Hoe hoog ligt de lat?
Van den Heuvel eist veel van zijn leerlingen. ‘Ik wil altijd meer.
Leerlingen kunnen boven zichzelf uitstijgen en ik heb vaak genoeg meegemaakt dat ze zich in de loop van de tijd een bepaalde mate van abstract en conceptueel denken eigen maakten die je, als je met sommige collega's praat, niet zou vermoeden. Maar je moet er wel naar toe werken. Het is niet iets wat halverwege het derde jaar aanwezig is, maar tegen het eindexamen durf ik te zeggen dat ze vanuit een bepaald idee kunnen werken, dat ze kunnen onderzoeken, dat ze alle eindtermen onder de knie hebben. Ze zijn natuurlijk nog erg jong en dat houdt beperkingen in. We moeten geen kleine kunstenaartjes van ze willen maken, maar we moeten wel een basis leggen waarop ze zich in de komende jaren verder kunnen ontwikkelen.
Daarom moeten we ze met een grote variatie aan kunstvormen in aanraking brengen. Heel veel dingen zien ze toch wel en veel aanbod voor scholen gaat ook weer in de richting van het rappen en skaten. Als dat heel ingenieus gebruikt wordt, zul je mij ook niet horen, maar het is zo gauw voorspelbaar en dan denk ik: nou kunstenaars, als je iets wilt aanbieden, kijk dan hoe je inderdaad iets van niveau kunt brengen bij leerlingen van veertien jaar. Dat is, daar ben ik van overtuigd, meer een kwestie van heel goed je best doen, dan dat het niet mogelijk zou zijn om mooie voorstellingen en muziek te maken met een hoog niveau en goede kwaliteit, die ook onze leerlingen kunnen waarderen. De straat speelt op deze school een belangrijke rol en juist daarom ligt er voor de school een taak om ze wat meer dan de straat te laten zien. Daarom gaan we ook netjes aangekleed naar het concertgebouw en naar het theater. Je kunt wel naar van alles en nog wat gaan, maar we kiezen bewust ook voor “high culture”. Het is zo'n beetje the state of the art: ga dat maar eens bekijken. We proberen ze een jaar te laten proeven van het culturele leven van Amsterdam en hopen daarmee het mosterdzaadje te planten waarmee ze later actieve deelnemers zullen worden. Dit alles vanuit het idee dat je daar je inspiratie opdoet en dat het effect heeft op de kwaliteit van je werk, ook wanneer je etalages of winkels inricht. Dat is voor tachtig procent ons doel en voor de andere twintig procent dat we de basis leggen voor het maken van iets moois’
De klacht dat er te weinig aanbod is voor het vmbo wijst Van den Heuvel van de hand: ‘Er zijn genoeg dingen te vinden maar je moet wel opletten en erbij zijn. Het is helaas wel zo dat de grote gezelschappen vaak de vmbo'ers niet willen hebben, omdat ze denken dat het lastig publiek is. Ik ga al twintig jaar met leerlingen naar het theater maar ik heb heel weinig meegemaakt dat ze storend gedrag vertoonden. Het valt wel mee hoor. Als ze in de bioscoop gewend zijn te eten en mee te praten, dan kun je niet direct van ze verwachten dat ze weten hoe je je in een schouwburg moet gedragen. Maar als docent heb je de plicht om ze daarop voor te bereiden. Gezelschappen beschouwen de leerlingen nog teveel als melkkoetje. Als een CKV-arrangement precies € 22,50 kost, word ik argwanend. De instellingen moeten er ook wel wat in investeren. Op sommige plaatsen gebeurt dat hartstikke goed. Het Gras, een samenwerkingsverband tussen het Van Goghmuseum, het Rijksmuseum en het Amsterdams Historisch museum, doet goede dingen, maar wat mij betreft toch nog te veel op Hema-niveau.
Leerlingen moeten zowel op praktisch als op theoretisch niveau geprikkeld worden. Dat geldt ook voor het reguliere CKV. Het is onderwijs. We moeten ze iets leren, iets meegeven waar ze later niet van zeggen: ach ja we moesten ook nog naar het theater. Veertig procent zal er misschien niets aan blijven vinden, maar we mikken toch op de zestig procent die zegt: dat was bijzonder; dat zullen we nooit vergeten.’