Ts. Tijdschrift voor tijdschriftstudies. Jaargang 2008 (nrs 23-24)
(2008)– [tijdschrift] TS– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 5]
| |
Bits, bytes en brieven Over het digitale brievencorpus rond Van Nu en Straks
| |
Ingrediënten voor statistisch onderzoekOm een digitale editie van een aantal cruciale voordelen te verzekeren (zoals zoek- en gebruiksgemak, duurzaamheid en dynamisme), moet de editeur nogal wat onderzoek verrichten en een en ander experimenteel uittes- | |
[pagina 6]
| |
ten, om uit te maken wát, en op welke manier hij zijn bronnen zal coderen. Wat het editeren van brieven betreft, lenen de dalf guidelines for the description and encoding of modern correspondence material zich daar uitstekend toe.Ga naar eindnoot2. Die richtlijnen, opgesteld met het oog op een ‘Digital Archive of Letters in Flanders’, zijn een door het ctb ontworpen uitbreiding op de Guidelines van het tei (Text Encoding Initiative), die sinds 1994 universeel gelden als standaard voor bibliotheken, musea, uitgevers en wetenschappers die teksten wensen weer te geven voor online onderzoek, onderwijs en bewaring.Ga naar eindnoot3. dalf is een theoretisch en technisch raamwerk op basis van tei en xml (eXtensible Markup Language) om corpora te bouwen van gecodeerde beschrijvingen en transcripties van brieven. dalf werd in de eerste plaats ontworpen om brieven van Vlaamse auteurs uit de 19de en 20ste eeuw digitaal te editeren, maar de dalf-richtlijnen kunnen in principe universeel worden gebruikt, voor eender welke soort correspondentie in eender welke taal ter wereld - wat overigens ook steeds meer gebeurt. Uit de textbase die zo ontstaat, kunnen vervolgens geannoteerde lees- en studie-edities gegenereerd worden, hetzij online, hetzij op cd-rom of op papier. Een van de voordelen van een dergelijk opgevat corpus van gecodeerde teksten, is dat de edities die eruit voortkomen niet alleen de literatuurwetenschapper met een schat aan vlot doorzoekbare informatie bevoorraden, maar net zo goed de historicus, de socioloog, de sociolinguïst, of de historische taalkundige. De brieven die ik aan het digitale Van Nu en Straks-corpus wil toevoegen, worden dus volgens de richtlijnen van dalf gecodeerd, omdat ze het voordeel bieden dat er vervolgens nog van alles mee kan worden aangevangen, gaande van een leeseditie online tot de publicatie van een gedetailleerde studie-editie op cd-rom of een kritische deel-editie in boekvorm. Om die opties open te houden, moeten de ingrediënten die daarvoor noodzakelijk zijn, al in voorraad worden gehouden. De vraag is natuurlijk: welke ingrediënten zijn dat? De gecodeerde elementen in het Van Nu en Straks-corpus zijn onder te verdelen in structuurcoderingen en semantische coderingen. De tags uit de eerste categorie onderscheiden paragrafen van elkaar, delen de brief op in een aanspreking, een situering in plaats en tijd, verscheidene paragrafen, een slotgroet, enzovoort. Met dit soort ‘markup’ kunnen stilistische, taalkundige en structurele aspecten van de brieven worden onderzocht. Dat kan onder meer interessant | |
[pagina 7]
| |
zijn voor onderzoekers die het corpus willen bestuderen vanuit een discoursanalytische benadering: hoe gingen de redacteuren van het tijdschrift met elkaar om (en hoe kan dat worden bewezen aan de hand van de manier waarop ze hun brieven schreven)? Maar ook de klassieke tijdschriftonderzoeker heeft baat bij dit soort codering. Door bijvoorbeeld telkens een specifieke tag te gebruiken wanneer een auteur bovenaan zijn brief de plaats en de tijd noteerde, kan hij tijdbalken maken die hem een overzicht bieden van welke auteur zich op welk moment waar bevond, waardoor hij het historische verloop van een en ander letterlijk in kaart kan brengen. Voor literair-historisch onderzoek is de semantische codering van brieven uiteraard het meest interessant, omdat ze de gebruiker van een digitaal brievencorpus in staat stelt om naar inhoudelijke verbanden te zoeken. Daarom worden persoonsnamen van plaatsnamen gescheiden; titels van boeken krijgen een andere code dan titels van gedichten, toneelstukken, schilderijen, essays of lezingen; citaten uit de literatuur of uit andere brieven worden als dusdanig gecodeerd, en vage allusies op personen of artistieke werken worden getraceerd en geconcretiseerd. Een evident voordeel daarvan is dat de tijdschriftonderzoeker zich niet meer hoeft bezig te houden met het opmaken van indexen en registers, want die worden automatisch opgemaakt. Met semantische ‘markup’ doet de editeur in feite niets anders dan expliciteren voor de machine (de computer) wat voor de lezer of gebruiker van de bronnen impliciet is, bijvoorbeeld dat ‘Cyriel Buysse’ een naam is, meer bepaald van een persoon, enzovoort. Als we dit soort gegevens uit de correspondentie in verband met een tijdschrift kunnen opzoeken, kunnen we die bronnen onderwerpen aan wetenschappelijke vragen die ons als tijdschriftonderzoekers interesseren. We kunnen uit het corpus bijvoorbeeld statistische informatie halen over wie (als briefschrijver) het meest actief is geweest binnen de redactie en wie er dus wellicht een grotere invloed zal hebben gehad dan de andere redacteuren. We kunnen nagaan over welke bijdragen het meest werd gecorrespondeerd en welke van die bijdragen dus wellicht het meest ter discussie stonden. We kunnen controleren welke andere tijdschriften het meest ter sprake kwamen in de correspondentie en welke daarvan dus misschien als voorbeeld hebben gediend voor het tijdschrift dat we bestuderen, of we kunnen onderzoeken welke auteurs het vaakst werden geciteerd. Daarin ligt de potentiële meerwaarde van dit soort | |
[pagina 8]
| |
codering: het stelt ons in staat om op bepaalde vragen vliegensvlug een statistisch gefundeerd en dus wetenschappelijk betrouwbaar antwoord te krijgen. In het geval van Van Nu en Straks werd de laatste jaren veel onderzoek verricht naar het artistieke, politieke en literaire veld waarin het tijdschrift was geworteld. Dat leverde onder meer het belangrijke inzicht op dat het blad helemaal niet de donderslag bij heldere hemel was waarvoor het lange tijd was versleten: ‘De opvatting dat het tijdschrift Van Nu en Straks een breuk betekende in het literaire landschap in Vlaanderen, [...] blijkt nu [...] plaats te moeten maken voor een visie die ruimte laat voor continuïteit, voor schatplichtigheid aan voorgangers en aan eigentijdse binnen- en buitenlandse voorbeelden in diverse disciplines.’Ga naar eindnoot4. Binnen het landschap van andere periodieken werd in dat verband door menig onderzoeker reeds gewezen op verbanden tussen Van Nu en Straks en tijdschriften als Nederlandsche Dicht- en Kunsthalle, De Vlaamsche School, Zingende Vogels, De Nieuwe Gids, La Jeune Belgique, L'Art Moderne en La Société Nouvelle. Daarnaast werd ook onderzoek verricht naar de rol van literaire en artistieke genootschappen als De Distel, Les XX en het Taalverbond in de wording van Van Nu en Straks. Tot nu toe bleek het geen sinecure om al deze lang vermoede maar zelden bewezen verwantschappen aan te tonen. Het digitale brievencorpus - dat in een volgende fase idealiter zou worden aangevuld met een digitalisering van andere relevante bronnen zoals notitieboekjes, dagboeken e.d. van de betrokkenen - maakt die bewijsvoering (in sommige gevallen, en meer specifiek bij de contemporaine tijdschriften en genootschappen) veel makkelijker. Om maar één van deze voorbeelden te noemen: uit het corpus blijkt inderdaad dat er op heel veel manieren verbanden tussen Van Nu en Straks en De Vlaamsche School bestonden. Een eenvoudige zoekopdracht in het totale corpus bewijst dat in een handomdraai. Wat al de hierboven geformuleerde mogelijkheden en voordelen van de digitale editie specifiek voor het tijdschriftonderzoek betekenen, is dat ze de typisch (literair-)historische focus van het klassieke tijdschriftonderzoek helemaal open trekken voor andere benaderingen, waardoor die focus dus veel breder wordt. Zo kan de editiewetenschap voor het tijdschriftonderzoek een ideale hefboom zijn naar meer interdisciplinariteit en overleg. En ook voor de manier waarop over de resultaten van dit onderzoek gecommuni- | |
[pagina 9]
| |
ceerd wordt, kan ze een (r)evolutie teweegbrengen: terwijl het tijdschriftonderzoek tot nu toe vrijwel altijd in klassieke, historiserende monografieën heeft geresulteerd, zorgt de digitale editiewetenschap voor een heel scala aan nieuwe onderzoeksbenaderingen die bijna vanzelfsprekend ook tot nieuwe vormen van wetenschappelijke output zullen leiden. | |
Nieuwe remedies voor een oud probleemOp dit moment beschik ik alleen nog maar over een demo-versie van het digitale brievencorpus, en onderzoek ik nog welke structuur- en semantische elementen al dan niet zinvol zijn om van elkaar te onderscheiden.Ga naar eindnoot5. Dat klinkt een beetje als een disclaimer die de huidige resultaten van mijn onderzoek moet minimaliseren, maar zo is het niet bedoeld. Een disclaimer is immers een boodschap waarin iemand zijn verantwoordelijkheid in verband met een bepaalde publicatie voorzichtigheidshalve beperkt en dus afbakent, opdat hij niet zou worden aangesproken over aspecten waarover hij geen controle kan uitoefenen. In het vervolg van deze tekst wil ik eigenlijk net het tegenovergestelde doen. Ik wil de lezers van dit tijdschrift met klem vragen om mij juist wél aan te spreken op de eventuele mogelijkheden of voordelen van een digitaal brievencorpus, omdat ikzelf het Van Nu en Straks-brievencorpus natuurlijk vanuit een strikter editiewetenschappelijk standpunt benader, terwijl die correspondentie ongetwijfeld heel wat aspecten bevat waar onderzoekers met een andere invalshoek wellicht een totaal ander soort onderzoek mee zouden willen aanvangen dan ik kan voorzien. De concrete voorbeelden van praktische toepassingen en voorlopige bevindingen die door het digitale corpus mogelijk worden, zijn immers niet meer dan enkele meteen in het oog springende onderzoeksresultaten, terwijl wetenschappers met een andere benadering er ongetwijfeld andere vragen mee kunnen en willen beantwoorden. De digitale editiewetenschap worstelt al enige tijd met een probleem dat ik hieronder kort zal schetsen. Ik zal ook enkele oplossingen beschrijven die vanuit de editiewetenschap zelf voor het probleem worden aangereikt. Daar wil ik mijn eigen visie aan toevoegen, waarmee ik als vanzelf weer bij mijn oproep tot meer samenwerking en overleg tussen (tijdschrift-)onderzoekers zal terechtkomen. De editiewetenschap heeft zich in de voorbije decennia tot een volwaar- | |
[pagina 10]
| |
dige discipline ontpopt, met haar eigen tijdschriften, fora, congressen, enzovoort. Dat geldt niet in het minst voor de digitale editiewetenschap, die vooral de laatste twintig jaar een ware boom gekend heeft, en die zich kenmerkt door een intensief internationaal contact tussen haar beoefenaars. Met name het ctb in Vlaanderen en het Huygens Instituut in Nederland hebben zich op dat internationale niveau met succes een weg gebaand. Ze spelen een niet onbelangrijke rol in het veelal Angelsaksische wetenschappelijke debat over heel wat deelaspecten van de discipline, en voeren de theorie ook uit in de producten die ze maken, met name digitale edities van poëzie, proza en brieven.Ga naar eindnoot6. Zoals dat binnen zowat alle takken van het wetenschapsbedrijf gaat, vergeten we op onze weg naar specialisatie en tijdens onze zoektocht naar vakeigen expertise echter wel eens om nu en dan een zijstraat in te slaan. Het eigene van zijstraten is nu eenmaal dat ze zelden de kortste route naar het einddoel vormen, en bovendien dreig je er als min of meer toevallige passant hopeloos in te verdwalen. We zitten met andere woorden soms (meestal zelfs) jaren aan onze edities te sleutelen voordat we ze publiceren, maar vragen ons ondertussen te weinig af welk leven die edities kunnen, zullen of moeten leiden wanneer ze uiteindelijk klaar zijn. Er bestaat overigens ook zeer weinig concreet onderzoek naar het gebruik van digitale edities na publicatie. Net zoals televisiestations of uitgevers dat doen, controleren we uiteraard hoeveel exemplaren er van onze cd-rom's de deur zijn uitgegaan, of hoeveel keren onze online publicaties zijn aangeklikt, maar over de tevredenheid van de gebruikers weten we eigenlijk maar weinig.Ga naar eindnoot7. Dat probleem ontstaat al op het moment dat tekstediteurs hun edities nog aan het maken zijn: wetenschappers die met gerelateerde onderwerpen bezig zijn, maar die soms heel andere accenten leggen, worden veel te weinig bij hun werk betrokken. Het gevolg daarvan is dat editiewetenschappers veelal edities maken voor zichzelf en andere editiewetenschappers. Daardoor zijn hun edities vaak veel minder revolutionair dan ze hadden gehoopt, of hun mogelijkheden zijn alleszins veel beperkter dan we eigenlijk zouden willen. Dat laatste werd pijnlijk duidelijk in een studie die Lina Karlsson en Linda Malm in 2004 in het tijdschrift Human IT publiceerden, met de titel: ‘Revolution or Remediation? A Study of Electronic Scholarly Editions on the Web’.Ga naar eindnoot8. Karlsson en Malm on- | |
[pagina 11]
| |
derzochten een representatief aantal edities op het web, en controleerden of ze werkelijk een toegevoegde waarde bevatten dankzij het feit dat ze in de eerste plaats digitale edities waren, en dus niet op papier werden gedrukt. Dat viel nogal tegen, en de conclusie luidde dan ook dat heel wat web-edities in feite niets anders doen dan de kenmerken van gedrukte edities reproduceren - waardoor het dus vooral remediations zijn - en de potentie van de digitale omgeving niet genoeg benutten, waardoor ze bezwaarlijk ‘revolutions’ kunnen worden genoemd. Ook Peter Robinson en Peter Shillingsburg, twee vooraanstaande digitale editeurs met een lange staat van dienst en een kritisch oog voor hun eigen werk, kwamen in recente publicaties tot de conclusie dat er in de voorbije decennia misschien wel een aanzet is gegeven tot zo'n revolution, maar dat er niettemin nog veel werk aan de winkel is voordat de digitale editiewetenschap een werkelijk nieuw medium zal hebben gecreëerd, dat wetenschappers van echt nieuwe middelen voor hun onderzoek zal voorzien. Robinson en Shillingsburg hebben wat dat betreft ongeveer dezelfde dromen, idealen en zelfs concrete plannen: Robinson wil distributed editions maken, een netwerk van edities die op een paar servers ter wereld met elkaar communiceren,Ga naar eindnoot9. terwijl Shillingsburg knowledge sites wil maken, een soort dynamische, digitale encyclopedie van interagerende teksten.Ga naar eindnoot10. Het lijkt me in deze context weinig opportuun om deze plannen gedetailleerd uit de doeken te doen, maar wat voor dit betoog van belang is, is dat noch Karlsson en Malm, noch Shillingsburg of Robinson de oplossing van het probleem leggen in het gebrek aan samenwerking met aanverwante disciplines, terwijl mij dat een evidentie lijkt. Het is uiteraard erg verleidelijk om voor een op het eerste gezicht zuiver editiewetenschappelijk probleem een louter editiewetenschappelijke oplossing te zoeken (of een louter technische, wat in het geval van Robinson eigenlijk het geval is). Als editiewetenschappers echter willen vermijden dat ze ook in het volgende decennium achter hun eigen staart aanhollen, lijkt het mij minstens even zinvol om althans voor een deel van de oplossing eens over de muren van de editiewetenschap zelf heen te kijken. | |
Massadigitalisatie of gespecialiseerde taggingWie digitale corpussen bouwt van bronnen die verband houden met een tijdschrift en daar wetenschappelijke edities uit destilleert, is niet alleen een | |
[pagina 12]
| |
editiewetenschapper maar ook een tijdschriftonderzoeker. Ik moet er bijgevolg over waken dat mijn uiteindelijke corpus van digitale brieven in verband met dat tijdschrift Van Nu en Straks geen doel op zich wordt, zoals dat met andere editieprojecten helaas al te vaak het geval bleek. Het corpus moet daarentegen een beginpunt zijn voor een nieuw soort onderzoek in verband met dat tijdschrift, en liefst ook voor onderzoek in verband met andere tijdschriften. Daar ligt namelijk de grote potentie van een digitaal editieproject, in het aanreiken van middelen aan andere onderzoekers. Onvermijdelijk rijst dan ook de vraag wat voor soort onderzoek tijdschriftonderzoekers met een digitaal corpus als dat rond Van Nu en Straks zou willen uitvoeren. De enige manier om dat te weten te komen, is het te onderzoeken, iets wat vreemd genoeg nog nooit gebeurd is - er bestaan althans geen publicaties over. Naar aanleiding van de studiedag ‘Bits, Bytes en Bladen’ op 16 mei 2008 in NijmegenGa naar eindnoot11. gaf ik met een online enquête een eerste aanzet voor een dergelijk onderzoek. De resultaten daarvan worden verwerkt in een grootschaliger studie die ik in het najaar van 2008 en het voorjaar van 2009 zal uitvoeren, en waarbij niet alleen tijdschriftonderzoekers maar ook filologen, literatuurwetenschappers,
Vignet op de cover van Van Nu en Straks
| |
[pagina 13]
| |
historici en kunstwetenschappers zullen betrokken worden. Die studie zal op haar beurt deel uitmaken van mijn proefschrift, waarvoor het brievencorpus rond Van Nu en Straks als basis zal dienen. Alleen al in Nederland en België is het aantal digitaliseringsprojecten niet meer te tellen. De kb van Den Haag digitaliseert duizenden krantenpagina's,Ga naar eindnoot12. de Universiteitsbibliotheek Gent laat Google zijn hele inboedel inscannen,Ga naar eindnoot13. en ondertussen verschijnen op de Digitale Bibliotheek voor de Nederlandse Letteren natuurlijk ook een heleboel literaire en andere tijdschriften online.Ga naar eindnoot14. Dat is uiteraard fantastisch, maar voor wie zelf niet met deze materie bezig is, wordt het moeilijk om het overzicht over al deze projecten te bewaren. Wat zeker ook niet altijd duidelijk is, is de vraag waarom het ene project vier jaar tijd nodig heeft om duizend bladzijden te digitaliseren, terwijl het andere erin slaagt om er tienduizend bladzijden per maand door te jagen. Dat komt doordat digitaliseren en digitaliseren twee verschillende dingen zijn. Concreet: wat Google doet, doen het ctb niet, en vice versa. Toch zien onze resultaten er op het eerste gezicht redelijk gelijkaardig uit. Dat is op het tweede gezicht al veel minder het geval. Er is wel degelijk een verschil tussen massadigitalisatie en gespecialiseerde tagging van semantische informatie in gedigitaliseerde bronnen. Het riskante van mijn onderzoek is dat de editiewetenschap het als een evidentie beschouwt dat onderzoekers uit aanverwante disciplines (en zeker filologen en literaire historici) baat hebben bij gedigitaliseerde bronnen met diepgaande coderingen, maar is dat ook wel zo? Naar aanleiding van ‘Bits, Bytes en Bladen’ heb ik die vraag hardop gesteld: zitten tijdschriftonderzoekers te wachten op een digitaal corpus dat verrijkt is met een diepgaande codering voor het zoeken en gericht analyseren van literair-historische bronnen? De eerste resultaten van mijn onderzoek lijken op een positief antwoord te wijzen, maar het is nog te vroeg om een genuanceerd antwoord op die vraag te kunnen formuleren. Concluderend: er is te weinig overleg tussen de makers van digitale edities en de potentiële gebruikers ervan, waardoor we elkaar voortdurend teleurstellen. De makers zijn teleurgesteld omdat hun briljante edities niet worden gebruikt, en ook de gebruikers zijn ontgoocheld, want al die flitsende projecten waarover toch veel wordt gepubliceerd, leveren eigenlijk nooit iets op waarmee ze zelf verder aan de slag kunnen. | |
[pagina 14]
| |
Zoals ik al schreef, kent het onderzoek naar het tijdschrift Van Nu en Straks een lange traditie. Binnen die traditie zijn verschillende fasen te onderscheiden, gaande van een hagiografische benadering (vaak door de betrokkenen zelf) tot de interdisciplinaire invalshoek die vandaag de overhand heeft. Dat laatste bleek onder meer uit een tweedaags congres in 2003, waarvan de referaten werden gepubliceerd in het boek Niet onder één vlag. Van Nu en Straks en de paradoxen van het fin de siècle (2005).Ga naar eindnoot15. Het tijdschrift werd daar onder meer belicht vanuit de genderstudies, de politicologie, de kunst- en de cultuurhistorie. De Projectgroep Tijdschriftstudies meldt op haar website dan ook terecht dat het onderzoek naar tijdschriften zich bij uitstek tot een interdisciplinaire benadering leent. Ik onderschrijf die stelling, en voeg eraan toe dat de tijdschriftstudies, er net als de editiewetenschap, baat bij hebben om die interdisciplinariteit actief op te zoeken en uit te lokken. Wat dat betreft zie ik voor de Projectgroep grote kansen, en ik ben ervan overtuigd dat de editiewetenschap
Screenshot van een zoekopdracht in het digitale brievencorpus rond Van Nu en Straks. De links naar de gevonden brieven kunnen worden opengeklikt om het gezochte begrip met wat meer context te laten verschijnen.
| |
[pagina 15]
| |
(de digitale niet in het minst) én de tijdschriftstudies elkaar op een manier kunnen bevruchten die nieuw onderzoek, en dus ook nieuwe inzichten en resultaten, zal stimuleren en genereren. Met het digitale brievencorpus in verband met Van Nu en Straks hoop ik daar alvast mijn deel aan bij te dragen.
·> bert van raemdonck voert voor het Centrum voor Teksteditie en Bronnenstudie (kantl-ctb) en de Universiteit Gent een onderzoeksproject van het fwo uit. Dat project draagt de titel ‘Corpusverzameling en online editie van de correspondentie rond het tijdschrift Van Nu en Straks’. Eerder publiceerde hij een tekstkritische elektronische editie van Virginie Lovelings oorlogsdagboek (2005) en bereidde hij een editie voor van de correspondentie tussen Karel van de Woestijne en Emmanuel de Bom. In 2006 verscheen van hem het boek Allemaal zeep aan onze zolen. Kroniek van het Nieuw Vlaams Tijdschrift (1946-1950). Hij is ook literatuurrecensent en redacteur van rekto:verso. Screenshot uit het digitale brievencorpus rond Van Nu en Straks: brief van August Vermeylen aan Emmanuel de Bom (6 juli 1890).
|
|