| |
| |
| |
De vivisectie van de puberale ziel
Puberen in Oostenrijkse romans
In dit artikel bespreek ik twee romans uit de Oostenrijkse literatuur waarin de auteurs het thema puberteit op uiteenlopende wijze benaderen. Enerzijds Die Verwirrungen des Zöglings Törless van Robert Musil uit 1906 die zich afspeelt in de tijd van de ‘Keizerlijke en Koninklijke Donaumonarchie’ (‘Kakanië’); anderzijds Der Schüler Gerber van Friedrich Torberg uit 1930, de periode van de eerste republiek. In het schooljaar 2000-2001 heb ik beide romans met een gemotiveerde 6-vwo-klas gelezen. Het was de laatste generatie leerlingen, die eindexamen deed in het oude systeem, dus voordat de Tweede Fase integraal op school was ingevoerd. Afgaande op mijn gesprek met oud-leerlingen heeft met name Törless grote indruk op een aantal leerlingen gemaakt, onder andere vanwege de perverse geaardheid van enkele personages. Al begrepen de leerlingen niet alles, ze beseften wel degelijk dat Musil de karakters had beschreven van fascisten en hun meelopers.
Guido Robbens
| |
Robert Musil
Nadat Robert Musil (1880-1941) aan de Technische Hogeschool in Brno als ingenieur was afgestudeerd, promoveerde hij in 1908 in Berlijn op een dissertatie over de fysicus Ernst Mach. Daarna gebeurde het onverwachte: Musil bedankte voor een goedbetaalde wetenschappelijke betrekking en besloot zich geheel aan het schrijverschap te wijden. Hij was toen al bezig met voorstudies voor zijn monumentale roman Der Mann ohne Eigenschaften, die hij, omdat de dood hem in 1941 verraste, niet kon afronden. Musil leefde vanaf 1938 in ballingschap in Zwitserland en was bij zijn dood als auteur totaal berooid en vergeten. Autobiografisch in Die verwirrungen des Zöglings Törless is het gegeven dat Musil tussen 1894 en 1897 ‘Zögling’, kwekeling was aan de ‘Militärische Oberrealschule’ te Mährisch-Weißkirchen, een school die ook wel ‘Konvikt’ werd genoemd.
Afgezien van de verstikkende discipline en de dodelijke saaiheid van het internaat, voltrok Musils puberteit zich in een tijd waarin het in de Donaumonarchie op allerlei fronten gistte.
Regelmatig kwam het in de veelvolkerenstaat tot nationalistische erupties die het economische leven lamlegden. In Bohemen kwamen de Tsjechen vaak in opstand tegen het Oostenrijkse gezag; met name in steden als Praag en Brno met hun Duitstalige minderheid, escaleerde vaak de taal- en cultuurstrijd tussen de beide nationaliteiten.
Bovendien nam het antisemitisme almaar venijniger vormen aan, met name door toedoen van de luidruchtige populist Lueger, burgemeester van Wenen, en de Duitsnationale partij onder leiding van de ideoloog Ritter von Schönerer, wiens aanhang vaak gewelddadig was en geregeld voor onrust zorgde. Weliswaar won het socialistisch gedachtegoed terrein, maar nog steeds deelde de Weense hofcamarilla de lakens uit, gesteund door de adel en de hogere burgerij. Van die laatste belangengroep hadden velen zich via beursspeculaties en lucratieve handel extreem verrijkt, terwijl het proletariaat en de lagere burgerij in doffe armoede zuchtten. Leek Wenen in sociologisch opzicht op een vetoog dat op de soep drijft, in cultureel opzicht was er sprake van een geweldige bloei. Of het nu ging om de drukbezochte literaire salon, waar de gymnasiast Hugo von Hofmannsthal zijn gedichten voordroeg, om het optreden van Sarah Bernhard in het Hofburgtheater of om de benoeming van Gustav Mahler tot dirigent aan de Hofoper, steeds was er sprake van een levendig cultureel debat dat ook gevoed werd door de explosieve creativiteit van de vele (vermeende) genieën.
Op zondagmiddag verplaatste de Weense haute volée zich naar de
| |
| |
paardenrenbaan. Aan het eigenlijke gokken ging dan een koortsachtige spanning vooraf. Maar nog opwindender was hoe de modejournalisten 's anderendaags in de krant het toilet van de dames op de tribunes beoordeelden. In café Griensteidl kwamen de auteurs van de ‘Wiener Moderne’ bijeen, onder anderen Arthur Schnitzler die zijn eerste fin de siècle-verhalen publiceerde. In 1897 richtten beeldende kunstenaars onder wie Gustav Klimt, de Wiener Secession op en - als we Stefan Zweig in Die Welt von gestern mogen geloven - waren vrijwel alle gymnasiumleerlingen destijds bezeten van kunst en literatuur.
| |
Politiek
Zo fascinerend als de culturele scène was, zo uitzichtloos was de politieke situatie. Nog steeds ging de dynastie gebukt onder de zelfmoord van kroonprins Rudolf in 1889; de geruchten over de ware toedracht van de Mayerlingtragedie wilden niet verstommen ondanks verwoede pogingen van het hof om de zaak onder de pet te houden: bijna dagelijks moesten de ambtenaren van de censuur buitenlandse kranten
onderscheppen die artikels schreven over die raadselachtige suïcide of zinspeelden op dat geëxalteerde meisje Mary Vetsera, van wie het hardnekkige gerucht ging dat ze vrijwillig met de kroonprins uit het leven was gestapt. Alsof het niet erg genoeg was: keizerin Elisabeth zelf werd in 1898 door een anarchist met een driekantige vijl doodgestoken.
Verstedelijking en industrialisering groeiden de staat boven het hoofd. Voor al dat overheidsgestuntel van destijds hanteerde de volksmond fijntjes de term ‘Fortwursteln’, waarvan de vertaling ‘aanhoudend doormodderen’ bloedeloos klinkt, afgezet tegen alle geschamper van Musil over de Kakanische samenleving in zijn Der Mann ohne Eigenschaften.
| |
De kwekeling Törless
De biografie van Musil heeft het internaat als inspiratiebron voor Törless voldoende verduidelijkt. Centraal in de roman staan de eerste seksuele ervaringen van de hoofdpersoon, de vijftienjarige kwekeling Törless. Daarnaast maakt zich op existentieel gebied van Törless een gevoel van vervreemding meester: een geestelijke verwarring, een kantiaanse crisis waarin hij verzeild raakt na een teleurstellend gesprek met zijn leraar wiskunde over de imaginaire getallen. Törless beseft dat de wetenschap geen antwoord kan bieden op existentiële vragen. De roman begint op het station waar Hofrat en Hofrätin Törless op zondagmiddag na hun internaatbezoek afscheid nemen van hun enige zoon, die vergezeld wordt van de oudere medeleerling Beineberg. De jonge Törless ziet dat de oogleden van zijn moeder achter haar sluier roodomrand zijn. Voor hemzelf is dit afscheid evenmin vrolijk, want hij heeft last van heimwee en in het internaat ‘dämmert sein Leben in steter Gleichgültigkeit dahin’. Het lijkt erop alsof iedere stap die hem met zijn maat Beineberg weer dichter bij het instituut brengt, hem steeds nauwer de keel dichtsnoert. Het gedwongen samenzijn met de anderen, het overladen lesrooster, de discipline, de dagelijkse sleur: Törless voelt zich in een cocon zitten. Het internaatsstadje Mährisch-Weißkirchen, ergens gelegen tussen Ostrava en Olomouc, moet model hebben gestaan bij Musils sfeerschepping van een onwelriekend provinciaal nest. De straat van het station naar de binnenstad is een en al viezigheid. Goor zijn de bouwsels aan de straatkant, eerder hutten dan huizen. In de deuropening staan boerse vrouwen met smerige voeten die de kwekelingen in het Boheems iets uitdagends toeschreeuwen, dat in de sfeer van de smeerpijperij ligt. Op een boerenerf wentelen zich halfnaakte kinderen vergenoegd als varkens door de stront, terwijl de sabels van beide
kwekelingen over de straatkeien rinkelen. Het is de tijd waarin de onderwijsinspecteurs nog met gestoken sabels de scholen bezochten, begrijpelijk in de samenleving van 1897 waarin de militair de boventoon voerde
| |
| |
- zijn autoriteit was onomstreden. ‘Wo haben Sie gedient?’ was de eerste vraag die mannen elkaar stelden bij een kennismaking. Een logische vraag, want een opleiding aan het Konvikt vormde de springplank voor een latere militaire carrière, een garantie voor een maatschappelijk geregeld bestaan.
| |
Bordeelbezoek
Geen stad zo afzichtelijk of er is wel een bordeel. De door de wol geverfde Beineberg weet de weg erheen: om dit ‘taboe-instituut’ te bereiken, sluipen de kwekelingen door dicht kreupelhout, af en toe ter oriëntatie in de schemering een lucifer aanstrijkend, waarna ze bij het horen van de trekharmonica weten dat ze er bijna zijn. Opvallend is het dat zo veel Kakanische auteurs schrijven over bordeelbezoek, zowel van de middelbare scholieren als van hun leraren. Voor Stefan Zweig, Josef Roth, Arthur Schnitzler, Franz Werfel was hoerenloperij een taboe dat de facto tot de normaliteit van het schoolse leven behoorde. Overal, maar met name in de Weense binnenstad wemelde het van vrouwen die voor een paar kronen hun lichaam te koop aanboden. Ook in de roman Der Schüler Gerber gaat de wiskundeleraar naar de hoeren en de Duitse auteur Heinrich Mann laat zijn leraar klassieke talen in Professor Unrat uit 1905 zelfs trouwen met een cocotte, van wier diensten zijn leerlingen ook gebruik hebben gemaakt. Kortom: een praktijk net zo gebruikelijk als een keertje spijbelen. De psychoanalyse van Freud en zijn leerlingen trof enkele jaren later een werkterrein aan bij een rijke bovenlaag die de seksualiteit beschouwde als een ongemak, een ontregeling van het leven, waarover je maar beter niet kon praten.
Hoe dan ook: bij binnenkomst in het bordeel is het de lezer duidelijk hoezeer Törless in twee werelden leeft. De hoer Bozena ontvangt de ‘beide jonge heren van het instituut’. Lelijk kun je haar niet noemen, dit voormalige kamermeisje met het goedkope parfum, dat na een opwindend liederlijk leven in de wereldstad teruggespoeld was naar de provincie. Haar uiterlijk straalt vergane glorie uit en ze minacht de sociale milieus waaruit de jonge heren afkomstig zijn - Beinebergs vader bijvoorbeeld is generaal: ‘Gott, was für süße Buben kommen denn da?’ rief sie spöttisch den Eintretenden entgegen, die sie ein wenig verächtlich musterte.’
Door haar verschijning is Törless’ ontluikende sensualiteit direct gewekt: ‘Es reizte ihn, nackt, von allem entblößt, in rasendem Laufe zu diesem Weibe zu flüchten.’
Uitgerekend in dit soort passages maakt Musil - afkerig van elke psychologische theorie - zijn faam waar van ‘Monsieur le vivisecteur’. Törless wordt door Bo ena genegeerd, ze heeft onderonsjes met Beineberg, maar met de Schnaps op tafel, begint ze de moeder en de tante van Beineberg zwart te maken.
Ze kent heus die bourgeoisdames wel in hun overspeligheid en hun dubbele moraal. Beineberg grijnslacht alleen maar bij al die viswijfachtige vuilspuiterij: Bo ena's subtiele wraak op de standenmaatschappij. Bij alle gemene toespelingen op de liederlijkheid van Beinebergs moeder, wordt Törless door schaamte overmand. Nu dringt het tot hem door hoezeer ook zijn moeder een geslachtelijk wezen is, maar dat hem dit in dit stinkerige bordeel moet overkomen, brengt hem ten zeerste in verwarring. Hij voelt verachting voor Bo ena en is tegelijk door haar gefascineerd.
| |
Uitdaging
Het bordeelbezoek is een inleiding, het zet de toon voor het eigenlijke verhaal. In de geestelijke leegte van het internaat is de whizzkid Törless op zoek naar een uitdaging. Hij voelt zich aangetrokken door Beineberg en Reiting, twee kwekelingen die hem imponeren door hun stoere praat en die allebei een sadistische inslag hebben. Eerder hadden deze twee onderling een machtsstrijd uitgevochten, die in het voordeel van Reiting was beslecht. Op een gegeven moment heeft een armoedige leerling genaamd Basini, enkele diefstallen gepleegd, hetgeen normaal neerkomt op smadelijke verwijdering van het instituut. Reiting en Beineberg hebben Basini een bekentenis afgedwongen en vanaf dat moment hebben ze hem in de tang. Ze zullen hem niet bij de leiding aangeven, mits Basini als tegenprestatie ‘Reiting in alles volgt en gehoorzaamt bij alles wat hij onderneemt’.
Het willoze slachtoffer Basini ziet geen bezwaar en reageert onnozel: ‘Das tue ich gewiss, ich halte von selbst gerne zu dir.’ Maar Reiting zet nog eens de puntjes op de i: ‘Oh, nicht nur wenn es dir Vergnügen macht; du musst ausführen, was immer ich will - in blindem Gehorsam.’
Vanaf dit moment voelt de lezer waarop dit zal uitlopen: in het bijzijn van Reiting, Beineberg en de meeloper Törless moet Basini zich uitkleden. Hij wordt mishandeld, vernederd, seksueel misbruikt.
| |
Terughoudend
Voor alle duidelijkheid: wie denkt dat ik er als docent op uit ben mijn leerlingen met seksuele ranzigheid te choqueren, heeft mij verkeerd ingeschat. Allereerst moet je als docent uiterst objectief en terughoudend zijn in het (eventueel) toelichten van de beschreven perversiteiten. In de tweede plaats leg ik mijn autoriteit als docent en vakman in de waagschaal om op mijn leerlingen
| |
| |
de eigen overtuiging over te brengen, dat ik Musil een literair genie vind en niet zomaar een triviale auteur. Ten aanzien van de in de jaren tachtig opflakkerende discussie rond de introductie in de bovenbouw van ‘populaire leessmaken en triviale literatuur’ heb ik altijd mijn scepsis bewaard. In de derde plaats probeer ik leerlingen ervan te doordringen dat de handelingen op zich oninteressant zijn, maar dat deze perversiteiten onvermijdelijk voortvloeien uit de abjecte psyche van de personages, met andere woorden: Musil heeft (in 1906) met behulp van deze immoraliteiten met vooruitziende blik de ontwrichting, het geestelijk verval, de naderende ondergang van de kakanische maatschappij en de opkomst van fascistische tendensen blootgelegd. Aan de docent de opdracht dit krasse tijdsbeeld aan leerlingen duidelijk te maken. Wie Törless als klassenlectuur wil behandelen, moet eerst zorgvuldig afwegen of de groep leerlingen hieraan toe is. Essentieel is ook dat je geestdrift afstraalt op de leerlingen en het is plezierig als je kunt voorkomen dat sommigen afhaken. Per les gaf ik de leerlingen bij toerbeurt de opdracht mee om de volgende les een kleine presentatie te houden over twee of drie bladzijden die ze dan ‘en detail’ moesten uitspitten. Handig is ook om een vertaallijst van moeilijke woorden te verspreiden, zodat het opzoekwerk beperkt blijft.
| |
Torberg
Friedrich Torberg (1908-1979) is als auteur en criticus met name bekend om zijn naoorlogse verhalenbundels Die Tante Jolesch en Die Erben der Tante Jolesch, twee verzamelingen geestige anekdotes uit de Weense cultuursfeer van het interbellum, meer speciaal over de verdwenen joods-liberale cultuur van toen en de handel en wandel van vooraanstaande literatoren, critici, randfiguren of merkwaardige types. Na de Anschluß vluchtte Torberg hals over kop naar Zwitserland. In 1940 emigreerde hij naar de Verenigde Staten waar hij zich in Hollywood financieel overeind hield met het schrijven van filmscenario's. Pas in 1951 besloot hij na vele aarzelingen terug te keren naar Wenen.
| |
Toegankelijker
Met Der Schüler Gerber kun je je in 6-vwo geen buil vallen. Dit keer geen subtiele psychologische analyses! Wel vind je er goed herkenbare en rechtlijnige karakterbeschrijvingen van leerlingen en leraren. Aan het begin van zijn roman vermeldt de toen tweeëntwintigjarige Torberg wat zijn inspiratiebron was geweest: de zelfmoordgolf van 1929 onder leerlingen van de Weense gymnasia. Het gymnasium mag dan in deze postkakanische roman ‘gedemilitariseerd’ zijn, dat wil nog niet zeggen dat er geen sprake meer was van autoritaire gezagsverhoudingen. De eerste generaties begaafde meiden zijn inmiddels ook in de gymnasiale schoolbanken verschenen. Centraal staat in de roman de tegenstelling tussen de begaafde leerling Kurt Gerber, die alleen zwak is in wiskunde, en zijn tirannieke docent wiskunde en toevallig ook nog zijn klassenleraar, ‘Gott Kupfer’. Voor leerlingen is Der Schüler Gerber veel toegankelijker dan Törless. Torberg beschrijft op geestige en indringende wijze en van minuut tot minuut de klassikale interacties van leerlingen en hun docenten. Ten behoeve van de lezer is in het boek zelfs de klassenplattegrond uitgetekend.
| |
Klassendiscussie
In tegenstelling tot Törless biedt Der Schüler Gerber veel minder aanknopingspunten om het tijdsbeeld van de eeuwwisseling, de artistieke of literaire stromingen of maatschappelijke ontwikkelingen aan de orde te stellen. In Torbergs roman permitteren autoritaire leraren zich allerlei ‘escapades’. Tijdens de les van Professor Borchert, docent Frans, ontstaat een klein meningsverschil tussen hem en een leerling, die spoedig ontaardt in een ordinaire scheldpartij van de kant van de leraar. Als de onthutste leerling de klas wil verlaten, geeft Borchert hem een klap in zijn gezicht. Ik stop dan met de lectuur, het boek wordt opzij gelegd en ik vraag mijn leerlingen te raden naar de afloop van de ‘affaire Borchert’. Een leerling wordt door een docent geslagen. Hoe zou zoiets nu, anno 2004, aflopen? Hoe liep zoiets af in 1930? Kortom: gelegenheid voor een klassikale discussie. Achteraf zijn mijn leerlingen geschokt over de afloop van toen: het slachtoffer gaat zich bij de docent excuseren.
Het feit dat leraren bij het eindexamen (‘Matura’) niet verplicht waren te examineren op basis van een curriculum, leidde tot enorme spanningen onder de abituriënten. De willekeur van toen zullen de bovenbouwleerlingen van nu zeker herkennen. Het gegeven dat Kurt Gerber in de persoon van Gott Kupfer een docent aantreft, die ‘wild darauflos tentaminiert’ zal hem noodlottig worden.
Of ik beide boeken ook anno 2004 als klassikale lectuur zou willen aanbevelen? Op grond van mijn enthousiasme zeg ik ja. Helaas is het urenaantal voor Duits sinds invoering van de Tweede Fase teruggelopen, met als gevolg dat de huidige leerlingen met minder talige bagage in 6-vwo komen.
Guido Robbens studeerde Germaanse Filologie aan de Rijksuniversiteit te Gent en is leraar Duits aan het Rodenborch-College te Rosmalen.
|
|