(veelal ontbreekt daartoe bovendien het bronnenmateriaal). Van vijfvrouwentijdschriften zijn de intekenlijsten bewaard gebleven en Weckel geeft een uitvoerige analyse, inclusief tabellen geordend naar sociale samenstelling, beroep, regio, sekse en burgelijke stand. Erzijn ook landkaarten van Europa afgedrukt waarop de geografische verspreiding is ingetekend. In één oogopslag wordt zo duidelijk dat de vrouwentijdschriften een grote regionale verspreiding kenden, zij het dat ze vooral in de zuidelijke regio's van het Duitse Rijk terecht kwamen. Enkele tijdschriften gingen zelfs de grenzen over. Zo werden Pomona (1783-84), Amaliens Erholungsstunden (1790-92) en Die Einsiedlerinn aus den Alpen (1793-94) besteld in Rusland, Polen, Denemarken en Hongarije.
Naar al dit cijfer- en kaartmateriaal kan de lezer urenlang en met bewondering blijven kijken: zo veel gegevens en zo ordelijk gerangschikt. Hoewel de intekenlijsten altijd slechts een beperkt deel van het feitelijke publiek onthullen, geven ze toch een aardig beeld van de sociale milieus waarin de tijdschriften circuleerden. Lezers werden niet alleen gerecruteerd uit de hogere burgerstand, maar een substantieel deel van het publiek was van zeer hoge adellijke komaf. Maar liefst 48 exemplaren van Pomona, een maandblad dat geredigeerd werd door de bekende schrijfster Sophie von la Roche, werden besteld door personen uit de meest vooraanstaande Europese adellijke kringen. Tot de intekenaars behoorden de Russische Catharina de Grote, de Engelse koningin, de Deense koningin en haar dochter en de aartshertogin van Oostenrijk. Erwaren ook dertien Nederlandse intekenaars, allen afkomstig uit Den Haag. Onder hen bevonden zich stadhouder Willem Ven zijn echtgenote Wilhelmina van Pruisen, die enkele jaren later overigens ook intekende op Amaliens Erholungsstunden. En, interessant detail, ook een zekere ‘Herrvon Clef’ bestelde een exemplaar van Pomona. Zou dit soms Isaac van Cleef zijn, met wie Betje Wolff en Aagje Deken in 1786 plannen maakten om een Nederlandse versie van dit maandblad op de markt te brengen?
Het staat buiten kijf dat Weckel een zeer waardevolle bijdrage heeft geleverd aan de (vrouwen)persgeschiedenis. Toch zijn er, zoals bij elke studie, wel enkele kritische kanttekeningen te plaatsen. Weckel heeft in haar streven zo compleet mogelijk te zijn een ontzaglijke hoeveelheid gegevens in één boek bij elkaar willen brengen. Om al het materiaal de baas te blijven, heeft de auteur vooreen heel strakke structuur gekozen. Dat komt de praktische bruikbaarheid van het boek zekerten goede, maarsoms is de verslaggeving naar mijn smaakte schematisch en opsommend. De auteur slaagt er, mede door het hoge abstractieniveau van de formuleringen, niet in om de geschiedenis tot leven te wekken of om iets van de historische ‘sensatie’ op de lezer over te brengen: hoe was het eigenlijk om als vrouw een eigen tijdschrift te redigeren? Welke obstakels en moeilijkheden moest ze overwinnen?
Dat neemt niet weg dat Weckels omvangrijke studie een onmisbaar naslagwerk zal blijken te zijn, niet alleen voor degene die zich verdiept in de geschiedenis van het vrouwentijdschrift, maar ook voor een ieder die zich meer in het algemeen bezig houdt met historisch personderzoek. Weckels studie maakt eens te meer duidelijk hoe veelomvattend het historische tijdschriftonderzoek is: om inzicht te verkrijgen in het functioneren van een tijdschrift moet men rekening houden met de auteursintenties, uitgeversstrategieën, het beoogde en het feitelijke publiek, de receptie, de historischmaatschappelijke context etc. In 1997 pleitte Sophie Levie vooreen ‘Handboek voor tijdschriftstudies’, waarin volgens haar niet zozeereen eenduidige methode dient te worden voorgesteld, maar waarin wel allerlei methodologische kwesties en vraagstellingen rondom het tijdschriftonderzoek aan de orde zouden kunnen komen (in: Jaarboek voor de Nederlandse boekgeschiedenis 5 (1998), 159). Voorde samenstellingvan zo'n handboek, dat er mijns inziens zeker moet komen, vormt Weckels studie een uitstekende gids.