Ts. Tijdschrift voor tijdschriftstudies. Jaargang 2000 (nrs 7-8)
(2000)– [tijdschrift] TS– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 35]
| |
[het archief]
| |
[pagina 36]
| |
fondsen te werven dat de bibliotheek ook werkelijk veelomvattend kon zijn. Erwerden uitstekende collecties van bladmuziek, literatuur, tijdschriften, microfilms en geluidsdragers aangelegd op het gebied van de Westerse muziekgeschiedenis in brede zin. Onder Reesers opvolgers is dit collectievormingsbeleid gecontinueerd, ook nadat de collectie in 1988 werd opgenomen in de Letterenbibliotheek van de Universiteit Utrecht. De in 1987 opgerichte Eduard Reeser Stichting werft extra fondsen ten behoeve van de collectie muziekwetenschap, doet daarvan bijzondere aankopen en geeft deze in bruikleen aan de Letterenbibliotheek. Ik neem de collectie muziekwetenschappelijke tijdschriften van de Letterenbibliotheek hieronderwat naderonderde loep.
Voorde humaniora zijn, zoals bekend, naast de strikt ‘wetenschappelijke’ tijdschriften (dat wil zeggen: tijdschriften waarin uitsluitend of vrijwel uitsluitend verslag wordt gedaan van wetenschappelijk onderzoek) ook andere tijdschriften over kunst, literatuur, muziek, theater, film etc. van groot belang, omdat zij een geheel eigen bronnenwaarde bezitten. In deze tijdschriften zijn verslagen en opinies van tijdgenoten te lezen over artistieke ontwikkelingen, wordt nieuwe poëzie gepubliceerd en wordt geschreven over het actuele muziek-, theater- en filmleven. Voorde muzikale en theatrale kunsten geldt dit in bijzondere mate, omdat muziek en theater afhankelijk zijn van opvoeringen. Het muziekwetenschappelijke tijdschrift in strikte zin is overigens vrij jong: het vanaf 1882 verschijnende Tijdschrift van de (Koninklijke) Vereniging voor Nederlandse Muziekgeschiedenis stelde zich als een van de eersten bewust tot doel om een muziekwetenschappelijk tijdschrift te zijn. Beroemde tijdschriften als het Neue Zeitschrift für Musik (begonnen in 1834 door de componist Robert Schumann) en de Engelse Musical Times (begonnen in 1844) vertonen tot op de dag van vandaag een gemengd karakter, waarin zowel het muziekleven als de muziekwetenschap een rol spelen. In Utrecht zijn zowel muziekwetenschappelijke vaktijdschriften als algemeen georiënteerde tijdschriften over muziek ruim aanwezig: er zijn in totaal ca. 650 tijdschriften op dit gebied. De Eduard Reeser Stichting heeft de aanschafvan bijzondere muziektijdschriften vanaf de achttiende eeuw tot heden (onder andere in de vorm van reprints en microfilms) tot een speerpunt gemaakt en levert een belangrijke bijdrage aan de instandhoudingvan dit collectie-onderdeel. De muziekwetenschappelijke vaktijdschriften zijn algemeen of gespecialiseerd van aard. Voorbeelden van algemene tijdschriften zijn de Acta Musicologica, het Journal of the American Musicological Society, het Duitse Die Musikforschung, Notes, de Rivista italiana di musicologia, het Spaanse Anuario musical, het Dansk musiktidsskrift en het Belgisch Tijdschrift voor Muziekwetenschap. Zij fungeren vaak als het muziekwetenschappelijke forum van een bepaald land, zij het dat het prestige van sommige bladen (bijvoorbeeld het Journal of the American Musicological Society) zo groot is dat ook niet-landgenoten er graag in publiceren. Een tweede groep wordt gevormd doorde bladen die min of meer op een onderwerp of een periode zijn gespecialiseerd: voorbeelden zijn de Beiträge zur Gregorianik, Early Music, Musiktheorie, de Rivista internazionale di musica sacra, Contemporary Music Review en Popular music. Deze tijdschriften zijn vaak prestigieus en recruteren hun auteurs op wereldwijde schaal. Erzijn ook grensgevallen, bijvoorbeeld het eerdergenoemde Tijdschrift van de Koninklijke Vereniging voor Nederlandse Muziekgeschiedenis. Dit tijdschrift is het (meertalige) blad van de Nederlandse nationale muziekwetenschappelijke vereniging, maar geldt eveneens als internationaal gezaghebbend op bepaalde gespecialiseerde deelgebieden. De Universiteit Utrecht mag zich, naast haar bezit aan muziekwetenschappelijke vaktijdschriften, gelukkig prijzen met een grote collectie van algemene muziektijdschriften. Het betreft niet alleen tijdschriften waarin we de hartenklop van het huidige muziekleven kunnen voelen (bijvoorbeeld Neue Zeitschrift für Musik, Musical Times, Het Orgel, Mens en Melodie, Oor, Opernwelt, Rassegna musicale Curci) maar ook publicaties uit het verleden. Deze publicaties bieden een unieke gelegenheid tot het bestuderen van het muziekleven en de opvattingen over | |
[pagina 37]
| |
muziek uit vroeger tijden. De negentiende-eeuwse publicaties besteden vooral aandacht aan het eigen land of de eigen regio; dat ligt voor de hand, gezien de beperkte communicatiemogelijkheden. Maar er wordt ook over het buitenland bericht, en het interessante van die berichtgeving is dat we eruit kunnen afleiden hoe buitenlandse gebeurtenissen in het betreffende land werden beoordeeld.
Het is natuurlijk niet mogelijk om in dit artikel alle interessante muziektijdschriften uit de Utrechtse collectie te behandelen. Ik bespreek hieronder een paar representatieve voorbeelden. Het Nederlandse muziektijdschrift bij uitstek van de negentiende en vroege twintigste eeuw is Caecilia, dat onder wisselende titels van 1844 tot en met 1944 verscheen en compleet in Utrecht aanwezig is. Dankzij dit blad kunnen we het Nederlandse muziekleven gedurende een hele eeuw buitengewoon goed volgen. Caecilia werd gesticht door de arts en amateurmusicus Florentius Cornelis Kist (1796-1863), die het blad redigeerde en vooreen deel vulde tot aan zijn overlijden. De eerste jaargang, bestaande uit negen ‘Nommers’, was meteen zeer karakteristiek. Onderde ‘Beoordeelingen’ van recent verschenen composities uit binnen- en buitenland vinden we een positieve recensie van de Acht liederen op.9 van Johannes Verhulst, een wat minder positieve beoordeling van de Nocturne pour le piano No. 2 van Samuel de Lange sr. (‘De geachte Componist heeft in | |
[pagina 38]
| |
deze beknopte Compositie, het ware Aesthetische aan de thans heerschende Piano-figuren opgeofferd’)Ga naar eind1 en een uitgesproken negatieve beoordeling van de Vierstimmige Männergesänge van Franz Liszt: ‘De harmoniën zijn barok, springen van den hak op den tak, de opvolgingen van akkoorden zijn zonderwaardoel of beteekenis, en daarbij kunnen wij de ligging en stemvoering op verre na niet fraai noemen.’Ga naar eind2 De ‘Verhandelingen’ hebben betrekking op actuele of historische onderwerpen. Een voorbeeld van de eerste categorie is Kists beschouwing ‘De uitvoering der symphonien tot slot van een concert’, waarin hij ervoor pleit om symfonieën niet aan het begin maar aan het eind van een concert uit te voeren, ‘..... in plaats van met eene zoodanige het Concert te beginnen en met eene Ouverture, of, hetgeen allerverschrikkelijkst is;.... met eene Romance te eindigen’, zoals in zijn tijd gebruikelijkwas.Ga naar eind3 Het korte artikel bevatook nog andere interessante bijzonderheden over de toenmalige concertpraktijk. Op het historische vlak zijn er in het ‘eerste Nommer’ artikelen overeen vermeend kapelmeester van keizer Karel V en over De orgelspelkunst en derzelver ontwikkeling gedurende drie eeuwen. Dit laatste artikel is het begin van een reeks over dit thema door de Duitse organist August Gottfried Ritter (1811-1885), die, via zijn leraar Michael Gotthard Fischer en diens leermeester Johann Christian Kittel, rechtstreeks in verband kan worden gebracht metjohann Sebastian Bach. De stukken van Ritterzijn waarschijnlijk voor Caecilia vertaald en illustreren wellicht dat Kist ook belangrijke scribenten uit het buitenland tot medewerking wist te bewegen; wellicht, omdat het niet uitgesloten is dat Kist materiaal uiteen bestaande publicatie van Ritter heeft bewerkt. De Berigten bevatten concertaankondigingen, mededelingen en dergelijke uit binnen- en buitenland. Eris niet alleen nieuws overgrote plaatsen, maar ook over bijvoorbeeld een concert te Vianen op 15 november 1844 en een concert te Bolsward op 22 februari 1900. Van 1933 tot 1938 was Eduard Reeser lid van de redactie. Het blad informeerde in die tijd volop over moderne muziek en het internationale muziekleven. Reeser schreef in de jaargang 1933-1934 onder andere over Franz Schreker, Frederick Delius, Willem Pijper, Egon Wellesz en Paul Hindemith. Ook wijdt hij artikelen aan de thema's ‘Radio en Muziek’ en ‘Het Concertgebouw en de Radio.’ In 1944 kwam aan de honderdjarige geschiedenis van Caecilia door de tijdsomstandigheden een einde. In Wenen verscheen van 1919 tot 1928 het tijdschrift Musikblätter des Anbruch, Halbmonatsschrift für Moderne Musik, dat daarna tot 1937 als maandblad werd voortgezet onderde titel Anbruch. Ook in dit blad verschijnen besprekingen van nieuwe composities, wordt verslag gedaan van het muziekleven en verschijnen opiniërende artikelen. Populariserende artikelen over historische onderwerpen zijn er nauwelijks: Musikblätter des Anbruch en Anbruch richtten zich op een publiek van ‘Kenner und Liebhaber’ dat specifiek gericht was op de vernieuwende muzikale ontwikkelingen. Er zijn uitvoerige bijdragen en themanummers over Arnold Schönberg, Franz Schreker, Béla Bartók en de moderne Franse en Italiaanse muziek, maar ook over nu vergeten componisten als Gerhard von Keussler(1874-1949) en Hermann Noetzel (1880-1951). Zeer frappant is een bespreking van een Schönbergconcert in Frankfurt am Main in 1920 door de Beethoven-kenner Paul Bekker, waarin deze stelt dat het werk van Schönberg eigenlijk de basis van het huidige kamermuziekbedrijf zou moeten vormen, ‘... denn Schönberg ist nach Brahms die bedeutsamste Erscheinung der Kammermusik,..... die Romantik überwindend, dem letzten Beethoven unmittelbar sich anschließend.’Ga naar eind4 In april 1920 ziet naar aanleidingvan het door Willem Mengelberg te Amsterdam georganiseerde Mahlerfeest een Sonderheft Gustau Mahler het licht, en in maart 1929 verschijnt een aflevering gewijd aan het thema Leichte Musik. Het dogmatische modernisme dat voortdurend uit Musikblätter des Anbruch en Anbruch opklinkt, drukt op deze aflevering een bijzonder zwaar stempel: in artikelen gewijd aan de thema's Operette und Reuue, Der Schlager, Filmmusik, Salonkapelle en Unterhaltung durch Rundfunk wordt door onder andere Theodor Adorno (die vanaf 1930 ook in de redactie zat) en Ernst Bloch de vloer | |
[pagina 39]
| |
aangeveegd met de muzikale behoeften van het wat minder ontwikkelde publiek. De gecombineerde dubbelaflevering van november en december 1931 is geheel gewijd aan de ussr. Er wordt ruim baan gegeven aan Sovjet-autoriteiten om de lof van het nieuwe proletarische muziekleven te zingen. Kritische noten worden niet gekraakt, maar redacteur Paul Stefan besluit zijn voorwoord met de opmerking ‘Der Leser möge die kritische Haltung einnehmen, die ihm richtig scheint.’ Het is begrijpelijk dat Anbruch na 1934 niet heel lang meer kon bestaan. Reeds in de aflevering van januari 1931, met het thema ‘Politisierung’, wordt op sombere toon verslag gedaan van actuele ontwikkelingen in Duitsland onder de titel ‘Blick ins Dritte Reich.’ Een bijzonder karakter vertonen de tijdschriften Der Tonwille (Wenen, 1921-1924) en Der Dreiklang (Wenen, 1937-1938). Het tijdschrift Der Tonwille. Flugblätter (vanaf januari 1924: Vierteljahresschrift) zum Zeugnis unwandelbarer Gesetze der Tonkunst werd geleid en vrijwel geheel volgeschreven door de invloedrijke Oostenrijkse muziektheoreticus Heinrich Schenker (1868-1935). Schenker was ervan overtuigd dat de tonaliteit, hoe verborgen soms ook, een wezenlijke rol speelt in alle grote muziek. In Der Tonwille zijn vele analyses opgenomen waarin Schenker het meer of minderverborgen horizontale ‘geraamte’ van werken conform zijn opvattingen reconstrueert. Op zichzelf is dat natuurlijk interessant, maar er is meer: Schenker voegt aan zijn analyses raadgevingen omtrent de uitvoeringspraktijk toe, en hij werd geraadpleegd door grote interpreten als de dirigent Wilhelm Furtwängler. Het zeer muziektheoretische blad Der Tonwille werpt daardoor een onverwacht licht op de geschiedenis van de klinkende muziek. Het tijdschrift Der Dreiklang, Monatsschrift für Musik werd uitgegeven door Schenkers leerlingen Oswald Jonas en Felix Salzerom het gedachtegoed van de meester verder uit te dragen. Ook deze bladen was geen lang leven beschoren. Schenker kreeg onenigheid met zijn uitgever, Universal-Edition;Jonas en Salzer emigreerden naar de Verenigde Staten in respectievelijk 1938 en 1940. Tot slot nog iets over het Italiaanse tijdschrift Musica d'oggi (Muziek van vandaag), dat tussen 1919 en 1942 verscheen bij de uitgeverij Ricordi (Milaan). De Letterenbibliotheek bezit het blad op microfilm. Musica d'oggi stelde zich blijkens het door ‘De Directie’ (La Direzione; wie daarachter schuilgaat | |
[pagina 40]
| |
[pagina 41]
| |
wordt niet duidelijk) ondertekende openingswoord ten doel om verslag te doen over het actuele muziekleven en informatie te verschaffen over nieuwe Italiaanse muziekuitgaven. In de verslaglegging ligt de nadruk natuurlijk op Italië, maarer is ook informatie over het buitenland. Elk deel bevat een bibliografisch overzicht van recent verschenen Italiaanse muziekuitgaven, waaraan soms besprekingen zijn toegevoegd: deze zijn niet alleen aan nieuwe composities gewijd maar ook aan andere bijzondere muziekpublicaties, bijvoorbeeld sonates van Beethoven in een uitgave verzorgd door de componist Alfredo Casella. Verderzijn erin de eerste jaargangen artikelen over onder andere het muziekonderwijs, de kwaliteit van de muziekkritiek en de noodzaak tot het creëren van een Italiaanse symfonische traditie die niet afhankelijk is van de Duitse muziek. Ook in andere landen, onder andere Nederland, is de overheersende muzikale invloed van Duitsland vaak aan de kaak gesteld.... Een bijzonder aspect van Musica d'oggi wordt gevormd door de uitvoerige citaten uit Italiaanse persrecensies (vooral van opera-uitvoeringen), onderde titel ‘Echi della Stampa.’ Dit maakt het blad tot een waardevolle bron voor materiaal dat thans op andere wijze moeilijk bereikbaar is. In latere jaren veranderde het blad enigszins van karakter: erverschenen meer artikelen over het grote Italiaanse muziekhistorische verleden, terwijl de aan het heden gewijde component in belang afnam. Men kan zich afvragen of dit met de veranderde politieke situatie samenhing. Maar ook in 1942 waren er nog steeds zeer uitvoerige citaten uit persrecensies, en dat maakt het blad tot een eersteklas informatiebron over het Italiaanse muziekleven in een roerige periode.
Ik hoop dat mijn beschrijvingen smaken naar meer. Eenieder is van harte welkom in de Utrechtse Letterenbibliotheek. Letterenbibliotheekvan de Universiteit Utrecht, Drift 27, 3512 br Utrecht. Openingstijden: maandag t/m donderdag 09.00 - 23.00 uur; vrijdag 09.00 - 17.00 uur; zaterdag 09.00 - 12.00 uur. Openingstijden van de Uitleen- en informatiebalie (tel. 030-2536115): maandag t/m woensdag 09.00 - 17.00 uur; donderdag 09.00 - 20.30 uur; vrijdag 09.00 - 17.00 uur; zaterdag 09.00 - 12.00 uur. http://www.let.uu.nl/bibliotheek/
·> joost van gemert is vakreferent voor muziekwetenschap en theater-, film- en televisiewetenschap van de Letterenbibliotheek van de Universiteit Utrecht. Joost.vangemert@let.uu.nl / 030-2536346 |