Ts. Tijdschrift voor tijdschriftstudies. Jaargang 2003 (nrs 13-14)
(2003)– [tijdschrift] TS– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 29]
| |
Janus: een mediatiek politiek-literair experiment in 1787
| |
[pagina 30]
| |
Janus, titelpagina van het openingsnummer van 1 januari 1787; particuliere collectie
slotte agent van berooide Duitse vorsten. Je zou wensen dat zo'n omnivoor figuur daadwerkelijk in de Nederlandse letteren heeft bestaan. Hoe dan ook, hij heeft vele baantjes gehad, maar het nergens lang volgehouden. Dat kan aan alles liggen, ook aan hem. In het openingsnummer zegt hij over zichzelf: Maar mogelijk vraagt iemand, wie hij zij, die zich thans weder op eene zoo glibberige baan begeeft. Ik zal 't U zeggen, Lezer. - janus is een man van hooge geboorte, ja zo uitstekend, dat weinig Edelman of Patricius onder onze Weekbladschrijveren hem hierin de loef zou kunnen afsteken.Ga naar eind2. De auteur identificeert zich schaamteloos met de Romeinse godheid Janus, tevens de polyinterpretabele naamgever van het blad, en zet en passant geves- | |
[pagina 31]
| |
tigde namen van redacteurs van gezaghebbende periodieken opzij. Want als het eerste nummer op 1 januari 1787 in een oplage van hoogstens duizend exemplaren verschijnt moet Janus niet alleen opboksen tegen patriotse invloedrijke en brave bladen als De post van den Neder-Rhijn (1781-1787) en De politieke kruijer (1782-1787), maar concurreert het weekblad ook met bijvoorbeeld de antipatriotse De Haagsche correspondent (1786-1787) en tientallen andere politieke bladen. In dit mediageweld moet meteen stevig ingezet worden als je een plaats op de overvolle bladenmarkt wilt veroveren. Janus was niet zomaar één van de bijna tachtig nieuwe, politieke blaadjes die tussen december 1781 en september 1787 het licht zagen, zoals nog zal blijken. Andere periodieken, zowel van Oranje-gezinde als patriotse signatuur, maken in die tijd een doorstart. Enkele ervan worden in (pers)historische studies regelmatig aangehaald, zoals de reeds genoemde De post van den Neder-Rhijn (1781-1787) van de Utrechtse journalist Pieter 't Hoen (1744-1828) en De politieke kruijer (1782-1787) van de Amsterdamse schrijver Johannes Christiaan Hespe (1757-1818). Sommige tijdschriften zijn onbekend; in het ergste geval zijn ze helemaal niet of onvolledig bewaard.Ga naar eind3. | |
Schrijvers en uitgeversDe redactie van Janus verkiest anoniem te blijven. Anonieme redacties wekken de nieuwsgierigheid van eigentijdse lezers en latere onderzoekers. Sedert de verschijning van het weekblad zijn er dan ook verschillende pogingen gedaan de identiteit van de redactieleden te achterhalen. Zo publiceert een onbekende Utrechtse lezer in februari 1787 in de Oranje-gezinde 's Gravenhaagsche courant een ‘allerexactste en echte Lyst van Schryveren van dat tweehoofdig Monster’, waarop de namen van maar liefst zeventien auteurs prijken.Ga naar eind4. Wie de namen van die lijst nader onderzoekt, zal bemerken dat het de auteur eerder te doen is geweest om via Janus een aantal van zijn politieke (patriotse) vijanden te hekelen, dan om daadwerkelijk een poging te doen de namen van de leden van de redactie te achterhalen. Een brief van de militair Philip Julius van Zuylen van Nijevelt (1743-1826) van juni 1787 aan de Gelderse democratische voorman Robert Jasper van der Capellen van de Marsch (1743-1814) geeft veel meer houvast. Hieruit kan met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid worden afgeleid dat diens zwager, de auteur Petrus de Wacker van Zon (1758-1818), de belangrijkste redacteur, vermoedelijk | |
[pagina 32]
| |
hoofdredacteur, van Janus moet zijn geweest.Ga naar eind5. Mogelijk was deze het ook, die onder het pseudoniem Janus Index al vanaf eind 1784 een voorschotje op Janus nam. Tussen december 1784 en april 1787 verschenen namelijk vier bijdragen van Index in De politieke kruyer, die wat stijl en onderwerp betreft sterk doen denken aan verschillende artikelen in Janus. De Wacker van Zon is vooral bekend als auteur van de anti-Verlichtingsroman Jan Perfect uit 1817. Daarnaast zullen de jonge net afgestudeerde jurist en schrijver Johannes Kinker (1764-1845), en de beide Utrechtse studenten Pieter Philip Jurriaan Quint Ondaatje (1758-1818) en Bogislaus von Liebeherr (1756-1821) tot de redactie van Janus hebben behoord, of incidenteel hebben bijgedragen.Ga naar eind6. Die zelfbewuste, arrogante redacteur van Janus is op zijn beurt in zee gegaan met een uitgever wiens reputatie allesbehalve ongeschonden is, de Leidenaar Barend Onnekink, die naast zijn stadgenoten Leendert Herdingh en Johannes Meerburg deelneemt aan de uitgave van het weekblad. In een vilein toneelstukje Judas de Aarts-Schelm (1787) dat nog tijdens de looptijd van het weekblad verschijnt, maakt de anonieme auteur Onnekink uit voor hoerenjong en meer lelijks; zijn ernstig zieke vrouw, Hendrina Clasina Bekker, zou hij niet zelf willen verzorgen, maar hebben achtergelaten bij haar vader, die haar dan tot haar dood verzorgt. Het verhaal is deels controleerbaar: Hendrina is in 1787 inderdaad in haar ouderlijk huis overleden. Onnekink begint meteen een rechtsprocedure om Judas de Aarts-Schelm uit de lokale (Leidse) handel te krijgen.Ga naar eind7. Dat lukt hem ook, maar de verdachtmakingen en roddel zijn niet meer te stuiten. Het is de tijd van de patriotten, de benaming voor burgers die ontevreden zijn over de verstarde politieke, economische en sociale structuur van de Republiek, en opgegroeid zijn in de tijd van de Verlichting met haar nadruk op verstandelijke ontwikkeling en mondigheid. Het politieke conflict tussen patriotten en Oranje-gezinden kent, getuige het geval Onnekink, radicale en rabiate trekken die zich ook op het pershistorisch terrein van die tijd voordoen. Janus is een even vreemde als interessante eend in de pershistorische bijt van de jaren tachtig van de achttiende eeuw. Zo is het bijvoorbeeld de vraag of de redactie van Janus probeert de politieke eenheid in de Republiek te bevorderen, dan wel het politieke conflict juist te benadrukken. Het probleem (en de uitdaging) bij de beantwoording van dergelijke vragen is dat de onderzoeker van Janus zich bij gebrek aan een redactiearchief moet richten op de berichten in het week- | |
[pagina 33]
| |
blad zelf en op andere (soms obscure)
Willem V, portret door J.F. Tischbein (foto Rijksmuseum Amsterdam)
bronnen, zoals losse opmerkingen over Janus in allerlei andere publicaties en archivalia. Een archief van de redactie van Janus is er niet. Janus verscheen tussen januari en augustus 1787 in 34 wekelijkse afleveringen en enkele nummers die buiten de reeks uitkwamen. De naam van het blad was goed gekozen. Er was rond die tijd een opleving in het onderzoek naar allerlei goden.Ga naar eind8. De afkomst van de Romeinse godheid Janus wordt omstreeks 1800 als duister ervaren, zodat allerlei chronologische, literaire en filologische interpretatiemogelijkheden over de naamgeving circuleren. De bekendste connotaties van Janus vormen het dubbele hoofd, de verleden-toekomstsymboliek en de poort- en de sleutelfunctie. De redactie maakt echter het meest gebruik van een ander Januselement, namelijk diens geselfunctie. Niets of niemand wordt in Janus gespaard, Oranje-gezinden noch patriotten. De eersten omdat zij volgens Janus een achterhaald en onrechtvaardig systeem in stand houden, de anderen, omdat zij onmachtig blijken hun politieke acties tegen de stadhouder te coördineren. | |
Thema'sIn het titelvignet van Janus staan links en rechts naast de dubbelkop de jaartallen 1747 en 1787. Terwijl het laatste jaar naar de politieke actualiteit verwijst, refereert 1747 aan het jaar waarin Oranje het erfelijk stadhouderschap in beide linies had verworven. Janus maakt in 1787 een balans op van veertig jaar Oranje-bewind. Het liegt er niet om: Er wordt vermist Het Kind van Staat; het zelve is groot vijf voet en vijf duim; bol en geneveragtig van uitzicht, heeft bruin hair, loopt wat voor over, is oud circum circa 39. Jaren; heeft aan een blauwen rok met kopere Knoopen, geele Broek en kamisool, en Laerzen; het Linnengoed gemerkt | |
[pagina 34]
| |
W.V.O.: het zit veel in Kroegen en Speelhuizen. Die het zelve te recht brengt te Delft in het Kasteel van Momus, zal eerlijk beloond worden: hoewel de bedroefde Ouders zich met dien kwaden jongen niet verder willen inlaten.Ga naar eind9. De weggelopen jongen is stadhouder Willem V. Hij is niet weggelopen, maar min of meer weggejaagd uit Den Haag. Willem vlucht tijdelijk naar het Loo en zoekt vervolgens zijn heil in Nijmegen waar hij gedurende de looptijd van Janus verblijft. De kleuren blauw en geel verwijzen naar het wapen van Gelderland. En dat zijn, niet toevallig, ook de kleuren van Goethe's tragische romanfiguur Werther, die zichzelf het leven benam. De stadhouder, zo luidt de impliciete boodschap, zou er goed aan doen diens voorbeeld te volgen. Het opsporingsbericht verscheen in het nummer van 5 maart, drie dagen voor Willems negenendertigste verjaardag. Hij is volwassen gezien zijn leeftijd, maar toch een ‘Kind van Staat’, een verwijzing naar zijn rechtspositionele curatelestelling van zowel de Staten-Generaal als de gewestelijke staten. De politieke signatuur van de redactie is daarmee duidelijk, maar dat maakt van Janus geen factieblad. Wie dit bericht op verdere verwijzingen en associaties onderzoekt, kan uiteindelijk alleen maar concluderen dat de stadhouder hier buitengewoon kwaadaardig maar superieur is geportretteerd. Satire en ironie zijn de voornaamste literaire vormen die de redactie van Janus gebruikt in de honderden sprookjes, toneelstukjes, aankondigingen en berichten, zoals dit opsporingsbericht. De redactie moet haar keuze voor deze literaire vorm, satire, enige keren verdedigen tegen lezers, die sommige berichten door hun vorm niet hebben begrepen. Kritiek op de vorm is voor de redactie aanvankelijk geen reden haar beleid te wijzigen, maar de gebeurtenissen van juni 1787 en daarna (de aanhouding van prinses Wilhelmina en de politieke gevolgen) en de geringe effectiviteit van de literaire formule doen de redactie en uitgevers besluiten het weekbladavontuur in augustus 1787 te beëindigen. Daartoe laat de redactie het blad aan een overdosis ‘geelzucht’ overlijden, maar niet voordat een testament is opgemaakt en een uitvaart annex grafschrift is bedacht, waardoor de ‘geest van Janus’ kan uitvliegen om anderen te inspireren. | |
[pagina 35]
| |
De inhoudelijke structuur van het blad wordt gevormd door repeterende (politieke) thema's. Een van die terugkerende thema's is de Republiek voorgesteld als een eiland. Reizen naar onbekende oorden zoals eilanden zijn in de achttiende eeuw zeer in trek. Aansluitend bij deze reis- en ontdekkingslust publiceert de redactie een verslag van een reiziger, die een groep eilanden, de Culliopoejemajpoekipoeki-eilanden heeft bezocht. De eilanden zijn onvruchtbaar, vol gevaarlijke klippen, en de bewoners zijn volstrekt ontoegankelijk en onverschillig. Ze luisteren volgens Janus niet naar elkaar, precies zoals in de Republiek. Zo houdt de redactie van Janus zijn publiek met deze eilandmetafoor het beeld voor van zeven kribbige gewesten en zestig dito steden van een land, dat ten opzichte van het buitenland in een geïsoleerde positie verkeert.Ga naar eind10. De reiziger (en lezer) bekijkt dat gebied als een buitenstaander. Het is niet zijn land, hij voelt zich er niet thuis, is er geboren noch getogen, krijgt geen heimwee naar die plek, kortom: het is niet zijn vaderland en ook geen land waarvan je de vrijheid zou willen verdedigen. Een ander politiek thema is de belangrijke patriotse claim ‘Grondwettige herstelling’, de verwijzing naar de politieke invloed van (een deel van) het volk van weleer. In vele periodieken en andere publicaties wordt de queeste naar deze vermeende rechten door patriotten en orangisten op verschillende theoretische gronden verdedigd en gepropageerd. In berichten uit bijvoorbeeld Babel en Vinkeveen steekt de redactie de draak met deze zoektocht naar oude, vermeende privileges en rechten. Maar hoe de onderzoekers ook spitten ‘in de laagste, moerassigste en brakste gronden, geheel bedorven, en zoodanig vervuld en overladen met opgestopte, en opeengepakte kwaadaardige uitwaassemingen, en rottende vochten’, het is duidelijk dat er ‘zonder eene vrij geweldige uitbarsting, geen zuivering of herstel te hopen is.’Ga naar eind11. De speurtocht naar oude rechten brengt, aldus Janus, het politieke heil niet dichterbij. Er moet meer gebeuren: gewapend verzet. Op verschillende manieren laat het blad dat weten. Zo bemerkt de rijkskanselier van Kongo, zogenaamd op bezoek in de Republiek, dat de bewoners van de streek Patientie-Valleij (= de inwoners van de Republiek) een ‘onbegrijpelijk rekbaar geduld’ hebben. Pas als zij flink getrapt, geslagen, beledigd en getergd zijn, komen ze in actie. Dit zijn geen berichten zonder context. Waar bijvoorbeeld in De post - naast argumenten verbonden met de beginselen van natuurrecht en volks- | |
[pagina 36]
| |
soevereiniteit - bewijsplaatsen van termen en uitspraken voorkomen die teruggaan op bijbelse, klassieke, historische en juridische bronnen, dan wel natuurrechtelijke en historische argumenten combineren, bekent Janus zich tot de moderne natuurrechtelijke argumentatie.Ga naar eind12. Het gebruik van historische argumentatie wordt anno 1787 door Janus - met respect voor en dank aan de klassieke en andere voorvaderen - als achterhaald beschouwd. De revolutie, dat wil zeggen volkssoevereiniteit als grondslag van het staatsbestel via grondwettig herstel, moet zich voltrekken over de nieuwe, natuurrechtelijk gebaande paden; er moeten politieke keuzen gemaakt worden. Janus' testament bevat een voor dit blad typische afwijzing van elke synthese van ‘oude’ en ‘nieuwe’ argumentatie. Het roept eind augustus 1787 voor het laatst tot verzet op: hem, Janus, is aangezegd ‘dat 'er geene grondwettige herstelling voor hem meer te hopen was’, waarop hem niets anders dan de vrijwillige dood rest. Het vechten wordt aan anderen overgelaten. Onder de acht legatarissen uit het Testament tellen we ‘de burger’, aan wie Janus bitter ‘eenige Pergamenten-rollen, met Privilegien, Voorrechten, Vrijheden, en wel herbragte Costumen, Usanties, en wat dies meer zij’ nalaat, alle bedoeld ‘ter voorkoming van pure Democratie, Monarchie, of Aristocratie, om nimmer daarvan gebruik te maken, zelfs niet om enige volksinvloed of representatie te bewerkstelligen.’ Deze ‘papieren’ dient de burger in te blikken en over te dragen aan de ‘late Nakomelingschap’.Ga naar eind13. Met andere woorden: die stukken hebben - binnen de archivistische terminologie - uitsluitend een bewaarfunctie en geen dynamische bewijskracht meer. De historische argumentatie is anno 1787 rigoureus terzijde gesteld. Op verschillende plaatsen in Janus hekelt de redactie de effecten van twee eeuwen Oranje-dynastie, de politieke verdeeldheid als gevolg van het stadhouderlijk stelsel. Tegelijkertijd bespot de redactie de minuscule bezigheden van de patriotten (zoals het almaar droogoefenen), waar het landsbelang anno 1787 een gecoördineerde gewapende aanpak tegen Oranje vergt. Achter de ironie en satire kwalificeert diepgraver Janus zich met deze opstelling als een subtiel, vernieuwend blad met een modern standpunt, maar de eigentijdse weerstand is groot. | |
FabiussenVerreweg het meest ergert de redactie zich aan het gebrek aan patriotse politieke daadkracht: plaatsen als Talmopolis, Durvenstein en Helaas verwijzen | |
[pagina 37]
| |
Titelpagina van Janus, ontworpen voor een onbekende particuliere bezitter (foto rug)
| |
[pagina 38]
| |
ondubbelzinnig naar de patriotse inertie. Het eindeloos debatteren in lange vergaderingen is niet bepaald een eenentwintigste-eeuwse kwaal; het vormt in de patriottentijd en daarvóór ook een bron van ergernis. De afleveringen zes van 5 februari 1787 en tien van 1 maart 1787 zijn te beschouwen als themanummers over de notie dralen. De negatieve hoofdrol is daarin weggelegd voor de aartsweifelaar Van der Capellen van de Marsch: omdat hij almaar weigert het politieke voortouw te nemen, verklaart Janus hem letterlijk dood. De (bijna) equivalenten die Janus voor dralen gebruikt, zijn aarzelen, talmen, schromen, twijfelen en weifelen. Die begrippen worden in Janus aan een klassiek voorbeeld gekoppeld. De Romeinse veldheer Quintus Fabius Maximus Verrucosus Cunctator (circa 285-203) is de geschiedenis ingegaan als hét voorbeeld van een draler: Noch claechde men dat hy [Fabius Maximus] gheen man ter hant was, ende dat hem stouticheyt ontbrack, omdat hy alle saecken te swaer woech schrijft bijvoorbeeld Van Zuylen van Nyevelt in zijn Plutarchus in 1603.Ga naar eind14. Daarvoor en daarna zijn vele voorbeelden van citaten te geven die dezelfde strekking hebben.Ga naar eind15. Fabius bestreed zijn opponent Hannibal nooit in het open veld. Overwinningen behaalde Fabius door het toepassen van vertragingstechnieken, vandaar zijn bijnaam Cunctator, de Draler, zoals Janus hem als symbool voor patriotse inertie anno 1787 houdt. Dat wil zeggen dat de redactie niet Fabius’ tactiek, maar slechts het feit van het uitstellen van acties, het gebrek aan activiteit op de patriotten projecteert: dat is fabiussen. Dat doet de redactie in verschillende berichten. Zo bespreken twee vrienden de kansen op bestuurlijke vernieuwingen in de Republiek. Een van hen is ervan overtuigd dat het ‘fabiussen’ de remedie is voor het bereiken van de politieke vrijheid in de Republiek. De ander betoogt dat deze talmende houding thans niet meer van toepassing is en juist actie wordt vereist, waar de omstandigheden niet meer zoals in Fabius' tijd waren. Hij droomt: Ik heb naderhand gehoord, dat deze aanspraak eenige uitwerking op het gemoed van mijnen vriend gemaakt heeft. - Hij heeft dezelve in de Nationale Vergadering gerapporteerd, en aangedrongen: - hevige debatten | |
[pagina 39]
| |
zijn ‘er voorgevallen; meenige paruik is van den schedel der bezitteren afgestoven; - en de Vergadering is op reces, tegen Junij, zoo men gist, gescheiden. Sic itur ad astra!Ga naar eind16. Het cunctando-motief is in de jaren tachtig van de achttiende eeuw een zeer bekend politiek-literair fenomeen, bijvoorbeeld in A. von Hallers Fabius und Cato (1774), dat in 1785 onder de titel Fabius en Cato of de Republikeinsche regering verschijnt, en een gedicht dat ter gelegenheid van een burgemeestersverkiezing in Dordrecht is gemaakt.Ga naar eind17. In 1783 gebruikt Van Goens de fabiusfiguur om in schout-bij-nacht Van Kinsbergen de vlagofficieren van inactiviteit in de affaire Brest te beschuldigen.Ga naar eind18. Die begon in 1782 toen de Fransen de prins verzochten om tien Nederlandse linieschepen in de Franse havenplaats Brest af te meren en van daaruit in te zetten om een maritiem overwicht in de oorlog tegen Engeland te bewerkstelligen. Bij de marineofficieren was echter weinig bereidheid om onder Frans bevel te dienen, terwijl ook nog bleek dat de schepen niet op tijd uitgerust waren. De affaire Brest bleef de gemoederen nog jarenlang bezighouden, zeker toen onderzoek uitwees dat de stadhouder laksheid kon worden verweten. De redactie van Janus eindigt een quasi aan Montesquieu toegeschreven Aanspraak aan de Nederlandse Natie met de opwekking: Volk van Nederland! ontwaakt! Stoot den dolk in 't hart van uwe verraders! - Met dralen is alles verlooren. Wordt Mannen! Wordt Helden! En vangt geene Comparitien, geene Conferentien meer aan, voor gij daar bij met verdiende Lauren verschijnen kunt!Ga naar eind19. Anonymus Belga, alias De Wacker van Zon, herhaalt hier in Janus wat hij al in De adel uit 1786 heeft betoogd, namelijk dat de tijd van praten voorbij is.Ga naar eind20. | |
Tot besluitOmstreeks 1787 is de patriotse roep om politieke verandering in de Republiek er op allerlei manieren tot vervelens toe ingeramd. Alle beschikbare media zijn daartoe gebruikt. In deze context zijn de politieke bladen een onmisbare schakel gebleken. De kortstondige verschijning van tientallen bladen in de jaren tachtig van de achttiende eeuw is onmiskenbaar inherent | |
[pagina 40]
| |
aan de politieke volatiliteit bij bestuurlijke crises. Die keten van kortlopende, snelle cursussen politiek vormt de basis voor een permanente politieke ontvankelijkheid. Het onstuitbare proces van politisering van de burger, waarvan Janus en zijn concurrenten deel uitmaken, vergt anno 1787 een andere aanpak: Janus is een mooi en interessant voorbeeld van een politiekliterair experiment van de jaren tachtig. De oproepen tot gewapend verzet tegen de stadhouder verpakt de redactie van Janus in allerlei literaire vormen, waarvan ironie en satire de belangrijkste zijn. In de traditie van de klassieke satire geeft de redactie van Janus in het openingsnummer haar apologia pro satura sua, de verdediging van de gebruikte literaire stijlmiddelen. Van de literaire vorm waarin de redactie de door haar gewraakte politieke kwesties wil bekritiseren, wordt de lezer in het eerste nummer niet erg duidelijk op de hoogte gebracht. We treffen daarin wel de motieven aan om een nieuw weekblad te beginnen, alsmede enige biografische gegevens van de nieuwbakken satiricus. De lezer, argeloos en afwachtend bij de lectuur van dit eerste nummer, krijgt een arbeidsverleden van de redacteur (hij spreekt uitsluitend in de ikvorm) voorgeschoteld, waarin twaalf ambachten en dertien ongelukken de hoofdmoot vormen. Het openlijk gekoketteer van de redacteur met zijn ongelukkige loopbaan geeft de lezer aanvankelijk nauwelijks hoop dat het hem in de huidige baan wél zal lukken. Al gauw komt de aap uit de mouw: de presentatie van deze ambtelijke en bestuurlijke brekebeen is functionele ironie, behorend bij een auteur of collectief, dat tot het einde toe de ene schitterende aflevering na de andere schrijft. Met de presentatie als nieuwe verlichte broodschrijver en politiek criticus staat Janus in dienst van de satire en van het debat. Want met zijn politieke tegenstander, De Haagsche correspondent (1786-1787) vecht Janus een strijd uit, die vooral de door beiden gebruikte stijl en vermeend plagiaat als inzet heeft. Daarbij neemt Janus onveranderlijk de rol van provocateur op zich, een politieke en literaire stokebrand.Ga naar eind21. Het Haagse blad laat zich niet onbetuigd, en beschuldigt de Janusredactie ervan uit het werk van Rabelais te hebben gestolen, hetgeen tot een felle reactie leidt. De redactie van Janus is echter aantoonbaar schatplichtig aan satirici als Rabelais, Sterne en Fielding. De combinatie van politiek engagement en literaire presentatievormen van Janus is zeker uniek te noemen; die beschouw ik als de Janusformule. | |
[pagina 41]
| |
Onderdelen eruit zijn door verschillende redacties na Janus overgenomen of nagevolgd. Die lijn loopt van De Nederlandsche spectator (1787-1788) via De domkop of nationaal volks-boek (1795-1796) en Janus verrezen (1795-1798) naar verschillende bladen van de predikant-schrijver Bernardus Bosch, zoals De Heer Janus Janus-Zoon (1801-1802). Het maakt van Janus een voorbeeldblad voor andere redacties, een writers’ writer-variant voor periodieken, waarbij niet alleen de formule, maar soms ook berichten letterlijk door andere bladen uit Janus zijn overgenomen.
·> pieter van wissing promoveerde in 2003 te Nijmegen op Stokebrand Janus 1787. Opkomst en ondergang van een achttiende-eeuws satirisch politiekliterair weekblad. Hij is verbonden aan het Gelders Archief als manager van de afdeling Collectie. |
|