Het denken over sekse en emoties in achttiende-eeuwse spectators
José de Kruif
Dorothée Sturkenboom, Spectators van hartstocht. Sekse en emotionele cultuur in de achttiende eeuw, Hilversum, Verloren, 1998. isbn 90-6550-595-4. 421 pp. f 54,-
De achttiende-eeuwse saletjonker had zichzelf, mode en de laatste roddels als favoriete gespreksonderwerpen. Hij was een laffe opschepper, die tot zijn ergerlijk gedrag gedreven werd door een teveel aan ijdelheid en eigenliefde. Zijn vrouwelijke equivalent was de saletjuffer of coquette, een egocentrische jonge vrouw die ‘had-je-me-maar’ tot lijfspreuk had verheven. Vaak waren deze lichthoofdige ijdeltuiten leden van de brooddronken en verfranste aristocratie. De bevindelijke, dwepende gelovige daarentegen, die zo vol was van het idee uitverkoren te zijn dat mensenhaat tot de mogelijkheden behoorde, was relatief vaak afkomstig uit de lagere klassen. Vrouwen, kinderen en bejaarden liepen door hun zwakkere verstandelijke vermogens een groter risico het slachtoffer te worden van de retoriek van al te fanatiek bevindelijke predikanten. Een overmatig gebruik van het verstand daarentegen was, vooral voor vrouwen, eveneens ongewenst. De al te belezen vrouw, de savante, liep het risico haar gezin te verwaarlozen en de mannelijke studeerkamergeleerde verwerd gemakkelijk tot een melancholicus. Maareen uit de hand gelopen gevoelsleven kon er weer toe leiden dat een vrouw door uit onbeheerste emotionaliteit voortvloeiende heerszucht het leven van haar echtgenoot tot een dagelijkse hel maakte.
Bovenstaande typetjes zijn karikaturen, afkomstig uit achttiende-eeuwse spectatoriale tijdschriften. Sturkenboom voert ze ten tonele om te illustreren hoe in de eerste helft van de achttiende eeuw het beeld dat men van emoties had, bepaald was door veronderstelde verschillen in de dispositie van mannen en vrouwen, door verschillen tussen de standen en soms ook door vermeende verschillen tussen de nationaliteiten. Daarnaast speelden de tijdsomstandigheden, zoals de relatieve achteruitgang van de Republiek op het economische en politieke toneel, een belangrijke rol. De natie ging aan feminisering, verfransing, de spilzucht van de hogere klassen en de tekortschietende geestelijke vermogens van de lagere klassen ten onder. Wanneer daar niets aan werd gedaan zou de glorieuze bloei van de zeventiende eeuw nooit meer terugkeren. Niettemin was de samenleving volgens de verlichtingsideologie maakbaar. Men kon dus zijn landgenoten tonen hoe zij zich konden verbeteren. Bekering tot burgerlijke deugden was de voor de hand liggende oplossing, waarbij het motto ‘matigheid in alles’ ook op emotioneel gebied toegepast diende te worden. Emoties moesten door de rede gekanaliseerd worden.
De huiver voor al te opzichtige gevoelens, die licht konden leiden tot min of meer permanent ongewenst gedrag, evolueerde later in de eeuw, waarschijnlijk mede onder invloed van het internationaal in zwang komende sentimentalisme, naar een debat over ‘nuttige’ emoties. Vooral gevoelens die de potentie hadden de onderlinge band en harmonie tussen mensen te versterken, zoals compassie voor zwakkeren, naastenliefde, liefde voor het vaderland, en vriendschap, werden door de spectatorschrijvers aangemoedigd. De koppeling van gevoelens en eigenschappen aan sekse bleef gehand-