Ts. Tijdschrift voor tijdschriftstudies. Jaargang 1999 (nrs 5-6)
(1999)– [tijdschrift] TS– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 26]
| |
Vervolging, verbanning en het nazi-regime in het tijdschrift Het fundament (1934-1940)
| |
[pagina 27]
| |
uit die tijd is Het fundament, een partij-onafhankelijk, socialistisch maandblad, waarin aandacht besteed werd aan literatuur, politiek, cultuur en wetenschap, en dat zowel proza en gedichten als essays, reportages en wetenschappelijke analyses publiceerde. Er is veel over dit tijdschrift te zeggen, maar in dit artikel beperk ik me tot één thema: de manier waarop het tijdschrift reageerde op de vervolging en verbanning van Duitse burgers en op het nationaal-socialistische regime in Duitsland.Ga naar eind2 Waarom is voor onderzoek naar deze thema's uitgerekend Het fundament een geschikte bron? Ten eerste: vanwege de periode van verschijnen. Het fundament heeft bijna zeseneenhalf jaar bestaan, van 1934 tot de bezetting in 1940. Zo'n onafgebroken verschijningsduur maakt het mogelijk om de ontwikkeling van de opvattingen over zowel nazi-Duitsland als de vluchtelingenstroom te volgen en eventuele veranderingen daarin te kunnen constateren. Als tweede belangrijk aspect kunnen de medewerkers aan Het fundament genoemd worden. Onder hen was een groot aantal vluchtelingen. Vanaf het begin maakte bovendien een Duitse politieke vluchteling deel uit van de driekoppige redactie: de schrijver en dichter Wolfgang Cordan (pseudoniem van Heinrich Wolfgang Horn).Ga naar eind3 Anderen die regelmatig bijdragen aan het tijdschrift leverden waren Willi (eigenlijk: Siegmund) SchlammGa naar eind4 (die zich later William S. Schlamm noemde, en die de uitgever van zowel de Neue Weltbühne als de Europäische Hefte in Praag was voordat hij naar Nederland vluchtte), en David Luschnat, die net als Schlamm op politieke gronden asiel in Nederland zocht. Zo'n twintig Duitstalige vluchtelingen schreven samen meer dan dertig bijdragen aan Het fundament. Onder hen waren Anna Siemsen, Konrad Merz, Klaus Mann, Theodor Plivier, Erich Weinert, Willy Brandt, Walter Lemkering, Josef Fischer, Georg Kaiser en Paul Zech. Ze schreven niet alleen prozastukken en gedichten, maar ook essays en politieke analyses voor het tijdschrift. Ook drukte de redactie fragmenten af uit eerder verschenen boeken van deze en andere schrijvers in ballingschap, waarbij men bij voorkeur koos voor actueel werk. Er werd veel aandacht besteed aan exil-literatuur, via regelmatige boekbesprekingen door zowel Nederlandse recensenten als door de gevluchte Duitse schrijvers zelf.Ga naar eind5 Wat het tijdschrift ook geschikt maakt voor onderzoek naar de genoemde thema's is het feit dat Het fundament weliswaar voor het grootste gedeelte in het Nederlands verscheen, maar ook in kringen van Duitse vluchtelingen veel gelezen werd. Dat blijkt onder andere uit de Duitstalige advertenties (van onder andere uitgeverij Querido) en uit de in het Duits gestelde lezersbrieven die in het tijdschrift te vinden zijn. Zelfs uit Parijs werd correspondentie ontvangen.
Het fundament, dat bij uitgeverij Contact in Amsterdam werd uitgegeven,Ga naar eind6 stond zich erop voor te strijden tegen fascisme en militarisme, en voor een constructief en menselijk socialisme. Er waren echter grenzen aan het idealisme: luchtkastelen wilde men niet bouwen, maar wel een geordende samenleving op socialistische grondslag. Beginnen met het grondwerk is de waarborg, dat onze arbeid ‘fundamenteel’zal zijn [...]. Met andere woorden: wij staan critisch tegenover alle socialistische partijen, maar wachten ons wèl voor een bodemloos negativisme.Ga naar eind7 De eerste redactie werd gevormd door de directeur van uitgeverij Contact, Chris Blom, Wolfgang Cordan en J. van Garderen. Onder de medewerkers aan de eerste | |
[pagina 28]
| |
twee jaargangen waren veel bekende en minder bekende Nederlandse schrijvers, dichters, critici en vertalers, zoals Gerard den Brabander, David de Jong jr., Erik Martens, Jac. van Hattum, Theo J. van der Wal, A. den Doolaard, Jan Bladergroen, Hilda Verwey-Jonker, Simon Carmiggelt, Jef Last, Bart de Ligt, Henriette Roland Holst, Jan en Annie Romein, Nico Rost, Martien Beversluis, Gerard Nederhorst en Hein van Wijk. Daarnaast werkten ook politicologen, psychologen en juristen aan het tijdschrift mee. Als ‘exil-medewerkers’treden onder anderen op David Luschnat, Willi Schlamm, Klaus Mann, Wolfgang Hellmert, Erich Weinert, Theodor Plivier, Josef Fischer, Willy Brandt, Louis Fischer, Anna Siemsen, Walter Lemkering, Max Hermann-Neiße en Paul Zech. Als buitenlandse medewerkers werden verder onder anderen René Crevel en Louis Aragon genoemd,Ga naar eind8 en de Noorse dichter Odd Eidem.Ga naar eind9 Na een redactiewisseling wordt Het fundament vanaf 1935 geleid door Wolfgang Cordan (tot 1937, daarna treedt hij uit de redactie maar blijft hij regelmatig bijdragen leveren), en David de Jong jr. en Erik Martens. Later maken ook Jan Bladergroen, Hein van Wijk, G.M. Nederhorst en Arie Treurniet deel uit van de redactie. Vanaf 1935 luidde de ondertitel van het tijdschrift ‘anti-militaristisch, principieel, documentair.’Ga naar eind10 Dit wijst op een toenemende verwantschap met de antimilitaristische beweging. Voor deze veronderstelling spreekt ook het feit dat de Internationale Antimilitaristische Vereniging aankondigingen van haar maandblad De wapens neder in Het fundament plaatste. Het motto van deze anti-militaristische, maar niet pacifistische vereniging was ‘Bestrijd de oorlog’. Het gevecht tegen het militarisme moest tegelijk ook een gevecht vóór sociale revolutie zijn: hierbij beriep de i.a.m.v. zich op Domela Nieuwenhuis. Hier tegenover stonden de opvattingen van iemand als Bart de Ligt, die af en toe aan Het fundament meewerkte en die anti-militarist was uit christelijk-socialistisch principe. Hij liet zich door Ghandi en diens principe van geweldloosheid inspireren. Op de leer van Ghandi beriep zich ook de redactie van het tijdschrift Bevrijding, waarvoor in Het fundament regelmatig geadverteerd werd.Ga naar eind11 Net zoals Het fundament legde Bevrijding de nadruk op het belang van psychologie, sociologie en pedagogiek, en op het volgens de redactie door de marxistische partijen te weinig erkende belang van geestelijke, morele en psychologische kwesties voor het socialisme. Wie in deze anti-militaristische of pacifistische oriëntering een bewijs ziet voor onwetendheid en argeloosheid ten opzichte van de omvangrijke oorlogsvoorbereidingen in Duitsland, vergist zich. Van het begin af aan werd in Het fundament regelmatig - en niet alleen door de vluchtelingen - gewezen op de militaire opbouw en oorlogsplannen van Duitsland. Wel had men enige hoop dat de oorlogszucht door het verstrekken van de juiste inlichtingen aan de bevolking nog beteugeld kon worden. David Luschnat, die vanuit een christelijke overtuiging het pacifisme aanhing, schrijft in aflevering 3 van de eerste jaargang van Het fundament: Geen oorlog wordt door wapengeweld alléén gevoerd, hij moet in overeenstemming gebracht worden met den gevoelstoestand van een gemiddelden staatsburger. Dat gebeurt minder door overtuiging dan door overreding.Ga naar eind12 Luschnat vindt dan ook dat onafhankelijke auteurs zouden moeten beschrijven hoe zo'n oorlog ontstaat en zich ontwikkelt, namelijk door ‘onzekere wil tot beslissing, breuk in het karakter, gevoelsverkoeling, kunstmatig ondermijnde wil, deemoedig het hoofd buigen voor ieder soort van geestloze staatsautoriteit’,Ga naar eind13 en niet in de laatste plaats door gevoelens van nationalisme. Luschnat is van mening dat intellectuelen | |
[pagina 29]
| |
zich onder geen enkele voorwaarde zouden mogen inzetten voor georganiseerde massamoord: dat is de les die getrokken kan worden uit het gedrag van Duitse intellectuelen bij het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog in 1914.Ga naar eind14 In plaats hiervan probeerde men in de pacifistische kringen rond Het fundament plannen te ontwikkelen waarbij het volk zich tegen de agressor teweer moest stellen door middel van geweldloze acties, als alternatief voor het toepassen van een klassieke militaire verdediging. Dit optimisme was echter in feite gebaseerd op een overschatting van de mogelijkheden van de intellectuelen om het volk te beïnvloeden en verdween dan ook in de loop van de tijd. Vanaf aflevering 3 van 1935 werd de term ‘anti-militaristisch’ in de ondertitel door de term ‘onafhankelijk’ vervangen. Vanaf 1936 werd bovendien in bijdragen aan Het fundament de noodzaak van een militaire verdediging van het land niet langer bestreden.Ga naar eind15
De kring van medewerkers en medewerksters van Het fundament was niet erg homogeen. Hoewel de meesten van hen jong warenGa naar eind16 en zich verwant voelden met het socialisme, waren ze uit uiteenlopende politieke richtingen afkomstig. Dat laatste is ook aan de tijdschriften te zien waaraan ze, naast hun werk voor Het fundament, een bijdrage leverden. De dichter Jac. van Hattum schreef bijvoorbeeld ook voor De baanbreker, het weekblad van de Revolutionaire Socialistische Partij (rsp), en voor de bladen van het Nationaal Arbeids Secretariaat (nas) De arbeid en De nieuwe weg. Freek van Leeuwen publiceerde in het sdap-orgaan De socialistische gids, maar was ook redacteur van Links richten. Aan dit laatste tijdschrift werd door een groot deel van de medewerkers van Het fundament bijdragen geleverd, en dit geldt eveneens voor de bladen Critisch bulletin, Den gulden winckel, De stem en Kroniek van hedendaagsche Kunst en Kultuur. Ook bij De vrijdenker, het blad van de vrijdenkersbeweging, was een Fundament-medewerker actief, namelijk Willem van Iependaal. In dit brede politieke spectrum waren vrijwel alle linkse stromingen vertegenwoordigd: revolutionair-socialistisch, oppositioneelsocialistisch, sociaal-democratisch, anarchistisch, pacifistisch, individueel links, communistisch georganiseerd, of alleen met het communisme sympathiserend. Dit leverde soms tegenstrijdigheden en verwarring op, maar de posities aan de linkerkant lagen niet meer zo vast nu de fascistische dreiging in binnen- en buitenland steeds sterker werd. Ook de volksfront-politiek van de communistische partij (cph) met de bijbehorende toenadering tot de socialisten en liberalen droeg hieraan bij. Men moet bij dit alles in het achterhoofd houden dat de nsb weliswaar eind 1934 al rond de 33.000 leden had, maar dat het de linkse partijen en organisaties waren die als staatsvijandig werden beschouwd en soms zelfs werden verboden. Een linkse oriëntering betekende dus een keuze voor de oppositie. Toch was het onder intellectuelen in deze periode mode om toenadering te zoeken tot de linkerzijde - Hans Mulder heeft er al op gewezen dat deze keuze meestal eerder een gevolg was van een emotionele, persoonlijke betrokkenheid dan van een stabiele politieke overtuiging.Ga naar eind17 Door de conservatieve regering-Colijn werd het nationalisme in Nederland sterk aangewakkerd. Het fundament keerde zich tegen deze tendens, en het was ook daarom dat de redactie graag buitenlandse schrijvers als medewerker begroette. Daarnaast bevatten de afleveringen van Het fundament vaak bijdragen over het lot van asielzoekende vluchtelingen uit nazi-Duitsland. Zo verscheen in aflevering 4 van 1935 het artikel ‘Kleine balans’ van Wolfgang Cordan over de vluchtelingenproblematiek. Cordan herinnert de lezers er aan, hoe nog maar twee jaar geleden de Duitse vluchtelingen met open armen ontvangen werden. Maar: | |
[pagina 30]
| |
Op deze stemming van het eerste medegevoel en van de spontane solidariteit moest een terugslag komen. [...] Hoe meer de emigratie zich bestendigde, hoe meer de sfeer van sensatie en van het ongewone vervluchtigde, des te kritischer werd zij beoordeeld. Men constateerde, dat de eerst overschatte Duitse intellectuelen ook maar mensen met fouten waren, dat van dichtbij veel van hun nimbus verloren ging, dat merkwaardigerwijs niet alleen genieën maar ook dilettanten geëmigreerd waren en dat tenslotte de met spanning afgewachte zeer bijzondere meesterwerken niet op kommando verschenen. En hoe meer de emigranten economisch en politiek tot last werden, des te onvriendelijker werd de gezindheid. Iedere gezindheid vindt zijn woordvoerders.Ga naar eind18 Met zijn opmerking over de woordvoerders van deze anti-vluchtelingenstemming verwees Cordan expliciet naar André Maurois in Frankrijk en naar Menno ter Braak in Nederland. Ter Braak had zich in 1935 tot een fel tegenstander van het Duitse nationaal-socialisme ontwikkeld en richtte een jaar later samen met E. du Perron het ‘Comité van Waakzaamheid’ op. Vlak daarvoor, in 1935, wierp hij de bekende Duitse exil-schrijvers (Jacob Wassermann, Alfred Döblin, Lion Feuchtwanger en Klaus Mann) voor de voeten dat hun buiten Duitsland geschreven werk een gebrek aan literaire kwaliteit vertoonde. Ter Braak ergerde zich met name aan het feit dat in hun werk de dreigende politieke en maatschappelijke situatie niet weerspiegeld werd. Bovendien verbaasde hij zich over de zelfgenoegzaamheid en kritiekloosheid van het werk van de vluchtelingen.Ga naar eind19 Met name uit een conflict tussen hem en Ludwig Marcuse blijkt wat Ter Braak nu eigenlijk met deze kritiek bedoelde. Aanleiding voor het debat was de afkeurende en laatdunkende wijze waarop Marcuse zich uitliet over de geest- en cultuurloosheid van het nationaal-socialisme. Hij beweerde zelfs dat de nazi-beweging een nadere, serieuze beschouwing niet waard was. Ter Braak veroordeelde deze weigering om de politieke realiteit onder ogen te zien en te analyseren, deze onwil om een eigen standpunt te bepalen tegenover de politieke en culturele ontwikkelingen in Duitsland. Hij hekelde de gevaarlijke arrogantie van deze houding, en noemde het de verwaandheid van een vergeestelijkte schrijver, die zich in zijn schijnbare literaire autonomie opsluit en zich op die manier van de werkelijkheid afwendt. Het is achteraf gezien interessant dat Ter Braak, anders dan Marcuse en de andere vluchtelingen die nog geloofden dat de exil-periode slechts van korte duur zou zijn, al snel overtuigd was van het enorme vermogen van de nieuwe machthebbers om aanhangers te werven en te mobiliseren. Ter Braak zag de opkomst van het fascisme bovendien als Europees probleem, terwijl zijn Duitse tegenstanders in het debat niet overtuigd waren van de noodzaak het ‘Europese vraagstuk’ in hun teksten te behandelen. Ter Braak stelde enkele expliciete eisen aan de exil-literatuur, waaraan de teksten van de emigranten in zijn ogen niet voldeden: hij vond dat de schrijvers hun eigen vluchtervaringen in hun literaire werk moesten verwerken en zich in hun teksten rekenschap moesten geven van de snelle en zorgwekkende veranderingen in nazi-Duitsland. Veel emigranten beschouwden de houding van Ter Braak als bewijs van zijn gebrek aan solidariteit en zijn onvermogen om hun moeilijke levensomstandigheden te begrijpen. Ze waren zeer in hem teleurgesteld, omdat juist hij een van de weinige Nederlandse intellectuelen was die de Duitse cultuur goed kende. Juist van hem hadden ze steun verwacht, en geen terechtwijzingen. Ter verdediging van de gevluchte schrijvers wees Cordan er in zijn bijdrage op, dat niet alleen schrijvers naar Nederland | |
[pagina 31]
| |
waren gevlucht: de emigranten vormden volgens hem een zeer heterogene groep, van uiteenlopende sociale herkomst en met zeer verschillende beroepen. Niets is dus onjuister, volgens hem, dan de Duitse emigranten als een homogene groep te beschouwen.Ga naar eind20
In aflevering i van 1936 werd de vertelling ‘In ballingschap’ van Jef van Anderghem gepubliceerd, waarin hij de ervaringen beschrijft van een dorpsbewoner in het Nederlands-Duitse grensgebied. De man vertelt over zijn ervaringen met Duitse vluchtelingen en de Nederlandse grenspolitie.Ga naar eind21 In het verhaal speelt niet alleen hulpvaardigheid een rol, maar draait het ook om verraad, collaborerende grenspolitie, de dreiging van uitzetting en zelfmoord. Intussen probeerde de redactie ook de toenemende invloed van de nsb op de Nederlandse politiek aan de kaak te stellen: in de eerste aflevering van 1937 werd zowel de intrekking van de werkvergunning van Erika Manns cabaret ‘Die Pfeffermühle’, als het verbod van de vrijdenkersorganisatie ‘De dageraad’ vermeld. In 1937 verscheen bovendien een heel themanummer (nr. 10) over ‘Asylrecht - Levensrecht!’, waarin naast een aantal Nederlandse juristenGa naar eind22 ook Henriette Roland Holst de Nederlandse asielpraktijk en de rechtspositie van vluchtelingen bekritiseerde. ‘Eigenlijk bestaat er in Nederland geen vreemdelingenrecht. Voor vreemdelingen is Nederland geen rechtsstaat, maar een politiestaat’, stellen de auteurs onder andere.Ga naar eind23 Als meest bedreigde groep worden in dit themanummer de politieke vluchtelingen aangemerkt: er hadden zich al gevallen voorgedaan waarin politieke vluchtelingen op verzoek van de Gestapo aan Duitsland werden uitgeleverd. Kritisch is men ook over de huisvesting van vluchtelingen in de recent ingerichte interneringskampen.Ga naar eind24 De auteurs, die de onvoorwaardelijke opname van Duitse vluchtelingen eisen, beschouwen het vluchtelingenprobleem niet als een nationale kwestie maar als een probleem dat internationaal moet worden opgelost:Ga naar eind25 Natuurlijk is de politieke emigratie geen uitsluitend Nederlands vraagstuk. Het is een permanent verschijnsel in naoorlogs Europa. Er is al een Russische, een Hongaarse, een Italiaanse en een Duitse emigratie. Vooral de Duitse emigratie vraagt de aandacht van een groot aantal Europese regeringen. Er is een poging tot internationale regeling.Ga naar eind26 Interessant is verder dat in 1938 een nummer aan de joodse cultuur wordt gewijd. Op dat moment was, zo constateert Kerstin Schoor in haar studie over het beleid van exiluitgeverijen, bij Allert de Lange en andere uitgeverijen alweer een afname te zien van de aandacht voor thema's die ‘in engere zin het lot van joodse mensen behandelen’.Ga naar eind27 Het vluchtelingenvraagstuk stond ook in dit themanummer van Het fundament centraal. De auteurs betogen dat het asielrecht voor joodse en andere vluchtelingen in Europa een radicale en ruimhartige regeling vereist, waarvan de invoering zich ‘echter slechts na langdurige strijd denken laat’.Ga naar eind28 In zijn artikel ‘De vluchtelingen in Nederland’ bestrijdt J.A. Coltof het wijdverbreide denkbeeld dat de vluchtelingen een economische belasting voor Nederland zouden vormen. Hij wijst op de positieve bijdrage die gevluchte Duits-joodse industriëlen hebben geleverd aan de uitbreiding en groei van de textielindustrie, waardoor veel arbeidsplaatsen zijn ontstaan en minder invoer van kleding en grondstoffen voor de textielproductie nodig werd. | |
[pagina 32]
| |
Kenmerkend voor alle jaargangen van Het fundament is de niet-aflatende aandacht voor de gebeurtenissen in Duitsland. De meestbesproken thema's zijn de politiek-militaire stand van zaken, het verloop van de oorlogsvoorbereidingen en de oorlogsplannen van nazi-Duitsland, en de economische situatie. Ook aan de orde komen de justitiële willekeur, de repressie van en terreur tegen tegenstanders van de nazi's, de concentratiekampen (die aangemerkt worden als plaatsen waar mensen niet alleen opgesloten, maar ook vermoord worden), en de psychologische achtergronden van Hitlers succes bij de volksklasse. Ook vluchtelingen droegen artikelen over deze thema's bij, en niet alleen op literaire of poëtische wijze. Steeds vaker verschenen er cultuurpolitieke of filosofische essays en analyses van hun hand. In de eerste jaargang werd een bijdrage van Wolfgang Cordan gepubliceerd, ‘Over de toekomst van den Geest in tijden van geweld’. Cordan neemt in dit artikel stelling tegen onverschilligheid en fatalisme, verschijnselen die hij opvat als gevolgen van de Eerste Wereldoorlog: Ja - we hebben het heerlijk ver gebracht: we zijn zoo ver, dat niemand zich meer opwindt over het verbranden van koren, en het is bijna aanstootgevend om thans nog de gruwelen van de Duitsche concentratiekampen te citeren. We zijn zoo afgestompt, dat wij ons over niets meer verwonderen.Ga naar eind29 Het lukte Het fundament meestal om bij de beoordeling van het nazi-regime ook de psychologische factoren die in het spel waren juist in te schatten. In geen enkele bijdrage aan het tijdschrift wordt ervan uitgegaan dat Hitler de macht slechts kort zou kunnen vasthouden. Dit geldt zelfs voor het korte bericht van een zekere ‘Illegalis’ dat de redactie vanuit de Duitse illegaliteit bereikte. Men hanteerde begrippen als ‘vernietigingsoorlog’,Ga naar eind30 en ‘voorbereiding op de totale oorlog’,Ga naar eind31 en publiceerde al in 1935 analyses waarin de totstandkoming van een pact met Oostenrijk en de bezetting van TSjechoslowakije door troepen van Hitler worden voorspeld. Dit wijst op een zeer vooruitziende blik.
Ook de receptie van exil-literatuur in Het fundament verdient nadere aandacht.Ga naar eind32 In hun behandeling van psychologische, politieke en sociologische kwesties beroepen veel auteurs zich expliciet op teksten van hun Duitse exil-collega's.Ga naar eind33 Bovendien worden in de recensies zowel Duitstalige werken van ballingen besproken als recent verschenen Nederlandse vertalingen. Daarbij valt op dat de meeste van de in het tijdschrift gerecenseerde uitgaven waren uitgegeven door uitgeverij Contact (waar ook Het fundament verscheen), en door Hein Kohns uitgeverij De boekenvrienden ‘Solidariteit’ in Hilversum.Ga naar eind34 In overeenstemming met de nadruk die Het fundament legde op economische en politieke kwesties en de afnemende aandacht die het tijdschrift aan literatuur en poëzie besteedde, werden in de recensierubriek steeds minder literaire werken en steeds meer beschouwingen en analyses besproken. Men recenseerde bijvoorbeeld Arthur Rosenberg (Geschichte der deutschen Republik), Fritz Sternberg (Der Faschismus an der Macht), Carl Mennicke, Konrad Heiden (Adolf Hitler), het Schwarz-Rot-Buch van de Duitse anarcho-syndicalisten uit Spanje, Karl Mannheim, Franz Borkenau (The Spanish Cockpit) en analyses van Oostenrijk door Willi Schlamm. Meestal zijn de recensies welwillend van toon; bezwaar hebben de recensenten alleen tegen al te grote abstracties en onduidelijke betekenissen (bij Mennicke) en tegen de stijl (bijvoorbeeld bij Plivier en bij Der Haß van Heinrich Mann). In Het fundament werden van de schrijver David Luschnat gedichten, een prozatekst | |
[pagina 33]
| |
en een bijdrage over de taak van de schrijver opgenomen. Willi Schlamm droeg talloze aankondigingen bij, drie politieke artikelen over socialistische kwesties, die met name betrekking hadden op de situatie in Oostenrijk,Ga naar eind35 en een bespreking van zijn publicatie ‘Dictatuur der leugen - Een afrekening’. Dit boek was in al 1937 verschenen,Ga naar eind36 maar werd nu door een kleine anarchistische uitgeverij in Amsterdam opnieuw uitgegeven.Ga naar eind37 Aanleiding hiervoor waren de Moskouse processen.Ga naar eind38 In zijn boek keert de humanistische socialist Schlamm zich tegen de leugenachtige aanklachten en de ‘decadentie’ van het partijbewind onder Stalin, de dictator die, vond Schlamm, ten onrechte beweerde uit naam van het socialisme te handelen. Schlamm bespreekt in ‘Dictatuur der leugen’ de aanklachten, de zogenaamde bewijsmiddelen en de methoden waarmee de verdachten tot bekentenissen werden gedwongen, en concludeert dat dit ‘spooktheater van de mensenvernietiging’ uiteindelijk ook als een antisemitische pogrom gezien moest worden: ‘De joodse socialisten in Europa hoeven zich daarover geen illusies te maken’.Ga naar eind39 Hij besluit met de volgende woorden: Wij willen echter geen mierenstaat. Wij willen geen technisch rekord. Wij willen geen vertrapte, geatomiseerde mensheid. Wij akcepteren geen brutale onhebbelijkheid van een diktatoriale kliek. Wij weigeren de koelbloedige opruiming van alle kulturele, geestelijke en morele levenswaarden. Wij willen het socialisme.Ga naar eind40 Een ander in Het fundament gepubliceerd literair werk is tot nu toe vrij onbekend gebleven. Het betreft de novelle De wijzen van Zion van Wolfgang Cordan, waaruit in 1934 een lang fragment in het tijdschrift werd afgedrukt.Ga naar eind41 De titel is sarcastisch bedoeld, want het draait in deze tekst om een drijfjacht die door fascistische studenten wordt uitgevoerd op hun joodse medestudenten in het gebouw van een Duitse universiteit. Het verhaal wordt verteld door een ooggetuige, die gezien heeft hoe een andere joodse student hierbij wordt doodgeslagen. Dat in Duitsland al eind jaren twintig een dergelijk haatdragend en antisemitisch klimaat was ontstaan, laat Cordan ook zien door een zogenaamde ‘politieke regisseur’ ten tonele te voeren, van wie een van de theaterstukken volkomen verkeerd wordt begrepen. Dit is een toespeling op het lot van de Duitse regisseur Erwin Piscator en zijn in 1929 opgevoerde stuk ‘Der Kaufmann von Berlin’. Cordan is niet positief over Piscator: hij vindt dat de regisseur met bepaalde toneelstukscènes het antisemitische cliché van een wereldwijde joodse samenzwering niet bestreden, maar juist verder verspreid heeft. Met zijn kritiek op de politieke regisseur verwijst Cordan in De wijzen van Zion nadrukkelijk naar de toenmalige discussies in linkse kringen over de passende omgang met kunst, literatuur en esthetiek. Dit verklaart ook gedeeltelijk de titel die hij voor zijn novelle had gekozen. De vraag welke activiteiten de Fundament-medewerkers na 1940 ontplooiden is interessant, maar kan hier helaas slechts schetsmatig beantwoord worden. Al in 1939 richtten de dichters Wolfgang Cordan, Gerard den Brabander, Jac. van Hattum en Eduard Hoornik het internationale, meertalige literaire tijdschrift Centaur op.Ga naar eind42 Het tijdschrift ging tijdens de oorlogsjaren ten onder, maar kreeg een vervolg toen Wolfgang Cordan en Jac. van Hattum in 1945 gezamenlijk het illegale tijdschrift Verzet en Opbouw uitgaven. Dit tijdschrift had tot doel de ‘verzetsstrijders op geestelijk terrein te ondersteunen’. De opbrengst van Verzet en Opbouw kwam aan het verzet ten goede. Ook Jef Last verdient hier een vermelding. In 1941 schreef hij een ‘Open brief aan de Nederlandse kunstenaars’, waarin hij ze waarschuwde voor de hun door de | |
[pagina 34]
| |
bezettingsmacht opgelegde plicht zich te organiseren in de Kultuurkamer. De gedwongen opdeling in kunstenaarsgilden zou, zo voorzag Last, onvermijdelijk de uitsluiting van joodse collega's tot gevolg hebben. Arie Treurniet, de humanist, internationalist, sociaaldemocraat, actieve vakbondsman en archivaris van de i.t.f., werd door de Duitse bezetter al in mei 1940 gearresteerd, en bleef tot het einde van de oorlog gevangen.Ga naar eind43 David de Jong jr. nam tijdens de oorlog joodse onderduikers in huis, en A. den Doolaard en Halbo C. Kool waren lid van diverse illegale organisaties. Aan de andere kant van het politieke spectrum vindt men na 1940 de jarenlange Fundament-medewerker Martien Beversluis terug. Deze geëngageerde socialist, onder andere actief bij de socialistische vara en de exil-uitgeverij De Boekenvrienden ‘Solidariteit’, werd ‘fout’ en behoorde na mei 1940 tot de Nederlandse collaborateurs. En dit terwijl juist hij, door zijn eerdere contacten met talloze vluchtelingen en door de informatie waarover hij beschikte, toch weinig illusies over het nationaal-socialisme meer gehad zou moeten hebben... Naast Beversluis waren er nog enkele oud-leden van de Fundament-kring die overliepen naar de andere kant. Een verklaring hiervoor wordt aangedragen door Mulder, die betoogt dat het protest dat rond 1935 en 1936 ontstond niet voortkwam uit politiek gefundeerde opvattingen: slechts weinigen zouden er in die tijd een diep gevoeld politiek bewustzijn op na hebben gehouden.Ga naar eind44 Ook Würzner noemt het gebrek aan begrip en inlevingsvermogen als reden voor de incidenteel voorkomende sympathie voor de bezetter.Ga naar eind45 In deze verklaringen ontbreekt de psychologische factor van de individuele angst. Sommigen, zoals Menno ter Braak, werden door deze angst (en door een gevoel van hopeloosheid) tot zelfmoord gedreven, anderen tot collaboratie, opportunisme of ‘innerlijke emigratie’, en weer anderen tot burgerlijke moed en actief verzet. Leo P.J. Braat, een van de redacteuren van het tijdschrift Kroniek van Kunst en Kultuur, zei over dit gevoel van angst en paniek achteraf: Voor het eerst van mijn leven voelde ik iets als angst - de angst van de rechteloze, van de onbeschermde. De angst, die ik in emigranten gevoeld had. Ik stond bekend als een fel antifascist, als een linkse. Buren en enkele bekenden, met wie ik gedurende de eerste oorlogsdagen nog had staan praten, deden net of ze mij niet zagen of wezen met boze gezichten naar me.Ga naar eind46 Wat betreft de drie vluchtelingen die de belangrijkste bijdragen aan Het fundament hebben geleverd: Wolfgang Cordan bleef tot in 1948 in Nederland, vertrok daarna naar Italië en woonde vanaf 1953 in Chiapas in Mexico, waar hij zich aan het ontcijferen van het Maya-schrift wijdde. Uit zijn tijd als vluchteling in Nederland zijn fascinerende gedichten bewaard gebleven.Ga naar eind47 Hij is de rest van zijn leven de twee Duitse staten hardnekkig blijven vermijden, en stierf uiteindelijk in 1966 in Guatemala. Willi Schlamm lukte het in 1938 om via België naar de Verenigde Staten te vluchten. In 1957 verhuisde hij naar Zwitserland en mengde zich vanuit dat land als overtuigd voorstander van de Koude Oorlog regelmatig in de publieke discussies in West-Duitsland. Hij stierf in 1978. David Luschnat vertrok in 1938 naar Frankrijk. Lange tijd ontving hij een beurs van de ‘American Guild for German Cultural Freedom’, maar uiteindelijk belandde hij samen met zijn vrouw, de schrijfster Lotte Hoffmann-Luschnat, in Franse interneringskampen. In 1958 keerden ze naar Duitsland terug, maar het echtpaar voelde zich daar zo geïsoleerd dat Luschnat en zijn vrouw, ‘ziek en verbitterd’, zoals Kantorowics schrijft, al snel naar Zuid-Frankrijk terugkeerden.Ga naar eind48 | |
[pagina 35]
| |
Samenvattend kan gesteld worden dat de jonge redactie van Het fundament in de jaren vóór de bezetting een socialistisch, maar niet-stalinistisch standpunt innam. Doordat het tijdschrift niet partijgebonden was, konden de makers een onafhankelijke stem laten horen die niet alleen binnen de socialistische zuil, maar ook in bredere kringen de aandacht trok. Het fundament besteedde ruim aandacht aan de politieke situatie in Duitsland en aan de toenemende oorlogsdreiging, en deed dat op een moment dat de meeste andere culturele tijdschriften zich nog amper bewust waren van de gevaren van het fascisme. De redactie dankte deze alerte en politiek bewuste houding aan de aanwezigheid van Duitse emigranten in de redactie en onder de vaste medewerkers. Deze politieke vluchtelingen vestigden steeds opnieuw de aandacht op de oorlogsdreiging en de alarmerende situatie in hun vaderland, en lieten niet na de Nederlandse lezers te wijzen op de moeilijke juridische en sociale positie waarin zij en hun lotgenoten waren terechtgekomen. De afwijzende houding van schrijvers als Menno ter Braak bewijst dat asielzoekers ook in de tijd waarin Het fundament verscheen niet altijd op begrip hoefden te rekenen.
·> marianne kröger is als promovenda verbonden aan de Johann Wolfgang Goethe-Universiteit te Frankfurt am Main. Daarnaast doceert ze aan het Goethe-Institut in Frankfurt, en werkt ze als freelance-publiciste. Ze publiceerde eerder over Duitse literatuur ten tijde van het interbellum en over het Nederlandse tijdschrift Front. |
|