Ts. Tijdschrift voor tijdschriftstudies. Jaargang 2004 (nrs 15-16)
(2004)– [tijdschrift] TS– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 45]
| |
Vragen & opmerkingenWerkconferentie ‘Methodologie in tijdschriftonderzoek’
| |
[pagina 46]
| |
netwerk gereconstrueerd kan worden van verschillende tijdschriften in een zelfde periode. Op basis van de relaties tussen de auteurs die aan verschillende tijdschriften meewerken, kan men zo een beeld geven van de manier waarop het literaire veld (of systeem) in een bepaalde fase geordend is. Niet alleen netwerkanalyse kwam hier bij aan de orde, maar ook clusteranalyse. Naar aanleiding van deze presentaties ontstond een discussie over kwantitatieve benaderingen in tijdschriftonderzoek. Veel tijdschriftonderzoekers inventariseren tijdschriftbijdragen op hun eigen manier, waardoor vaak nodeloos dubbel werk wordt gedaan. Het zou beter zijn als de gebruikte databases uniformer en toegankelijker zouden worden. De aandacht ging niet louter uit naar kwantitatief onderzoek. Verschillende sprekers deden uit de doeken hoe zij literaire tijdschriften gebruiken als bron voor cultuurhistorisch of cultuurwetenschappelijk onderzoek. Opvallend daarbij was de grote diversiteit aan onderwerpen. Er werden vragen gesteld over de rol van nationaal-socialistische culturele tijdschriften bij de politieke sturing van beeldvorming, de informatieve waarde van tijdschriften voor kennis van het leesgedrag in de Duitse homobeweging aan het einde van de negentiende eeuw en over reikwijdte en betekenis van de zeer beperkt overgeleverde Jiddisje pers in Nederland. Het tijdschrift blijkt, zo leren deze onderzoeken ons, niet alleen een interessant object voor institutioneel of historisch onderzoek, maar speelt ook een rol in een onderzoeksgebied dat verwantschap vertoont met wat men ‘cultural studies’ noemt. Voor onderzoek naar representaties van culturele discoursen in een bepaald tijdsgewricht is het ‘tijdschrift’, van welke aard dan ook, een interessante bron. Er waren ook onderzoekers die hun aandacht richtten op de inhoudelijke analyse van één of meerdere tijdschriften die veeleer object van onderzoek waren dan bron. Onder hen ontstond een discussie die vooral betrekking had op de vraag welk van de volgende elementen het meest benadrukt dient te worden: de institutionele context waarin tijdschriften functioneren en de strategische overwegingen van redacteuren en medewerkers die daarbij ‘achter de schermen’ een rol spelen, of het geheel van bijdragen dat in de tijdschriften is verschenen en dat geïnterpreteerd kan worden als een homogeen programma of als een heterogeen complex, ‘het tijdschrift als collage’. Er werd daarbij (onder meer) verwezen naar een studie van Jason Harding waarin deze twee op- | |
[pagina 47]
| |
vattingen op een interessante manier worden gekoppeld.Ga naar eind1. Aan de ene kant legt Harding nadruk op de strategieën van de redactie van het tijdschrift The Criterion (1922-1939). Wat op het eerste gezicht een oprechte intellectuele discussie lijkt, kan (mede) veroorzaakt worden door minder ideële motieven zoals het aandacht trekken van lezers. Soms werden ingezonden brieven geschreven op verzoek van de redactie, die daarmee een politiek hoopte te initiëren die algemene aandacht zou trekken. Aan de andere kant laat Harding zien hoe het genoemde tijdschrift positie kiest in de cultuurhistorische context. Daarbij gaat aandacht uit naar belangrijke bijdragen aan het tijdschrift. In zijn openingswoord beklaagde Mathijs Sanders zich erover dat er geen ‘handboek tijdschriftonderzoek’ bestond naar model van Marita Mathijsens handboek voor editiewetenschap.Ga naar eind2. Nog geen tien minuten later werd hij op zijn wenken bediend door Hans Vandevoorde die van start ging met een even indrukwekkende als overweldigende dosis systematiek waarmee hij veel van de hem volgende sprekers bijkans het methodologische gras voor de voeten wegmaaide. Hij presenteerde een ‘tijdschriftsteekkaart’. Het betreft een systematisch stappenplan voor tijdschriftonderzoek beginnend bij identificatie en inventarisatie en eindigend bij interpretatie en analyse van bladformule en leespubliek. Hoewel dit nog maar het begin was van wat een boeiende conferentie zou worden, bleek het voor mij persoonlijk het onovertroffen hoogtepunt. De steekkaart levert een nuttige, praktische leidraad aan de hand waarvan zo ongeveer alle voor tijdschriftonderzoek relevante kwesties aan de orde komen: institutionele positie, redactiestrategie en profielanalyse komen er in samen. Nu maar hopen dat Vandevoorde zijn steekkaart uitwerkt tot een handboek... Kwantitatieve netwerkanalyses, aandacht voor achterliggende redactiestrategieën, het cultuurwetenschappelijke onderzoek naar de ideeënrijkdom van tijdschriften en de ‘tijdschriftsteekkaart’, dat waren de belangrijkste gespreksonderwerpen tijdens de door Sophie Levie en Hans Bots voorgezeten discussierondes. In zijn slotbeschouwing plaatste Joost Kloek deze zaken allemaal nog eens naast elkaar en benadrukte daarbij dat er ook een goede kant zit aan het feit dat het tijdschriftonderzoek zo pluriform is. Er is geen overheersend paradigma dat al het andere verstikt en daarmee een onderzoeksveld dichttimmert. Gelukkig is het onderzoeksobject daarvoor te levend. Een | |
[pagina 48]
| |
bijeenkomst als deze, aldus Kloek, is vooral van belang voor informatie-uitwisseling. Hij was dan ook verheugd te kunnen melden dat er naar aanleiding van deze conferentie plannen zullen worden ontworpen voor een internetforum. Kloek benadrukte daarmee het belang van krachtenbundeling door tijdschriftonderzoekers die zeer uiteenlopende periodes en typen tijdschriften bestuderen.
·> sander bax bereidt aan de Universiteit van Tilburg een proefschrift voor over de poëtica van de tijdschriften Raster, Revisor, Maatstaf en Tirade. | |
Presentatie RIPM-delen Caecilia
| |
[pagina 49]
| |
bleef hoofdredacteur van Caecilia tot zijn dood in 1863 en werd opgevolgd door achtereenvolgens de Rotterdamse journalist Johannes Reinier Smalt (1863-1870) en de componisten Willem Thooft (1870-1871) en Willem Frederik Gerard Nicolai (vanaf 1871). De nu verschenen acht ripm-delen bevatten in de eerste drie banden een opsomming van alle titels van artikelen, terwijl de volgende vijf gevuld zijn met een trefwoordenregister en een auteursindex.
De sprekers benadrukten de waarde van deze ripm-delen voor onderzoek naar het Nederlandse muziekleven: Caecilia was jarenlang het enige Nederlandse muziektijdschrift en vormt aldus een unieke bron van kennis, zij het, tot voor kort, geen bijzonder overzichtelijke, want het blad bood alleen de in die periode gebruikelijke globale jaarlijkse inhoudsopgaven aan. De ruimhartige selectie van ingangen, die uitstekend recht doet aan de naar hedendaagse begrippen weinig systematische betiteling van bijdragen (‘Een vraag, alle aesthetizerende musici gedaan’ of ‘De wijze, waarop de muzijk in ons vaderland somtijds wordt uitgeoefend. Eene zoogenaamde soirée musicale, ten huize van de heer Montvolant’) en de gedetailleerde indexen maken dat een schat aan gegevens beschikbaar komt, die voorheen slechts door middel van eindeloos doorbladeren kon worden blootgelegd. Onduidelijk bleef tijdens de presentatie waarom is gekozen voor een index over de periode 1844-1880; het laatste jaartal speelt geen rol van betekenis in de geschiedenis van het blad, dat in verschillende configuraties en samenwerkingsverbanden tot 1944 zou bestaan. De lezingen werden afgewisseld met uitvoeringen van Nederlandse kwartetwerken door een gelegenheidsensemble van strijkers uit het Residentie Orkest, en na afloop van de middag werd de aanwezigen vanwege de Koninklijke Bibliotheek een borrel aangeboden.
·> JEROEN VAN GESSEL is musicoloog en werkt als docent-onderzoeker bij de opleiding Algemene Cultuurwetenschappen van de Radboud Universiteit Nijmegen. |