en is geabonneerd op Natuur & Techniek. Als hij mij vertelt over de Sputnik, blijf ik bij die mooie naam hangen, en mis de verdere gegevens over het tuig. Ook over het leven van het pantoffeldier weet mijn klasgenoot alles. Die kennis spreekt me niet aan. Wat mij bezighoudt zijn de pantoffels van het beest, maar daar zegt hij niets over. Mijn klasgenoot en ik hebben elkaar ongetwijfeld veel te vertellen, maar we luisteren niet goed naar elkaar.
Op een keer laat hij me een jampotje zien. Hij strooit er wat poeder van bij de drogist in, giet er nog iets anders bij, en schroeft het deksel dicht. In het potje begint er van alles te leven. Het mengsel van poeder en vloeistof spat met een zachte plof tegen de binnenkant van het deksel. Kijk, zegt mijn klasgenoot, en hij wijst het kobaltblauwe oerwoud in het potje aan, en legt de chemische reactie uit. Ik hoor hem wel, maar ik luister niet, al noem ik hem bijna mijn boezemvriend. Het jampotje vol giftige kleur en grillige vormen bewijst dat mensen
gefascineerd kunnen zijn door hetzelfde, maar op een totaal verschillende manier.
De rokkenbevordering van mijn moeder heeft resultaat. Door het veellezen heb ik ontdekt wat ik goed vind, en in de categorie ‘goed’ heb ik gradaties aangebracht: goed voor school of goed voor op zondagmiddag of goed voor het slapengaan. Er zijn boeken waarvan de leraren vinden dat ze leerzaam zijn, boeken die je snel vergeet, boeken waarvan je tot in je buik geniet. Er is ook: ronduit slecht. Mijn waardeschaal komt er in overleg met personages uit alle lagen van de boekenbevolking. Pietertje Brom om te beginnen, de triviale Cherry's, de betere triviale Pietje Bell, Lindgrens Pippi Langkous, Els Pelgroms kinderen van het Achtste Woud. Van elk personage uit lectuur en literatuur pik ik iets mee, en vorm me op die manier een beeld van de letteren en van de wereld. Zodra ik begin te merken dat mijn lievelingsboeken doorgaans de boeken zijn die niet gemáákt zijn, maar geschréven, kom ik tot de regel van de warme buik. Het is een lastige regel, omdat ik er alleen grote allesomvattende gebaren bij kan maken. De boeken die beantwoorden aan de regel van de warme buik hebben meer ziel dan rede, meer hart dan hoofd. Ik wijs dan woorden aan als ‘thuis’ en ‘nest’, en ‘echt’ en ‘eerlijk’, en ‘taal’, en sluit ze zo'n beetje in mijn armen. Soms ben ik zelfs geneigd om mijn wangen bol te maken, en met veel lucht het woord ‘oer’ uit te spreken. Alsof het dan om een verhaal gaat die uit een oerbuik komt.
Ik weet op mijn tiende niet wat literatuur precies is, maar door Pietje Bell, Pippi Langkous en De kinderen van het Achtste Woud ontwikkel ik een ‘built-in, shock-proof shit detector’. Dat ding heb ik niet van mezelf zo genoemd. Dat ding heb ik later gekregen van Ernest Hemingway, die ik niet graag lees, maar die interessante brieven over het schrijven heeft geschreven, en me er later, in één van zijn brieven op heeft gewezen dat je alleen zo'n ingebouwde, schokvrije shit-detector kunt ontwikkelen door veel te lezen.
Ik bedenk net iets: toen ik voor het eerst van de doorgaande leeslijn hoorde, zag ik een lijn voor me die bij punt a begon, en dan alsmaar doorging, alsmaar rechtdoorging. Maar ik vergis me, natuurlijk. De doorgaande leeslijn gaat door, maar niet rechtdoor. De doorgaande leeslijn is een cirkel. Soms groter, soms kleiner, als ringen van een ui. Voor ik het weet kom ik weer bij de rokkenbevordering terug. Maar goed.
Mijn vrienden van papier zijn erg dun, en verder is er niemand. Ik ben geen voetballer. Ik ben geen jongen die mensen opzoekt. Ik ben twaalf en een eenling. Het tekenen heb ik ingeruild voor het schrijven. Mijn eerste boek heeft twaalf hoofdstukken, en twaalf bladzijden.
Ik koester mijn vrienden van papier. Pietje, Pippi, De kinderen van het Achtste Woud, ze zijn er allemaal getuige van hoe ik oefen in alleen-zijn. Tsjechov zegt dat hij in zijn hoofd een heel leger mensen heeft die hem smeken ze vrij te laten, en ze een opdracht te geven. Ik heb geen leger in mijn hoofd. Ik probeer de wereld te begrijpen. Ik krimp in elkaar, maar ik verdwijn niet. Ik ga dierenarts worden, of boswachter. Misschien ga ik iets met honden doen, in een circus. Schrijver is geen beroep, dus waarom zou ik dat worden. Maar schrijven, dat doe ik wel. Ik schrijf een verliefdheidsverhaal waarin ik mezelf opnieuw uitvind en een vriendin verzin die me in mijn hoofd gelukkig maakt. Ik schrijf Duet met valse noten.