[Nummer 1]
Tsjip
‘“Ziezo, jongelui, we zullen maar eens beginnen. Dit is het letterkunde-uur zoals jullie weten, maar voordat ik jullie iets over Justus van Effen ga vertellen, bij wie mijn voorganger gebleven is, meneer... eh, - kom, hoe heettte hij ook weer?” - Hij wachtte op antwoord.
“Verhagen, meneer,” werd er beleefd geroepen, achter uit de klas.
“Ach ja, Verhagen... Voor we met Van Effen doorgaan, wou 'ik eerst wat zeggen over 't eindexamen Nederlands. Ik ben niet van plan jullie daarvoor klaar te stomen en stuk voor stuk aan de tand te voelen; ik zal veel aan jullie zelf overlaten, daar zijn jullie oud genoeg voor; jullie hebt je boeken, je kent de eisen, ik geef nog een jaar les, en jullie steekt ervan op wat je kunt; maar één ding moeten we toch even met elkaar bespreken, en dat is jullie lijst van gelezen boeken. [...] Jullie hébt toch wel zo'n lijst, jullie weet toch wel wat dat is? [...] Vertel dan maar 's hoe 't met jullie boekenlijst staat; wat meneer Verhagen daaraan gedaan heeft.”[...]
De voorganger bleek genoeg aan de literatuurlijst gedaan te hebben, en hij gaf zijn waardering daarvoor te kennen zoveel hij kon. Hij nam voorstellen in ontvangst en waarschuwde voor dilettantisch opgezette literatuurlijsten, met te veel tweederangsromannetjes. Toen, na een blik op zijn horloge, - er bleken al tien minuten verstreken te zijn, - opende hij zijn boek, waar hij verder geen blik meer in sloeg. Hij sprak over Justus van Effen.[...]
Lesgeven wás niet zo moeilijk. Het was héérlijk jonge mensen zo te kunnen boeien, al was het dan maar met Justus van Effen, een vervelend schrijver uit een hoogst vervelende eeuw.
Uit: Simon Vestdijk, Ivoren wachters. Amsterdam: De Bezige Bij, 1951.’