Ts. Tijdschrift voor tijdschriftstudies. Jaargang 2002 (nrs 11-12)
(2002)– [tijdschrift] TS– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 22]
| |
[pagina 23]
| |
El Cuento Semanal (1907-1912): een Spaans populair tijdschrift.
| |
[pagina 24]
| |
De productieHet idee voor een tijdschrift waarin wekelijks een afgeronde, nog niet eerder gepubliceerde novelle van 24 pagina's zou worden uitgegeven, vond bij de bekendste uitgevers in 1905 geen weerklank. De bedoeling van de oprichter van El Cuento Semanal, Eduardo Zamacois, was de tekst te voorzien van illustraties, op goed papier te drukken en een karikatuur van de auteur van de week op het omslag te plaatsen. Dat was een nieuwe formule die zelfs in het buitenland niet werd toegepast.Ga naar eind3. In zijn memoires vertelt Eduardo Zamacois over zijn pogingen uitgevers voor dit idee te interesseren. De reacties waren negatief: men vreesde een financieel debacle omdat het grote publiek niet van lezen zou houden en één lange tekst per aflevering te saai zou vinden.Ga naar eind4. Uiteindelijk kon Zamacois dankzij een lening van een oude kennis zijn ideaal realiseren. De redactie werd eind 1906 op zijn privé-adres gevestigd. Het hoofdbestanddeel van het tijdschrift was de ‘novelle’, die wekelijks een andere auteur en titel had. Gemiddeld werden hiervoor 19 van de 24 bladzijden gebruikt.Ga naar eind5. Ruim drie bladzijden werden gevuld met advertenties en ruim één met losse rubrieken. De naam El Cuento Semanal, met zijn verwijzing naar de periodiciteit van het blad, de afmeting (27×20 cm), de illustraties, de advertenties, alsmede de druk in twee kolommen gaven de uitgave het karakter van een tijdschrift. Bovendien kon men zich er op abonneren. Elke aflevering werd doorgenummerd, maar de pagina's werden niet genummerd. Elk half jaar werden aan de lezers via advertenties tapas, harde kaften, aangeboden, eerst van stof, later van leer, met ‘gouden’ opdruk, voor het inbinden van 26 nummers.Ga naar eind6. Met die kaften werd een halve jaargang een mooi dik boek voor in de boekenkast. De directie zelf sprak bij de presentatie van een revista (tijdschrift), maar over redacteuren werd met geen woord gerept. In feite was er sprake van een formule die het midden hield tussen tijdschrift en literaire reeks. Wanneer de hoofdtekst zou zijn uitgegeven zonder de bovengenoemde tijdschriftkenmerken, zouden we spreken van een boek(je). Exacte oplage- en verkoopcijfers zijn niet bekend. Schattingen over de oplagecijfers lopen uiteen van 60.000 tot 75.000 (tegenover een gangbare oplage van 2.000 exemplaren voor boeken van gerenommeerde schrijvers).Ga naar eind7. | |
[pagina 25]
| |
In zijn memoires schrijft Zamacois dat de oplage per nummer verschilde en dat die van sommige auteurs 50.000 à 60.000 bedroeg.Ga naar eind8. Inderdaad zullen niet alle auteurs even gretig aftrek hebben gevonden. Bovendien verschilde vanaf 1909 de kwaliteit van de fysieke kant van de uitgave nogal eens, hetgeen de verkoopcijfers ook zal hebben beïnvloed. De speciale afleveringen die tijdens de jaarwisselingen verschenen zullen ook meer in trek zijn geweest dan de gewone afleveringen. In totaal verschenen er daarvan vier, waarvan er drie een zeer diverse inhoud hadden, gericht op vermaak van een brede groep lezers. In twee gevallen sprak men zelfs van een ‘número almanaque’ (1908 en 1912). In de ruim vijf jaar van verschijnen werd het tijdschrift door drie verschillende directeuren geleid. De oprichter, Eduardo Zamacois, verloor eind 1908 een tegen hem aangespannen proces over het beheer van het tijdschrift en werd gedwongen te vertrekken. In juni 1911 vond er opnieuw een directiewisseling plaats.Ga naar eind9. Deze directiewisselingen schemerden door in de uitgaven. De jaren 1907 en 1908 onder Zamacois lijken de meest stabiele te zijn geweest. Francisco Agramonte, de directeur tussen 1909 en 1911, had het niet gemakkelijk. Na zijn vertrek bij El Cuento Semanal in 1908 richtte Zamacois een tijdschrift met dezelfde formule op, Los Contemporáneos, dat van 1909 tot 1926 verscheen.Ga naar eind10. Waarschijnlijk heeft hij toen schrijvers en adverteerders en hoogstwaarschijnlijk ook lezers in zijn kielzog meegenomen. Bovendien had Agramonte te kampen met de gevolgen van stakingen van drukkers en opstanden in het in Spanje politiek onrustige jaar 1909. Een blauwe maandag voerde hij een extra rubriek op: besprekingen van manuscripten.Ga naar eind11. De criteria voor afwijzing die Agramonte hanteerde zijn in zijn besprekingen zeer divers of niet aanwezig en een aantal besprekingen is ronduit beledigend. In de zomer van 1910 besloot Agramonte ook verta- | |
[pagina 26]
| |
lingen van buitenlandse auteurs op te nemen. Het is onduidelijk of hij niet voldoende goede manuscripten van Spaanse schrijvers ontving of dat hij te kritisch was. Na negen weken werd het besluit om vertalingen op te nemen weer teruggedraaid, omdat lezers protesteerden. Er werden daarna alleen nog zeer korte, vertaalde teksten van buitenlandse auteurs opgenomen, naast complete novelles van Spaanse auteurs. Na 263 afleveringen kwam abrupt een einde aan El Cuento Semanal: in het tweede nummer van 1912 werd de titel van de volgende aflevering aangekondigd, maar om onbekende redenen is deze nooit verschenen. Misschien was de concurrentie inmiddels te groot. Emilio Carrere, degene die het laatste halve jaar van verschijnen El Cuento Semanal leidde, had de rubrieken waarmee Zamacois in 1907 begonnen was nieuw leven ingeblazen en in december 1911 gaf hij nog een número almanaque uit, maar kennelijk kon dat het blad niet redden. Het is ook goed mogelijk dat Carrere de iedere week terugkerende werkzaamheden voor de publicatie en de daarbij optredende spanningen niet aankon. Waarschijnlijk lagen zijn interesses ook elders. Hij was dichter, relatief jong en later werd hij de officiële kroniekschrijver van de stad Madrid, een functie die hij vijftien jaar lang vervulde. In literaire kringen in Madrid stond hij bekend als de rey del refrito (de koning van het herbakken), omdat hij enkele van zijn eigen novelles wel zes of zeven keer in tijdschriften publiceerde, steeds met andere titels.Ga naar eind12.
Een belangrijke doelstelling van het tijdschrift was jonge schrijvers, die probeerden van de pen te leven en die mogelijk succesvol konden worden, een springplank te geven. Maar er was ook plaats voor gevestigde schrijvers. In het eerste nummer vertelt Zamacois dat de dan al zeer bekende schrijver Benito Pérez Galdós en een aantal andere in die tijd bekende schrijvers hun medewerking hebben toegezegd. In zijn memoires vertelt hij dat er nogal wat overtuigingskracht nodig was om die schrijvers over te halen een tekst voor El Cuento Semanal te leveren. Hij zou hebben moeten vechten tegen hun trots en luiheid.Ga naar eind13. Behalve Pérez Galdós leverden enkele andere gerenommeerde schrijvers één bijdrage: Miguel de Unamuno, Pío Baroja en Ramón del Valle-Inclán. De niet onbekende schrijfster Emilia Pardo Bazan publiceerde er drie.Ga naar eind14. Het zijn echter voornamelijk heden ten dage onbekende schrijvers die | |
[pagina 27]
| |
een novela corta voor El Cuento Semanal schreven. Een novelletijdschrift kon hen helpen naamsbekendheid te krijgen. In 1908 werd er een concurso gehouden dat werd gewonnen door de auteur Gabriel Miró met zijn novelle Nómada. Het winnende verhaal en de genomineerde verhalen zijn afleveringen van El Cuento Semanal geworden. Een auteur ontving 200 pesetas voor een novelle; het concurso leverde de winnaar 500 pesetas op, een hoog bedrag in die tijd.Ga naar eind15. Gerenommeerde schrijvers hebben misschien uitsluitend vanwege het voor hen snel te verdienen honorarium een bijdrage geschreven. Voor sommigen was het schrijven van een novelle wellicht een vingeroefening. Via een karikatuur, vaak gemaakt door de beste tekenaars uit die tijd, of een (foto)portret op het omslag en de geschreven handtekening maakte de lezer kennis met de auteur. De karikaturen zijn overwegend mild: fysieke kenmerken zijn enigszins aangezet en de lichaamsmaten zijn buiten proporties. Soms werd bij de tekst van de auteur van de week een advertentie voor diens overige werk geplaatst. Regelmatig drukte men een lijst van reeds gepubliceerde nummers van El Cuento Semanal met auteursnamen en titels af. De karikaturen en portretten werden vooral in de tweede helft van 1908 en in 1911 regelmatig vervangen door een illustratie die te maken had met de inhoud van het verhaal. De kwaliteit van zowel de karikaturen als van deze illustraties loopt nogal uiteen. | |
De distributieHoe kwam het tijdschrift bij de lezer terecht? In het eerste nummer vertelt de directie dat de pers uit alle hoeken van het Iberisch schiereiland de publicatie toejuichte en uit veel grote Amerikaanse steden zouden felicitaties zijn gekomen.Ga naar eind16. El Cuento Semanal verscheen van 4 januari 1907 tot 12 januari 1912 elke vrijdag, voor de prijs van 30 céntimos, in die tijd de prijs van een kilo brood en zes maal de prijs van een krant. In kiosken en op straat werden losse nummers verkocht; El Cuento Semanal had in Madrid een eigen kiosk. Al in het eerste jaar werd het tijdschrift ook verkocht in Havanna en Mexico; in 1908 in Parijs en in 1909 tevens in Buenos Aires en Barcelona.Ga naar eind17. Lezers konden een abonnement nemen en in de zomer werden - indien gewenst - nummers nagestuurd naar het vakantieadres. Rond 1900 waren er in Spanje 73 openbare bibliotheken die tesamen | |
[pagina 28]
| |
over 550.000 titels beschikten (één per 34 inwoners).Ga naar eind18. Of de afleveringen van El Cuento Semanal daar deel van uitmaakten en werden uitgeleend is niet bekend. Wel lagen ze misschien in diverse steden in de casinos, waar altijd een leestafel met kranten aanwezig was. In hoeverre van collectieve abonnementen gebruik is gemaakt is ook onbekend. | |
De receptieOm inzicht te krijgen in het leespubliek moet rekening worden gehouden met de verschillende sociale klassen en het analfabetismecijfer in het Spanje van begin twintigste eeuw. In de overgang van de negentiende naar de twintigste eeuw, een periode die in historische studies veelal loopt van 1885 tot 1914, wordt de bovenlaag van de Spaanse maatschappij gevormd door de aristocratie, de door handel rijk geworden burgerij en de politieke elite. Deze laag vormde het referentiepunt voor de daaronder komende middenklasse, die verdeeld kan worden in een lagere en hogere middenklasse. De economische positie en het beroep van een burger uit de middenklasse waren bepalend voor diens plaats daarin. De klasse daaronder bestond uit het plattelands- en industrieproletariaat. Werklozen, bedelaars, zwervers en andere, na het verlies van de laatste koloniën teruggekeerde, berooide lieden vormden een aparte groep.Ga naar eind19. Begin twintigste eeuw had Spanje ongeveer twintig miljoen inwoners. In 1910 was gemiddeld 59.4% van de bevolking analfabeet.Ga naar eind20. Lezers van El Cuento Semanal moeten waarschijnlijk voornamelijk in de hogere middenklasse worden gezocht. Er bestaat helaas geen lijst van intekenaars. Door de groei van de bevolking en het terugdringen van het analfabetisme zullen er verschuivingen in de aard van het leespubliek zijn opgetreden. Uit het feit dat in de zomer de uitgave naar het vakantieadres kon worden gestuurd en uit de advertenties valt af te leiden dat men zich niet op de minder bedeelden in de maatschappij richtte. In strijd hiermee is de wens van de directie in 1909 álle sociale klassen te bereiken en de vermelding van arbeiders en ambachtslieden als mogelijke lezers van El Cuento Semanal, afgedrukt in de aflevering van 5 maart 1909. In de aflevering van 30 december 1910 publiceerde Agramonte een brief die een bekend journalist en lid van de ‘generatie van '98’, Ramiro de Maeztu, hem stuurde als antwoord op zijn klacht over het feit dat niet de beste novelles het meest verkocht werden. | |
[pagina 29]
| |
[pagina 30]
| |
Maeztu troostte daarin Agramonte door te stellen dat de vele lezers van El Cuento Semanal uit de middenklasse nog niet zo ontwikkeld waren dat ze echte kunst, waar verbeeldingskracht voor nodig is, konden waarderen, maar misschien zou dat in de toekomst wel het geval kunnen zijn. Hier komt bij uitzondering iets van een debat over kunst naar voren. Meteen vanaf het begin was El Cuento Semanal een succes. Al gauw moesten er herdrukken komen van de best verkochte nummers.Ga naar eind21. Uit redactionele berichten en ingezonden brieven rondom de opvolging van Zamacois per januari 1909 blijkt dat El Cuento Semanal in een behoefte voorzag en na anderhalf jaar al een groot commercieel succes genoemd kon worden. De karikaturen en de illustraties hebben ongetwijfeld de verkoop van de teksten bevorderd. De losse rubrieken met actualiteitswaarde zullen ook lezers hebben getrokken. Ook al zijn er geen exacte oplage- en verkoopcijfers voorhanden, over het succes bestaat geen twijfel. Hoe werd El Cuento Semanal in 1907 door de (academische) literaire kritiek ontvangen? Niet gunstig. De officiële literaire kritiek ging voorbij aan het verschijnen van het tijdschrift of was er vrij negatief over.Ga naar eind22. Er valt scepsis te bespeuren over de pogingen op grote schaal cultuur te verspreiden. | |
Een aantal tekstgerichte aspectenZoals we hiervoor zagen, verenigt El Cuento Semanal de eigenschappen van een tijdschrift en een boek in zich. Behalve de al genoemde aspecten die de balans naar een tijdschrift laten doorslaan (periodiciteit, illustraties, advertenties, tekst in twee kolommen), waren er ook rubrieken die het tijdschriftkarakter nog meer onderstrepen: ‘Libros y revistas’ (boeken en tijdschriften), ‘La semana teatral’ (het theater van deze week) en ‘La sección grafológica’ (de grafologie-rubriek). In de eerste rubriek werden kort boeken en tijdschriften besproken; deze rubriek was zelden langer dan één kolom. Het ging hierbij voornamelijk om literair werk van uiteenlopende auteurs. Vaak waren het niet meer dan signalementen en zonder uitzondering was men positief over het genoemde werk. Van de (overwegend literaire) tijdschriften die werden gesignaleerd, werd slechts een index van de inhoud gegeven. Het is meestal niet duidelijk wie deze rubriek verzorgde. In de begintijd staan de initialen van Eduardo Zamacois onder de tekst. In ‘La semana teatral’ werden kort theatervoorstellingen van de desbetreffende week in voornamelijk Madrid | |
[pagina 31]
| |
genoemd en besproken en soms werden wat nieuwtjes uit de theaterwereld verteld. Deze rubriek bestreek gemiddeld één pagina en verscheen alleen in de begintijd van het tijdschrift regelmatig, met een korte opleving in 1911. Ook deze rubriek werd niet altijd ondertekend. Van het grafologische consult van ene Dr. Grachtner konden lezers van El Cuento Semanal gratis gebruik maken tegen inlevering van waardebonnen die in de uitgave werden afgedrukt. Deze rubriek nam gemiddeld één kolom in beslag. In de eerste jaren van verschijnen was deze rubriek een enorm succes. Dr. Grachtner, de (fictieve?) persoon die de handgeschreven brieven van lezers beantwoordde, kon het werk nauwelijks aan. De antwoorden aan de lezers, die met initialen werden aangeduid, zijn zeer algemeen en voor een buitenstaander nietszeggend. De grafologie was in die tijd duidelijk in de mode: in de almanaque, die aan het eind van het eerste publicatiejaar verschijnt, wordt een analyse van de handtekeningen van bekende persoonlijkheden uit die tijd afgedrukt. Opmerkelijk in dit opzicht is dat alle novelles van Spaanse auteurs van El Cuento Semanal werden voorzien van een gedrukte handtekening. De twee eerstgenoemde rubrieken boden informatie, zij het erg beknopte, maar wel met actualiteitswaarde; de derde bood uitsluitend amusement voor de personen van wie handschriften werden besproken. Het doel van deze rubrieken zal zijn geweest wat verscheidenheid in het tijdschrift aan te brengen en zo meer lezers te trekken. Alle teksten van de 263 afleveringen van El Cuento Semanal bevatten illustraties. Zelfs de recensie- en theaterrubrieken werden geïllustreerd, zij het alleen in de begintijd. De illustraties bij de tekst, voornamelijk afbeeldingen van personen en in mindere mate van landschappen en objecten, hebben mogelijk gediend als geheugensteun voor het navertellen van het verhaal aan analfabeten. Er is duidelijk naar gestreefd ze zo over de tekst te verdelen dat er niet meer dan twee pagina's achter elkaar alleen met tekst zijn gevuld. De volgorde van de gebeurtenissen in de tekst loopt echter niet altijd synchroon met die van de illustraties. Soms is een tekst pikanter dan de illustraties, soms is het andersom. Ook de kwaliteit ervan loopt soms zeer uiteen. Men schakelde een aantal keren de beste illustratoren in. Slechts een enkele keer in de vijf jaar van verschijnen heeft een afbeelding niets met de tekst te maken. Waarschijnlijk werd toen uit een bestaande voorraad geput. De hoofdteksten (naast alle extra's toch de belangrijkste component) | |
[pagina 32]
| |
[pagina 33]
| |
vertonen qua structuur een aantal constanten: de titels (in 26 gevallen voorzien van subtitels) zijn kort. De tekst beslaat gemiddeld 38 kolommen en er is bijna altijd een duidelijke hoofdstuk- of paragraafindeling aangehouden. Deze paragrafen zijn in 89 novelles voorzien van subtitels. Door een groter of kleiner lettertype te gebruiken en door het aantal illustraties aan te passen kon een tekst wat korter of langer zijn. Waarschijnlijk is er een voorschrift of protocol geweest waar schrijvers zich wat dit betreft aan moesten houden. De genreaanduidingen van de teksten zijn zeer divers. Ze staan op de voorpagina vermeld, tezamen met de naam van de auteur, de titel van de novelle en de naam van de illustrator. Meestal ging het om novelas (romans). Een aantal keren waren de teksten echter toneelteksten, memorias (herinneringen), een leyenda (legende), een cuento (verhaal), een episodio histórico (historische episode) of bevatten ze alleen poëzie. Een grote verscheidenheid, maar door de publicatie ervan in El Cuento Semanal vallen ze alle onder het fenómeno novela corta (het verschijnsel novelle). Een groot aantal van de ‘novelles’ heeft als hoofdthema de liefde. Het zijn bijna altijd kuise verhalen, geplaatst in een contemporaine context, waarin meer wordt verzwegen dan verteld. Er is slechts een zeer gering aantal novelles met pikante passages en licht erotisch getinte illustraties. De perikelen rondom een relatie blijken in de teksten vaak een aanleiding om de diverse aspecten van het leven van alledag van begin twintigste eeuw te schetsen. Veelal wordt daarbij verwezen naar een maatschappij waarin de techniek voortschrijdt en haar invloed steeds meer uitoefent op het dagelijks leven van de mensen. Afhankelijk van de setting gaat het om de gewoontes van de stedeling of van de bewoner van het platteland. Er komen vertegenwoordigers uit alle maatschappelijke groeperingen in de novelles voor als personages. Ongeveer een kwart van de afleveringen van El Cuento Semanal kan als ‘costumbristisch’ worden betiteld en kan worden gezien als een voortzetting van de negentiende-eeuwse costumbristische roman.Ga naar eind23. Daarnaast zijn er realistische en modernistische verhalen. Politieke en kerkelijke kwesties speelden geen rol, alhoewel het gedrag van de clerus meermalen werd bekritiseerd. Opvallend is dat uitingen van de eigen culturele traditie veelvuldig deel uitmaken van de novelas. De onrust in Spanje op politiek en internationaal terrein in 1909 klinkt een enkele keer wel in de verhalen door, maar van een politieke stellingname is zeker geen sprake. | |
[pagina 34]
| |
Voorts zijn er sprookjes, fantastische verhalen, legendes, confessies, dromen en allegorieën opgenomen. Een aantal verhalen heeft een historische setting, zoals de verovering van Peru begin zestiende eeuw, de Inquisitie in Spanje in de zeventiende eeuw, de Reformatie in Zwitserland in de zestiende eeuw, of de Franse Revolutie van 1789. | |
Tot besluitDe doelstellingen van El Cuento Semanal, zoals geformuleerd in het eerste nummer van 1907 - een ‘kunstwerk’ maken voor een breed niet kapitaalkrachtig publiek én jonge schrijvers een kans geven - staan op gespannen voet met elkaar. Mede daardoor is het tijdschrift hybride en wel in twee opzichten: het gaat om een ambigu genre en het bezit zeer heterogene kenmerken. Enerzijds gaat het om losse rubrieken en heeft de uitgave alle kenmerken van een tijdschrift, anderzijds gaat het vooral om een complete, nog niet eerder gepubliceerde literaire tekst, die normaliter in boekvorm zou zijn uitgegeven. Ook de doelgroep lijkt ambigu. Door de afbeeldingen van de auteurs op het omslag, de grafologie-rubriek en de extra afleveringen heeft El Cuento Semanal vanuit hedendaags perspectief boulevardpersachtige trekjes en het is duidelijk dat daarmee op een breed publiek werd gemikt. De ‘novelle’ en de vooral in het begin serieuze signalering van boeken en bespreking van toneel zijn meer bestemd voor de in cultuur geïnteresseerde lezer. De ambiguïteit bevindt zich ook nog op een ander vlak: de uitgave heeft door de illustraties zowel een beeldend als een literair karakter. Er is duidelijk geprobeerd de voorwaarden te scheppen om een ruime verspreiding te bewerkstelligen: aantrekkelijk uiterlijk, lage prijs, rubrieken met actualiteitswaarde en veelal niet te moeilijke teksten. Voor jonge auteurs betekende opname in El Cuento Semanal een mogelijkheid een tekst te publiceren en daarmee naamsbekendheid te krijgen. Het inlijven van al bekende schrijvers verhoogde de status van het tijdschrift nog verder. Het kunstzinnige karakter van het tijdschrift zit vooral in het zeer verzorgde uiterlijk. De kwaliteit van de foto's en van het drukwerk is hoog; die van de illustraties is wisselend. Het tijdschrift was zeer heterogeen van inhoud. Er werden verschillende subgenres gebezigd en er was sprake van een diversiteit aan thema's. Vertegenwoordigers uit alle maatschappelijke groeperingen kwamen in de | |
[pagina 35]
| |
novelles voor als personages. Door de medewerking van auteurs met uiteenlopende achtergronden en door wisselende directies zijn vanzelf verschillen in afleveringen ontstaan waardoor de samenstelling van het leespubliek ook wisselend van aard en omvang zal zijn geweest. Ook de kwaliteit van de teksten was wisselend. Of gesproken kan worden van ‘kunst’ in de betekenis die Maeztu eraan gaf (literatuur waar verbeeldingskracht voor nodig is), zou per tekst moeten worden vastgesteld en de uitkomst daarvan zal persoons- en tijdgebonden zijn. Alleen door een commercieel tijdschrift met heterogene kenmerken te maken konden afleveringen met (gedeeltelijk) een kunstzinnig karakter en een groot leespubliek samen gaan.
·> dorothée te riele is als docent verbonden aan de Leerstoelgroep Spaanse letterkunde van de Faculteit Geesteswetenschappen van de Universiteit van Amsterdam. Zij werkt aan een proefschrift over El Cuento Semanal, waarin met name de aard van het tijdschrift en het geïntendeerde leespubliek worden onderzocht. |
|