaf van boeken (de catalogus van de boeken van Koningin Sophie) of over het lenen ervan (de catalogus van de leesbibliotheek van de Gebroeders Van der Hoek), vertalingen (die van Le Compagnon du Tour de France door | |||||||||||||||
[pagina 24]
| |||||||||||||||
Helene Mercier), en andere, bijvoorbeeld intertekstuele, verwijzingen naar de aanwezigheid van George Sand in het Nederlandse culturele repertoire. Het bij elkaar brengen van receptiegegevens die afkomstig waren uit verschillende receptiekanalen leverde de noodzaak op om het voornamelijk uit de bestudering van de pers opgerezen beeld van een beperkte Sand-receptie grondig te relativeren. Het bleef een feit dat het aantal recensies gering was (vanwege het geringe aantal vertalingen), en de journalisten over het algemeen afkeurend of verontwaardigd reageerden, maar nu kon worden geopperd dat hun houding wellicht ook te maken had met het feit dat het publiek wel degelijk vertrouwd was met de romans van George Sand, ook al gaf men dat misschien niet gemakkelijk toe. In de pers hadden we mededelingen die hierop wezen al eerder aangetroffen - zelfs in de katholieke pers: ‘Wij zouden ons schamen, als wij al de romans van George Sand hadden gelezen. Zij is ons echter niet onbekend.’Ga naar voetnoot24 Het contrast tussen ‘officiële’ afkeuring en feitelijke belangstelling of zelfs goedkeuring is bijvoorbeeld ook te vinden bij Potgieter. Het is waar dat er tussen een negatieve (openbare) en enkele positieve (privé) uitspraken een groot aantal jaren was verlopen, maar het is toch opvallend dat Potgieter niet in het openbaar is teruggekomen op zijn in 1837 in De Gids geformuleerde oordeel: ‘gij zult mij niet hooren beweren, dat [...] ik George Sand of de vrouw, welke zich achter dien pseudonyme verbergt, niet in een verbeterhuis wensch.’Ga naar voetnoot25 In brieven aan zijn vriend Huet liet hij later wél zijn kennelijke waardering voor het schrijverschap van George Sand blijken - niet alleen naar aanleiding van de roman Mademoiselle La Quintinie, die hij beschrijft als ‘aan fijne trekken [...] voorbeeldeloos rijk’. Ook ‘Die Grille [...] viel te zien, viel zelfs toe te juichen, als men in langen tijd La petite Fadette niet had ingezien.’Ga naar voetnoot26 De positie van Busken Huet wordt daardoor des te interessanter. Hij lijkt zich in het openbaar nooit negatief over Sand te hebben uitgelaten, maar het was ook pas kort vóór het verschijnen van Mademoiselle La Quintinie dat hij als criticus bij De Gids aantrad. En nadat deze roman eenmaal verschenen en vertaald was, besteedde hij regelmatig aandacht aan Sand. Zoals later bleek, waardeerde hij ook wel degelijk haar vroegere romans: hij vertaalde bijvoorbeeld tal van passages uit haar Consuelo (1842) in zijn eigen George Sand.Ga naar voetnoot27 Zoals Olf Praamstra stelt, hield hij van ‘vrouwen met een sterke persoonlijkheid. Hij had de grootste bewondering voor schrijfsters als Madame de Staël, George Sand en George Eliot.’Ga naar voetnoot28 | |||||||||||||||
[pagina 25]
| |||||||||||||||
Dat George Sand niet alleen een voor velen vertrouwde naam was, maar wel degelijk werd gelezen - ondanks kritieken waarin vertalers werden opgeroepen om af te zien van Sand-vertalingen en waarin echtgenoten het advies kregen om hun vrouwen het lezen van haar romans te verbieden - blijkt ook uit de aanwezigheid van haar werk in bibliotheken. De catalogus van de Leesbibliotheek van Van der Hoek te Leiden bevat de titels van 37 van haar romans. Dit lijkt toch wel te duiden op Sand's aanwezigheid in het Nederlandse cultural repertoire en op het feit dat haar werk was ‘accepted by the targeted group as a tool for organizing life.’Ga naar voetnoot29 Dit ‘organisatorische’ aspect betreft met name de mogelijkheid om haar werk te gebruiken als een ijkpunt, en hoefde dus niet per se goedkeuring in te houden. Zo laat in 1847 de katholieke criticus Alberdingk Thijm George Sand een rol spelen in een Sinterklaasgedicht voor zijn vrouw Mina: [...]
Eerder laat Decembers wrevel
Nevel, wind en vocht begaan -
Eer stort Strauss en Lamartine
Krause, Sue en George Sand
't Gift der trotsche Godverzaking
In de borst van Nederland -
[../..]
Eer gij, keurvorstin mijns harten,
Mijnen naam ooit raden zult.Ga naar voetnoot30
Mina Thijm zal wellicht George Sand's romans niet hebben gelezen, maar het lijkt wel aannemelijk dat veel van de Sand-lezers vrouwen waren. Opvallend genoeg is het merendeel van de Nederlandse Sand-vertalingen ook van vrouwen afkomstigGa naar voetnoot31, en zijn de na 1870 verschijnende feministische en vrouwenbladen ook globaal positief over George Sand. Vrouwelijke egodocumenten toonden voorts aan dat voor een aantal Nederlandse lezeressen haar autobiografie, Histoire de ma vie (1854), van groot belang is geweest en een aansporing heeft gevormd om zelf te gaan schrijven. Dit stemt overeen met wat voor vrouwen uit andere landen al eerder was beschreven.Ga naar voetnoot32 Het onderling combineren, in een database, van receptiegegevens afkomstig uit verschillende typen Nederlands bronnenmateriaal leidt dus tot een ander beeld: door het onderzoek niet te beperken tot de - grotendeels door mannen geredigeerdeGa naar voetnoot33 - literaire | |||||||||||||||
[pagina 26]
| |||||||||||||||
en algemeen-culturele pers, wordt het mogelijk om te concluderen dat een culturele elite weliswaar geprobeerd heeft George Sand verre te houden van de Nederlandse lezers, maar dat dat slechts gedeeltelijk is gelukt. Voor andere schrijfsters zal het mogelijk ook zinvol zijn om receptiedocumenten uit verschillende typen bronnen naast elkaar te bestuderen, om zodoende de ‘hegemonie’ van de literaire critici als getuigen enigszins af te zwakken en op grotere schaal te verifiëren welke rol de factor gender heeft gespeeld in de Nederlandse negentiende-eeuwse literatuurkritiek.Ga naar voetnoot34 Dat het niet de bedoeling is om het belang van literaire tijdschriften voor het receptieonderzoek compleet te ontkennen, moge blijken uit het volgende. | |||||||||||||||
Digitalisering 2: doorzoekbaarheidZoals gezegd waren de in de database WomenWriters opgenomen receptiegegevens in eerste instantie afkomstig uit papieren bronnen, waaruit in de records enkele relevante fragmenten werden overgenomen. De tijdschriftartikelen waren gevonden na consultatie van de inhoudsopgaven.Ga naar voetnoot35 Maar geleidelijk aan is ook de oudere periodieke pers online consulteerbaar geworden, nadat in eerste instantie een Digitale Gids op CD-rom was uitgebracht, met daarop de complete tekst van de Gids-artikelen uit de periode 1837-1937 in de vorm van ongecorrigeerde OCR.Ga naar voetnoot36 Vooral deze CD-rom was van groot belang, aangezien het tijdschrift voor die periode integraal kon worden gecontroleerd op bewijsmateriaal inzake de Sand-receptie. Zoals uit het voorgaande blijkt hadden we in eerste instantie moeten concluderen dat De Gids nauwelijks aandacht voor George Sand had gehadGa naar voetnoot37, minder bijvoorbeeld dan het Leeskabinet, dat al in 1837 en 1851 artikelen aan haar wijdde, en bovendien in 1851 een (weliswaar ingekorte en bewerkte) vertaling publiceerde van La petite Fadette.Ga naar voetnoot38 In De Gids waren er alleen het hierboven geciteerde negatieve artikel van Potgieter uit 1837 en de positieve recensie van Busken Huet waarmee hij in 1863 de enthousiaste ontvangst van Mademoiselle La Quintinie inluidde.Ga naar voetnoot39 Raadpleging van Kuipers en Streng (cf. n. 35) had nog geleid tot het aantreffen van de naam van George Sand in twee Gids-artikelen die over | |||||||||||||||
[pagina 27]
| |||||||||||||||
andere auteurs handelden. Opnieuw ging het hier om vergelijking tussen George Sand en schrijfsters die wél beschouwd werden als acceptabel. Met name de Engelse Mrs Ellis, auteur van een boek over de plichten van vrouwen, wordt aangeprezen en afgezet tegen de verderfelijke invloed van George Sand: Liefde voor anderen en zelfverloochening zijn de alpha en het omega van de geheele wetgeving, waaraan de vrouw hier onderworpen is en waardoor zij alleen gelukkig kan zijn en geluk kan verspreiden. Zekerlijk steekt dit in den tegenwoordigen tijd zeer af van de stoute geloofsbelijdenis, waartoe george sand hare geslachtsgenooten wil overhalen, en waarbij, in plaats van zelfverloochening, vrijheid van allen zedelijken en maatschappelijken dwang gevorderd wordt, ten dienste van de bevrediging der onbeteugelde hartstogten; waarbij, in plaats van onderwerping, gelijke regten als voor den man; in plaats van huisselijkheid en deugd, dezelfde werkzaamheid, waartoe de man verpligt is, dezelfde roem, als waarvoor hij vatbaar is, en dezelfde ondeugden, die aan zijne natuur eigen zijn, geeischt worden. Ofschoon waarschijnlijk eene zoo stoute eeredienst der onnatuur geene openlijke belijdsters in ons vaderland te wachten heeft, zoo heeft toch zeker de lectuur van hare verderfelijke romans het vergif ongemerkt in menig hart uitgestrooid, waar het in stilte zijne wortelen kan geschoten hebben.Ga naar voetnoot40 Men ging er ook in 1846 kennelijk al van uit dat Sand's invloed in Nederland duidelijk voelbaar was. Het leek daarom onwaarschijnlijk dat er, ook in De Gids, niet méér sporen te vinden zouden zijn. In het kader van het NWO-project The international reception of women's writing heeft Johanneke Straasheijm met behulp van deze CD-rom de vindplaatsen van de zoekterm ‘George Sand’ geïnventariseerd. Het ging daarbij dus om vermeldingen die op basis van de index niet gevonden konden worden. Tal van relevante passages werden aangetroffen, die als mention zijn opgenomen in de records van de database WomenWriters. Bovendien zijn later hyperlinks aangebracht naar de DBNL. Dit leidde weer tot een ander beeld dan dat wat was gebaseerd op het handmatig depouilleren van het tijdschrift op basis van de inhoudsopgave. Zoekend in de Digitale Gids bleek dat de schrijfster tussen 1837 en 1911 92 maal werd vermeld. Deze vermeldingen zijn uiteraard zeer divers, en het aantal wordt hier alleen genoemd om het, bij wijze van globale indicatie, te kunnen vergelijken met de aantallen betreffende enkele andere Franse romanciers die indertijd veel aandacht trokken of nu belangrijk worden geacht:
| |||||||||||||||
[pagina 28]
| |||||||||||||||
Bij de interpretatie van deze cijfers moet met allerlei factoren rekening worden gehouden: zo leefde Germaine de Staël tot 1817 en werd Zola pas in 1840 geboren. Ook is de omvang van de literaire productie van deze auteurs bepaald niet identiek. Het enige wat hier nu dan ook geconstateerd wordt is dat De Gids enkele als extreem succesvol beschouwde romanschrijvers niet of relatief weinig in zijn kolommen vermeldt (De Kock en Sue), of in ieder geval (zoals Dumas) minder frequent dan George Sand. Zijzelf komt weliswaar vaker voor dan Staël, haar oudere ‘rivale’, maar toch minder vaak dan Flaubert en véél minder vaak dan Balzac en vooral Zola. In de artikelen of recensies waarin George Sand genoemd wordt, gaat het dus niet in de eerste plaats om haar, maar heeft de journalist het om een of andere reden nodig gevonden om haar te noemen of om op haar werk in te gaan. In zeer veel gevallen wordt Sand opgevoerd als vergelijkingsmateriaal. Naar aanleiding van de Frans-Duitse oorlog wordt zelfs het dan nog steeds gangbare negatieve oordeel over de lichtzinnige Franse literatuur bijgesteld, met behulp van een verrassende vergelijking tussen Sand en Goethe: Dat verwijt van onzedelijkheid is zoo gemakkelijk aan eene letterkunde gedaan en getuigt zoo weinig van zelfkennis; of kan men - om ons maar tot Duitschland te bepalen - ook de Duitsche letterkunde geheel verdedigen tegen dat verwijt? [...] Is Goethe's Wahlverwandtschaften bij geval een zedelijk boek? Het is een vervelend boek, en oneindig aangenamer is de lektuur van een der goede romans van George Sand [...].Ga naar voetnoot41 Het gaat hier dus niet meer alleen om het benutten van de figuur Sand als ijkpunt voor het beoordelen van anderen, maar ook om het en passant bijstellen van gangbaar geworden meningen ten aanzien van haarzelf. Met het voortschrijden van de tijd worden in De Gids de oordelen over haar auteurschap steeds positiever. Het meest expliciet is H.P.G. Quack, die haar ook uitgebreid zou behandelen in zijn grote overzichtswerk De socialisten (1875-1897), en haar ‘het grootste dichterlijke vermogen in onzen tijd’ toeschrijft, en ziet als een van ‘de grootste en zelfstandigste genieën van Frankrijk.’Ga naar voetnoot42 De historicus W.J. Knoop herinnert zich in 1872 de vroegere oordelen en neemt daar niet compleet afstand van: ‘Eene vrouw die mogelijk zich wel eens aan dichterlijke overdrijving schuldig maakt, maar toch meer dan anderen uitstekende in geestvermogens en in helderheid en kracht van verstand.’Ga naar voetnoot43 Maar Ch. Boissevain - in de jaren zeventig ‘in programmatische zin de stem van het tijdschrift’Ga naar voetnoot44 - oordeelt: ‘Niemand kan Consuelo van George Sand [...] lezen, zonder een begrip te krijgen van het hooge, heerlijke leven van ware kunstenaars, zonder dat een bezielende adem over hem heengaat.’Ga naar voetnoot45 Gerespecteerde critici als J.H. Hooijer en J.N. van Hall, naast uiteraard Busken Huet, verwijzen frequent naar George Sand. De vermelding door Huet van Sand's naam in vier andere artikelen | |||||||||||||||
[pagina 29]
| |||||||||||||||
levert een context voor zijn enthousiasme inzake Mademoiselle La Quintinie: hij noemt haar bijvoorbeeld als een van de ‘coryphaeën der fransche letteren’.Ga naar voetnoot46 Uit de recensie van Huet's boek George Sand blijkt wel dat zijn collega's het niet tot in alle details met hem eens waren: men vindt het een bezwaar dat er in zijn boek weinig of niets voorkomt ‘over hetgeen zij [Sand] aan hare intellectueele leermeesters, Rousseau, Chateaubriand en anderen, aan de richting van haren tijd, aan den omgang met de beroemdsten onder hare tijdgenooten te danken heeft gehad.’Ga naar voetnoot47 De behoefte om de schrijfster alsnog te presenteren als een leerling van mannelijke autoriteiten bevestigt de uitzonderlijkheid van Huet's waardering voor ‘sterke vrouwen’ (zie n. 28). Hooijer en Van Hall reflecteren na Sand's dood over haar plaats in de geschiedschrijving. Hooijer stelt bijvoorbeeld in 1880 vast: ‘De meesters, die aan de letterkunde van den nieuweren tijd deze richting gaven, zijn George Sand en Balzac. De eerste gaf het signaal tot den aanval op het huwelijk, de tweede ontdekte de vrouw van dertig jaren.’Ga naar voetnoot48 Van Hall's terugblikken, in artikelen verschenen tussen 1887 en 1907, associëren Sand en Dumas met elkaar: De romantische school had zekere valsche sentimentaliteit in de mode gebracht en meer dan eens den hartstocht, de zinnelijkheid verheerlijkt ten koste van trouwe plichtsbetrachting en stille zelfverloochening. Men herinnerde zich Antony [1831] van Alexandre Dumas [père], den declameerenden Antony, die, wanneer de gehuwde vrouw, welke hij wenscht te bezitten, hem weerstand biedt, haar eenvoudig doodt: elle me résistait, je l'ai tuée! George Sand had aan een reeks onbegrepen vrouwen het leven geschonken en in hare talrijke romans met meer of minder klem de vrije liefde gepredikt. En nu trad Augier tegen die voorstellingen en opvattingen met gloed en overtuiging op; [...]. Hij zou tegenover de zoogenaamde poëzie van den hartstocht en van den echtbreuk de poëzie stellen van de echtelijke trouw, van den huiselijken haard.Ga naar voetnoot49 De teneur ten aanzien van Sand is bij Van Hall zeker niet altijd negatief, en de ‘huiselijke haard’ vormt een paar jaar later geen ideaalbeeld meer: En zoo hebben wij, na het gezond realisme van Molière, het idealisme van George Sand's tooversprookje [de toneelbewerking uit 1867 van Les Beaux Messieurs de Bois-Doré (1857)] genoten, en wederom het veelzijdige en lenige bewonderd van die Fransche dramatische kunst, die, ook bij een onvolmaakte vertolking, eene onweerstaanbare aantrekkelijkheid behoudt.Ga naar voetnoot50 Het lijkt er zelfs op dat Van Hall enigszins verbaasd is over het verschil tussen de reputatie die Sand had gehad en wat hij - in 1907 - zelf op het toneel ziet. Over Sand's Le mariage de Victorine schrijft hij: ‘Dit gaat alles vrij kalm toe, zonder schokkende gebeurtenissen | |||||||||||||||
[pagina 30]
| |||||||||||||||
of hartstochtelijke tooneelen, in den toon van de achttiende-eeuwsche comédie bourgeoise.’Ga naar voetnoot51 De omvang van deze, dankzij de digitale doorzoekbaarheid gevonden, opmerkingen is uiteraard gering. Dit betekent echter niet dat ze makkelijk terzijde kunnen worden geschoven. Paradoxaal genoeg is die beknoptheid misschien veeleer te beschouwen als een bewijs van hun belang: zelfs wanneer er een andere auteur aan de orde was, voelden de journalisten de behoefte om, tussendoor, deze uitspraken te doen. Zo kunnen we constateren dat De Gids al tijdens het leven van George Sand meer aandacht schonk aan haar werk dan tot voor kort werd verondersteld. Bovendien lijkt het blad tegen het eind van de eeuw een positiever eindoordeel uit te spreken over het historische belang van de schrijfster - overigens met de precisering dat op dat moment niemand haar ‘nog tot model zal nemen’, evenmin als men dat zou doen met andere, toch wel degelijk bewonderde auteurs als Byron, Walter Scott en Dickens, Lamartine, Victor Hugo en Alfred de Musset, Schiller en Freytag.Ga naar voetnoot52 | |||||||||||||||
Computer-ondersteuningTen aanzien van vrouwelijke auteurs is men lange tijd teveel geneigd geweest om weinig onderbouwde aannames zonder veel problemen te accepteren. Zij klopten te gemakkelijk met gangbare beelden. De ‘normale’ passiviteit van vrouwen leidde vanzelf tot hun grotere inzetbaarheid in het literair-historische discours als muze of als lezeres, dan als schrijfster. In hoeverre George Sand eventueel een uitzondering vormt moet nog blijken, maar duidelijk is wel, dankzij de digitale doorzoekbaarheid van (vooralsnog slechts) één negentiende-eeuws tijdschrift, dat zij wel degelijk aanwezig was in het Nederlandse culturele repertoire. We moeten ons dus, ook voor het onderzoek naar de receptie van andere auteurs, niet beperken tot het bestuderen van recensies over hun werk, maar die recensies plaatsen in het totaal van vermeldingen van die auteur. Dit is overigens geen aanbeveling om voortaan tijdschriftteksten alleen digitaal te doorzoeken op basis van de auteursnaam: het is wel degelijk van belang om rekening te blijven houden met het onderscheid tussen als zodanig gepresenteerde recensies enerzijds, en vermeldingen terzijde anderzijds, en om zodoende de kennelijke strategie van de redactie los te kunnen zien van de ‘onvermijdelijkheid’ om bepaalde auteurs af en toe te noemen. De contrasten kunnen in feite alleen worden geïnterpreteerd binnen de context van het totaal aan informatie over de receptie. •> suzan van dijk is als gastonderzoeker verbonden aan het Huygens Instituut. Zij is initiatiefnemer en ‘Chair’ van de Europese COST Action Women Writers In History. |
|